ECLI:NL:RBLIM:2020:3661

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
8450820 CV EXPL 20-1651
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering in kort geding tot toelating huurwoning afgewezen; vordering tot afgifte spullen deels toegewezen

In deze zaak heeft de kantonrechter op 7 mei 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] betreffende een huurovereenkomst. [eiser] vorderde onder andere toegang tot de huurwoning en afgifte van zijn spullen, nadat [gedaagde] de sloten had vervangen en de toegang tot de woning had ontzegd. De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 30 april 2020, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren hebben gebracht. De kantonrechter oordeelde dat de primaire vordering van [eiser] niet geschikt was voor behandeling in kort geding, omdat er nader onderzoek naar de feiten nodig was om de rechtsgeldigheid van de huurovereenkomst vast te stellen. Dit betekende dat de kans op succes in een bodemprocedure niet voldoende was om de vordering in kort geding toe te wijzen. De subsidiaire vordering van [eiser] werd ook afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. Echter, de kantonrechter heeft wel geoordeeld dat [gedaagde] de spullen van [eiser] die hij erkende onder zich te hebben, moest teruggeven. De dwangsom voor deze afgifte werd vastgesteld op € 100,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 8450820 CV EXPL 20-1651
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 7 mei 2020
in de zaak van
[eiser],
wonend aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. B.M.G. Paulissen,
tegen
[gedaagde],
wonend aan de [adres 2] , [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. J.G.M. Daemen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding (inclusief usb-stick met geluidsopname)
  • de conclusie van antwoord
  • de mondelinge behandeling van 30 april 2020 met de pleitaantekeningen van mr. Paulissen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft met [gedaagde] een huurovereenkomst gesloten op grond waarvan hij van [gedaagde] huurt de woonruimte aan de [adres 1] te [woonplaats] (verder: de woning).
2.2.
[gedaagde] heeft op enig moment de sloten (laten) vervangen, waardoor [eiser] geen toegang meer heeft tot de woning.
2.3.
Bij e-mailbericht van 31 maart 2020 bericht de gemachtigde van [gedaagde] de
gemachtigde van [eiser] (productie 17 bij exploot van dagvaarding):
“(…) U gaf mij aan dat de volgens uw cliënt gesloten huurovereenkomst een tijdelijke huurovereenkomst zou zijn tot 1 mei a.s. Als dat juist is dan is het in het kader van een schikking belangrijk dat mijn cliënt bij deze aankondigt dat de vermeende huurovereenkomst eindigt op 30 april a.s. en niet verlengd zal worden, dan wel dat die huurovereenkomst bij deze wordt opgezegd, al dan niet met in acht name van een opzegtermijn van één maand. Omdat ik de huurovereenkomst niet ken, weet ik ook niet of er opgezegd moet worden en welke formele eisen aan de opzegging zijn verbonden. Ik verwacht dan ook dat u deze e-mail als de formeel juiste wijze van beëindiging van de vermeende huurovereenkomst beschouwt. (…)”

