Overwegingen
1. Omdat de overgelegde stukken in deze zaak naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende inzicht bieden in de standpunten van partijen en partijen niet in hun belangen worden geschaad, zal de voorzieningenrechter, gelet op het aanwezige spoedeisend belang, met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak doen zonder zitting.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter zal zich een voorlopig oordeel dienen te vormen over de rechtmatigheid van het besluit inzake de woningsluiting. Daarbij acht de voorzieningenrechter de volgende feiten van belang.
4. Uit de gegevens van het Kadaster blijkt dat verzoekers eigenaar zijn van de woning. Uit de Basisregistratie Personen blijkt dat verzoekers en [naam 3] staan ingeschreven op het betreffende adres.
5. In de bestuurlijke rapportage van 23 november 2019 staat vermeld dat de politie op 5 november 2019 in de woning een onderzoek heeft ingesteld. Daarbij is binnengetreden naar aanleiding van een grootschalig onderzoek (in meerdere woningen) betreffende hennepteelt door de rijksrecherche. In de woning heeft de politie 935,8 gram hasjies aangetroffen alsmede diverse wapens (een vlindermes en twee vuurwapens).
6. Bij brief van 13 december 2019 heeft verweerder verzoekers in kennis gesteld van het voornemen tot sluiting van de woning. Verzoekers hebben hun zienswijze gegeven.
7. Verweerder heeft bij het primaire besluit op grond van artikel 13b van de Opiumwet en het daarop gebaseerde beleid sluiting van de woning gelast voor de duur van 20 weken met ingang van 8 april 2020. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat er sprake was van een grootschalig onderzoek waarbij meerdere woningen doorzocht zijn. Op 5 november 2019 is in de woning in totaal 935,8 gram hash alsmede een vlindermes en twee vuurwapens aangetroffen. Daarbij betrekt verweerder dat vanaf 2016 in totaal 3 keer in woningen en/of lokalen in de nabije omgeving van 250 meter het Damoclesbeleid is toegepast. Verder betrekt verweerder dat er, gelet op de grote hoeveelheid sprake is van een handelshoeveelheid. De wapens die zijn aangetroffen in de woning laten mede zien dat het woon- en leefklimaat c.q. de openbare orde in het geding is. Indien hiervan sprake is wordt afgezien van de waarschuwing en wordt gelijk overgegaan tot sluiting van de woning.
Na afweging van alle belangen stelt hij zich op het standpunt dat de belangen van de bewoners van de woning ondergeschikt zijn aan het belang van het herstel van de openbare orde en een veilig woon- en leefklimaat in de omgeving van de woning. Verweerder heeft in aansluiting hierop een vervolgbesluit genomen op 2 april 2020. In verband met het corona virus en de daarbij behorende maatregelen is besloten dat voor personen die tot een risicogroep behoren, zoals verzoekers, de effectueringsdatum verplaatst wordt naar 6 mei 2020.
8. Verzoeker hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekers stellen dat het besluit niet voldoet aan de eisen van een evenredige belangenafweging. Verzoekers waren niet op de hoogte van de aanwezigheid van verdovende middelen in de woning. Dit blijkt ook uit de verklaring van hun schoonzoon [voorletters] [naam 4] die aangeeft dat deze door hem daar zijn neergelegd zonder weten van verzoekers. De vraag of verzoekers een verwijt gemaakt kan worden dient aan de orde te komen bij de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. Gewezen wordt op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2241). Daarnaast is van belang dat de verdovende middelen verstopt waren in een ruimte boven het plafond boven een kast. Niet aannemelijk is dat verzoekers daarvan op de hoogte waren. Verder waren verzoekers er niet van op de hoogte dat [naam 4] hun woning betreden heeft; dit is gebeurd toen verzoekers op vakantie waren. Ten aanzien van de wapens heeft verzoeker aangegeven dat deze niet in relatie tot de verdovende middelen staan. Verzoeker heeft deze ongeveer 12 jaar geleden afgepakt van de ex-vriend van hun dochter. Verder wordt aangegeven dat verzoekers, gelet op de getroffen corona-maatregelen, in de risicogroep vallen gelet op hun leeftijd en hun medische klachten. Verzoekster heeft een aantal herseninfarcten gehad en heeft diabetes en een immuunziekte. Verzoeker heeft zeer recent een zware longontsteking gehad en is onlangs opgenomen op de intensive care in verband met een hartaanval. Gewezen wordt op een uitspraak van rechtbank Gelderland van 27 maart 2020 (ECLI:NL:RBGEL:2020:2015). Tot slot dragen verzoekers zorg voor de kinderen van hun dochter. In overleg met Team Jeugd [woonplaats 1] zijn de kinderen tijdelijk bij verzoekers geplaatst. De kinderen zijn aanwezig geweest bij de politie-inval en licht getraumatiseerd. Daarnaast zorgen verzoekers hun (schoon)moeder. Daarbij is bij verzoekers de badkamer aangepast gelet op hun medische problemen. Niet gezegd is dat zij op korte termijn een woning vinden die geschikt is.
9. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
10. Op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd, voor zover van belang, tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
11. Verweerders beleid is neergelegd in “Damoclesbeleid gemeente [woonplaats 1] 2020” (hierna: het Damoclesbeleid). In artikel 4, tweede lid, van het Damoclesbeleid is het volgende bepaald:
Indien, in geval van een eerste overtreding, het aantreffen van middel als bedoeld in Lijst II van de Opiumwet in een woning naar het oordeel van de burgemeester leidt tot een situatie waarin redelijkerwijs verondersteld mag worden dat de openbare orde en veiligheid c.q. het geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woning in kwestie, ernstig in het geding is, dan volgt geen schriftelijke waarschuwing, maar een sluiting voor de duur van 20 weken. Ingevolge het derde lid van artikel 4 zijn indicatoren die kunnen leiden tot het in het tweede lid genoemde oordeel o.a. doch niet uitsluitend:
een grote hoeveelheid van de aangetroffen middelen als bedoeld in Lijst II van de Opiumwet;
bij de gemeente [woonplaats 1] dan wel politie binnengekomen drugs- en of overlastmeldingen met betrekking tot het adres in kwestie. Hieronder worden mede verstaan MMA-meldingen;
het bestaan van toeloop richting het adres in kwestie en/of een concrete handelsindicatie;
het bestaan van een (brand)gevaarlijke situatie (bijv. bij een hennepplantage);
het feit dat in de nabije omgeving van het pand in kwestie in het recente verleden: a. reeds middelen als bedoeld in Lijst I of Lijst II in de woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende ervan zijn aangetroffen; en/of b. een schriftelijke waarschuwing is gegeven, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1;
het feit dat in de betreffende kwestie, naast de vondst van een middel als bedoeld in Lijst II van de Opiumwet, tevens wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie ter plaatse zijn aangetroffen. Dit voor zover het geen wapens betreft waar een verlof, als bedoeld in artikel 28 van de Wet wapens en munitie, voor is verleend of wapens welke kennelijk niet bedoeld zijn om als zodanig gebruikt te worden;
het feit dat de woning in kwestie naar het oordeel van de burgemeester in overwegende mate gebruikt wordt voor de productie, distributie en/of handel in verdovende middelen en redelijkerwijs aangenomen mag worden dat de mate van bewoning daar ondergeschikt aan is;
overige feiten of omstandigheden op basis waarvan de burgemeester redelijkerwijs mag aannemen dat de openbare orde en veiligheid c.q. een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woning in kwestie in het geding is.
12. De eerste vraag is of verweerder terecht is overgegaan tot sluiting van de woning, in plaats van een waarschuwing. De kernvraag daarbij is of sprake is geweest van indicatoren die leiden tot de conclusie dat de openbare orde en veiligheid c.q. het geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woning in kwestie ernstig in het geding is.
13. Verweerder is uitgegaan van vier indicatoren. Volgens verweerder toont het feit, dat in de nabije omgeving van de woning met een straal van om en nabij de 250 meter vanaf 2016 in totaal drie keer het Damoclesbeleid is toegepast, aan dat de openbare orde en veiligheid in de omgeving van de betreffende woning al geruime tijd ernstig in het geding is. Verder mag, gelet op de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen van 935,8 gram die een ruime overschrijding is van de hoeveelheid voor eigen gebruik, er volgens verweerder redelijkerwijs van worden uitgaan dat dit een handelshoeveelheid is wat doorgaans een aantasting is op het woon- en leefklimaat.
