6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Hiermee heeft verdachte schade en overlast veroorzaakt. Winkeldiefstallen zijn vervelende en ernstige feiten. Ze dragen bij aan een gevoel van angst en onzekerheid en onveiligheid onder winkeliers, winkelpersoneel en klanten. Bovendien heeft verdachte door het plegen van dit feit getoond geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat de door verdachte gepleegde diefstal er één in een reeks van vele is en dat verdachte al vele malen tot (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen is veroordeeld wegens diefstallen. Deze straffen hebben blijkbaar weinig indruk op verdachte gemaakt, nu dit verdachte niet heeft weerhouden van het opnieuw plegen van een diefstal.
De reclassering heeft op 15 oktober 2019 een rapport ten behoeve van de rechtszitting over verdachte opgemaakt.
Verdachte heeft te kampen gehad met verslavingen en heeft, als gevolg van psychische problemen, daardoor op vrijwel alle leefgebieden problemen. Verdachte pleegt daarom onder andere strafbare feiten om aan geld te komen. De reclassering schat het recidiverisico als hoog in en adviseert om bij een veroordeling een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Gelet op de bewezenverklaring en het strafblad van verdachte, is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat het opleggen van een ISD-maatregel in beginsel een passende maatregel zou zijn.
Voor het opleggen van een ISD-maatregel moet aan een aantal voorwaarden, zoals gesteld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers worden voldaan.
Een van die voorwaarden houdt in dat er een met redenen omkleed advies ligt over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel, niet ouder dan 1 jaar.
De rechtbank stelt vast dat, zoals door de raadsman aangevoerd, in het reclasseringsrapport een met redenen omkleed advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de ISD-maatregel conform artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht ontbreekt. De rechtbank acht de enkele opmerking in het rapport dat het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt gezien als een passende maatregel, onvoldoende voor het opleggen van een ISD-maatregel aan verdachte. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een met redenen omkleed advies, waarin de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel wordt aangevoerd. Bovendien valt op dat het reclasseringsadvies voor de raadkamerzitting voorlopige hechtenis, eveneens gedagtekend 15 oktober 2019, nagenoeg geheel overeenkomt met het reclasseringsrapport ten behoeve van de rechtszitting en er voorts op generlei wijze wordt gekeken naar het wel of niet bestaan van alternatieven, die het opleggen van de geadviseerde maatregel zouden kunnen voorkomen. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank, bij gebrek aan het vereiste, met redenen omkleed advies, daarom afwijken van de eis van de officier van justitie en geen ISD-maatregel aan verdachte opleggen.
In plaats daarvan, zoekt de rechtbank als uitgangspunt voor het bepalen van de op te leggen straf, aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS ter zake van diefstal, waaruit blijkt dat bij veelvuldige recidive als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand is vastgesteld.
Gelet op het feit dat verdachte blijkens haar strafblad in het verleden al vele malen tot (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen is veroordeeld wegens diefstallen en gelet op het feit dat deze veroordelingen niet tot enige gedragsverandering bij verdachte hebben geleid, is de rechtbank van oordeel dat een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van het voorarrest op zijn plaats is voor het door verdachte gepleegde strafbare feit.