3.Het geschil

3.1.
Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten vordert [eiser] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- primair:
A. veroordeling van [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van het vonnis aan
[eiser] de toegang te verschaffen tot het gehuurde, staande en gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.500,00 per dag voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 75.000,00, althans een door de
kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag;
- subsidiair, voor het geval het gehuurde reeds verhuurd is aan een derde en de
primaire vordering niet toewijsbaar is:
veroordeling van [gedaagde] om aan [eiser] binnen 48 uur na het vonnis een gelijkwaardige huurwoning (qua prijs, grootte en voorzieningen) aan te bieden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.500,00 per dag voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 75.000,00, althans een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen
bedrag;
- meer subsidiair:
veroordeling van [gedaagde] binnen veertien dagen na betekening van het vonnis tot betaling van € 40.000,00 dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, als voorschot op de nader bij staat op te maken schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
- zowel primair als subsidiair:
veroordeling van [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van het vonnis alle aan [eiser] toebehorende roerende zaken, waaronder de inventariszaken, kleding, schoenen, documenten (zie productie 7) aan [eiser] ter beschikking te stellen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,00, althans een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen
bedrag;
veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een voorschot van € 15.000,00 op de schadevergoeding, althans een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag;
- zowel primair als (meer) subsidiair:
veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gezien de uiteenlopende standpunten van partijen is de kantonrechter van oordeel dat het primair gevorderde, weergegeven onder A, zich niet leent voor een behandeling in kort geding. Wat partijen met betrekking tot de looptijd van de huurovereenkomst (een huurovereenkomst van niet langer dan twee jaar of een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd) zijn overeengekomen, is (bij gebreke van een voorhanden zijnde schriftelijke overeenkomst) niet voetstoots vast te stellen, maar vergt een nader onderzoek naar feiten en omstandigheden. Een bodemprocedure is daarvoor de geëigende weg. Nu de inhoud van de huurovereenkomst niet vast staat, kan ook niet bepaald worden welk huurregime daarop van toepassing is en of partijen afwijkende afspraken hebben gemaakt in de (niet in het geding gebrachte) schriftelijke overeenkomst. In het verlengde daarvan kan ook niet beoordeeld worden of [gedaagde] de huurovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd tegen 1 mei 2020, zodat niet vaststaat of de huurovereenkomst thans nog bestaat of is geëindigd. Daarvoor is nader onderzoek nodig. Mitsdien is niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen dat de vordering van [eiser] ter zake het verschaffen van de toegang tot de woning in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is. De kantonrechter zal om die reden de primair gevraagde voorlopige voorziening weigeren.
4.2.
Nog daargelaten dat bij gebreke van een onderbouwing (ter zake dienende bescheiden zijn niet in het geding gebracht) niet is komen vast te staan dat de betreffende woning inmiddels verhuurd is aan een andere huurder, heeft [eiser] het subsidiair gevorderde onder B onvoldoende nader toegelicht, zodat dit deel van de vordering evenmin voor toewijzing gereed ligt.
4.3.
Behoudens de door [gedaagde] in productie 1 bij conclusie van antwoord genoemde spullen waarvan hij erkent die van [eiser] onder zich te hebben, is gelet op de uiteenlopende standpunten van partijen niet komen vast te staan welke spullen van [eiser] zich in de woning bevonden. Gelet hierop kan de vordering ter zake van de afgifte van alle aan [eiser] toebehorende zaken slechts worden toegewezen met betrekking tot de aan [eiser] toebehorende zaken die [gedaagde] erkend heeft onder zich te hebben. De te verbeuren dwangsom zal worden vastgesteld op € 100,00 per dag en gemaximeerd worden op een totaalbedrag van
€ 10.000,00.
4.4.
Nog daargelaten dat niet duidelijk is welke waarde de beweerdelijk in de woning aanwezige spullen vertegenwoordigen, staat - behoudens de spullen die [gedaagde] heeft erkend van [eiser] onder zich te hebben - evenmin vast welke spullen zich in de woning bevonden en door wie of wanneer ze uit de woning zijn gehaald. Volgens [gedaagde] was de deur ingetrapt en hebben onbevoegden toegang tot de woning van [eiser] gehad en heeft [gedaagde] zich over de spullen van [eiser] ontfermd. [eiser] betwist deze gang van zaken als ook dat er sprake is geweest van zaakwaarneming. Het vorenstaande brengt met zich dat het (primair en (meer) subsidiair) gevorderde voorschot op de schadevergoeding als onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen.
4.5.
Nu partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van het vonnis alle aan [eiser] toebehorende spullen, waarvan [gedaagde] in productie 1 bij conclusie van antwoord heeft erkend die onder zich te hebben, aan [eiser] ter beschikking te stellen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 10.000,00,
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde,
5.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. R.H.J. Otto.
CJ