ECLI:NL:RBLIM:2020:3455

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 269
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake opschorting uitkering Participatiewet

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 8 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een alleenstaande moeder, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, verweerder. Eiseres ontving een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) en had haar uitkering opgeschort gekregen omdat zij niet tijdig de gevraagde bankafschriften had ingeleverd. Na het indienen van de bankafschriften werd de opschorting opgeheven, maar het bezwaar tegen het primaire besluit werd door verweerder ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat het bestreden besluit feitelijk onjuist was en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het beroepschrift geen concrete beroepsgrond bevatte, zoals vereist door artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres had de gelegenheid gekregen om aanvullende beroepsgronden in te dienen, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan in het kader van de coronamaatregelen, waardoor de uitspraak niet openbaar kon worden gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 19/269

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.H.A. Bos),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres verleende uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) vanaf 30 juli 2018 opgeschort.
Bij besluit van 6 november 2018 heeft verweerder dit besluit opgeheven.
Bij besluit van 6 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb achterwege gebleven. De rechtbank sluit hierbij het onderzoek op grond van artikel 8:57, derde lid, van de Awb en bepaalt dat heden uitspraak wordt gedaan.

Overwegingen

1. Eiseres is een alleenstaande vrouw, die de zorg heeft voor haar minderjarige dochter. Eiseres werkt via een uitzendbureau gedurende een aantal uren (6 tot 8) per week als verkoopmedewerkster. Omdat haar inkomen met deze werkzaamheden onder bijstandsniveau blijven, ontvangt zij aanvullend een bijstandsuitkering op grond van de Pw naar de norm van een alleenstaande ouder.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aan eiseres verleende uitkering op grond van de Pw met ingang van 30 juli 2018 opgeschort, omdat eiseres volgens verweerder niet tijdig (dat wil zeggen uiterlijk op 30 juli 2018) gevraagde bankafschriften vanaf 1 mei 2018 heeft ingeleverd. Eiseres is daarbij tevens in de gelegenheid gesteld het verzuim vóór 8 augustus 2018 te herstellen.
3. Verweerder heeft eiseres bij besluit van 6 november 2018 (verzonden op 7 november 2018) medegedeeld dat de opschorting van haar uitkering is opgeheven, omdat eiseres de gevraagde bankgegevens op 15 augustus 2018 alsnog heeft ingeleverd.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Aan dat besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat nu eiseres heeft verzocht om proceskostenveroordeling nog een procesbelang bestaat. Verweerder heeft vervolgens geconcludeerd dat de uitkering terecht is opgeschort en heeft daarom het bezwaar ongegrond verklaard.
5. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en aangevoerd dat het bestreden besluit berust op een feitelijk onjuiste grondslag en onvoldoende gemotiveerd is.
6. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat voornoemde stelling uitermate summier is en niet nader gemotiveerd. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7. De rechtbank heeft eiseres bij schrijven van 4 maart 2020 in de gelegenheid gesteld om vóór 16 maart 2020 aanvullende beroepsgronden in te dienen. Van deze gelegenheid heeft eiseres geen gebruik gemaakt.
8. De rechtbank overweegt dat iemand die beroep instelt, op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb de gronden van het beroep moet vermelden. Dat houdt in: zeggen op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met het bestreden besluit. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank – na een herstelmogelijkheid – het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
9. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het beroepschrift geen concrete beroepsgrond bevat. In beroep is als gezegd slechts meegedeeld: “Eiseres kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen. Deze berust op een feitelijk onjuiste grondslag en is onvoldoende gemotiveerd”. Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 oktober 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB7463, kan dit niet als een concrete beroepsgrond, zoals bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb worden beschouwd.
10. De rechtbank zal het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaren.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.C.A. Wilschut, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.C. Heyltjes, griffier
.Deze uitspraak is gedaan op 8 mei 2020
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 8 mei 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.