Verder werden in de woning nog een vlindermes, vuurwapen Walther P99 BBgun en vuurwapen Reck Double Action 9 mm aangetroffen. De aangetroffen wapens in de woning laten mede zien dat het woon- en leefklimaat c.q. de openbare orde ernstig in het geding is.
Tot slot wordt gesteld dat de verdovende middelen zijn aangetroffen naar aanleiding van een grootschalig onderzoek gericht op de kweek en/of handel van verdovende middelen in de gemeente [woonplaats 1] .
14. Ten aanzien van de indicatoren merkt de voorzieningenrechter het volgende op.
Er is vanaf 2016 in de nabijheid van de woning drie keer het Damoclesbeleid toegepast. Echter van drugs- en/of overlastmeldingen, toeloop, handelsactiviteiten of een gevaarlijke situatie is niet gebleken. Daar komt bij dat verzoekers, zoals zij stellen en ook wordt bevestigd door de schriftelijke verklaring van [naam 4] , niet op de hoogte waren van de verdovende middelen. Deze zouden daar zijn gelegd toen verzoekers op vakantie waren.
Dat verweerder dit onwaarschijnlijk acht, kan zo zijn maar is nergens op gestoeld behalve op het feit dat er meerdere invallen zijn geweest. Dit betekent niet op voorhand dat verzoekers hier weet van hebben gehad. Ten aanzien van de wapens die gevonden zijn, verklaren verzoekers dat deze wapens in geen enkele relatie staan met de verdovende middelen; deze zijn ongeveer 12 jaar geleden afgepakt van een inmiddels ex-vriend van de dochter. De wapens zijn op een kast gegooid waarna verzoekers deze in de loop der tijd zijn vergeten. De voorzieningenrechter stelt vast dat het proces-verbaal op dit punt verder geen informatie geeft over de omstandigheden waar/hoe deze wapens zijn gevonden. Deze informatie zou wellicht meer duidelijkheid kunnen bieden.
15. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder nader dient te motiveren waarom in dit geval een waarschuwing niet meer op zijn plaats zou zijn geweest.
16. Voor de beoordeling van de evenredigheid acht de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de volgende omstandigheden van belang: de verwijtbaarheid, de gevolgen van de sluiting en de aanwezigheid van minderjarige kinderen.
17. De voorzieningenrechter is er vooralsnog niet van overtuigd dat verzoekers redelijkerwijs op de hoogte konden zijn van de aangetroffen verdovende middelen in de woning zodat hun een verwijt kan worden gemaakt van de overtreding. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de overwegingen in r.o. 14. Verweerder dient dit punt nader te motiveren.
Voorts dient in bezwaar meer duidelijkheid te komen omtrent de medische problematiek van verzoekers, die gelet op hun leeftijd tot de risicogroep met betrekking tot het coronavirus behoren. Verzoeker ligt momenteel in het ziekenhuis. Het ligt op de weg van verzoekers om hierover meer informatie te geven alsmede aan te tonen of er aanpassingen zijn in de woning. Dit leent zich bij uitstek voor de bezwaarprocedure. De kinderen verblijven momenteel weer bij hun moeder dus die zorg ligt niet meer bij verzoekers, zoals de voorzieningenrechter begrijpt.
18. Dit betekent dat beide partijen de bezwaarprocedure kunnen gebruiken om hun standpunt nader te motiveren. Deze uitspraak betekent aldus niet dat de sluiting definitief van de baan is.
19. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om thans over te gaan tot schorsing van het bestreden besluit (inclusief het vervolgbesluit), omdat met inachtneming van het voorlopige rechtmatigheidsoordeel het belang van verzoekers, voor wie sluiting zeer ingrijpend is, in dit geval zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij directe sluiting van de woning. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit (inclusief het vervolgbesluit) daarom schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
20. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hun betaalde griffierecht (dat één keer is geheven) vergoedt.
21. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoekers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van hun (als samenhangende zaak) aan te merken voorlopige voorzieningen. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van beide verzoekschriften met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).