ECLI:NL:RBLIM:2020:293

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
03/218487-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging afpersing en poging diefstal met geweld; veroordeling voor winkeldiefstal

Op 14 januari 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot afpersing en poging tot diefstal met geweld, alsook van winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1978 en gedetineerd in PI Zuid Oost, werd bijgestaan door advocaat mr. R.H.A. Julicher. Tijdens de zitting op 7 januari 2020 zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de poging tot afpersing van een slachtoffer en de winkeldiefstal bij een Albert Heijn. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot afpersing, omdat de getuigenverklaringen niet voldoende steun boden voor de aangifte van het slachtoffer. De verdachte werd daarom vrijgesproken van dit feit. Echter, de rechtbank achtte de winkeldiefstal wel bewezen, aangezien de verdachte dit feit had bekend. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes weken op, met aftrek van het voorarrest. De vordering van de officier van justitie om een ISD-maatregel op te leggen werd afgewezen, omdat het reclasseringsrapport niet voldeed aan de wettelijke eisen. De rechtbank benadrukte de ernst van de winkeldiefstal en het recidiverisico van de verdachte, maar concludeerde dat de ISD-maatregel niet kon worden opgelegd vanwege het ontbreken van een met redenen omkleed advies.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/218487-19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 januari 2020 (bij vervroeging)
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
gedetineerd in PI Zuid Oost - HvB Ter Peel te Evertsoord.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.H.A. Julicher, advocaat kantoorhoudende te Venray.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 januari 2020. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:door geweld of onder bedreiging met geweld heeft geprobeerd [slachtoffer] af te persen en/of geld en een fiets van die [slachtoffer] heeft proberen te stelen.
Feit 2:een winkeldiefstal heeft gepleegd bij Albert Heijn.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij heeft in dit verband verwezen naar de aangifte, de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . De officier van justitie vindt tevens meewegen dat verdachte in eerste instantie bij haar eerste politieverhoor onjuist heeft verklaard dat zij niet ter plaatse is geweest.
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat feit 2 wettig en overtuigend kan worden bewezen, op basis van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit, nu het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat. De raadsman refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 2 aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat voor feit 1 wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, zodat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Vrijspraakoverweging
Op 22 augustus 2019 omstreeks 19:47 uur krijgen verbalisanten het verzoek om te gaan naar de Albionstraat te Leunen in verband met een ongeval letsel, later gewijzigd in een hulpverlening epileptische aanval. Ter plaatse treffen verbalisanten aangever [slachtoffer] aan, liggend op het trottoir. Desgevraagd horen verbalisanten aangever verklaren dat verdachte zijn fiets of geld wilde stelen en zijn fiets uit zijn handen probeerde te trekken, waardoor hij op het trottoir ten val is gekomen.
Getuige [getuige 1] verklaart dat hij [slachtoffer] trillend op de grond heeft zien vallen en de getuige hierbij dacht aan een epileptische aanval en getuige [getuige 2] verklaart dat hij [slachtoffer] op de grond heeft zien liggen. Beide getuigen verklaren tevens dat zij zien dat [slachtoffer] zijn fiets (steeds) vast houdt en horen hem verklaren dat verdachte zijn geld of fiets wilde.
De vraag is of uit de aangifte en de getuigenverklaringen kan worden geconcludeerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging afpersing, dan wel een poging diefstal met geweld of bedreiging met geweld, van het geld en de fiets van aangever.
Uit het dossier blijkt dat aangever [slachtoffer] aan de Albionstraat te Leunen ten val is gekomen op het trottoir, in het bijzijn van verdachte. Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij ten val is gekomen doordat verdachte aan zijn fiets trok die zij wilde stelen. Verdachte ontkent dat de val van [slachtoffer] het gevolg is geweest van een poging afpersing of poging diefstal met geweld of bedreiging met geweld. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren dat zij [slachtoffer] hoorden verklaren dat verdachte zijn geld of fiets wilde. Zij verklaren niet dat zij daadwerkelijk zelf hebben gezien dat verdachte iets wilde stelen of dat verdachte in aanraking is geweest met de fiets van [slachtoffer] .
De aangifte van [slachtoffer] is daarmee de enige bron waaruit blijkt dat sprake zou zijn van een poging afpersing, dan wel poging diefstal met geweld of bedreiging met geweld.
Nu uit de verklaringen van de getuigen niet blijkt dat zij zelf hebben waargenomen dat sprake was van een poging afpersing of poging diefstal en er voorts geen andere bewijsmiddelen voorhanden zijn waaruit dit blijkt, vindt de aangifte van [slachtoffer] onvoldoende steun in de overige bewijsmiddelen in het dossier.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om vast te kunnen stellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging afpersing, dan wel poging diefstal met geweld of bedreiging met geweld en zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 2 [1]
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, omdat de verdachte dit feit heeft bekend en namens hem geen vrijspraak is bepleit (artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering).
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting;
  • het proces-verbaal van aangifte d.d. 10 september 2019.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
feit 2
op 10 september 2019 te Venray een handscanner van het merk Zerba,
die toebehoorde aan Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
diefstal
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd dat aan verdachte een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat geen ISD-maatregel kan worden opgelegd aan verdachte. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het reclasseringsrapport, gedateerd 15 oktober 2019, ten behoeve van de rechtszitting van 7 januari 2020 onvoldoende is onderbouwd en bovendien niet is gedagtekend en ondertekend. De raadsman stelt dat het reclasseringsrapport een kopie is van het eerdere rapport, eveneens met dagtekening 15 oktober 2020 en ten behoeve van de raadkamerbehandeling op 19 december 2019, met alleen een wijziging van de conclusie ten opzichte van dat eerdere rapport. De conclusie is verder niet, dan wel onvoldoende onderbouwd. Daarmee wordt niet voldaan aan de gestelde eisen van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht voor het opleggen van de ISD-maatregel. De raadsman heeft daarom verzocht het reclasseringsrapport buiten beschouwing te laten en te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van maximaal drie maanden.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de ISD-maatregel uit te spreken voor de duur van 1 jaar, met aftrek van het voorarrest en met oplegging van een tussentijdse toets ex artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Hiermee heeft verdachte schade en overlast veroorzaakt. Winkeldiefstallen zijn vervelende en ernstige feiten. Ze dragen bij aan een gevoel van angst en onzekerheid en onveiligheid onder winkeliers, winkelpersoneel en klanten. Bovendien heeft verdachte door het plegen van dit feit getoond geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat de door verdachte gepleegde diefstal er één in een reeks van vele is en dat verdachte al vele malen tot (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen is veroordeeld wegens diefstallen. Deze straffen hebben blijkbaar weinig indruk op verdachte gemaakt, nu dit verdachte niet heeft weerhouden van het opnieuw plegen van een diefstal.
De reclassering heeft op 15 oktober 2019 een rapport ten behoeve van de rechtszitting over verdachte opgemaakt.
Verdachte heeft te kampen gehad met verslavingen en heeft, als gevolg van psychische problemen, daardoor op vrijwel alle leefgebieden problemen. Verdachte pleegt daarom onder andere strafbare feiten om aan geld te komen. De reclassering schat het recidiverisico als hoog in en adviseert om bij een veroordeling een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Gelet op de bewezenverklaring en het strafblad van verdachte, is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat het opleggen van een ISD-maatregel in beginsel een passende maatregel zou zijn.
Voor het opleggen van een ISD-maatregel moet aan een aantal voorwaarden, zoals gesteld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers worden voldaan.
Een van die voorwaarden houdt in dat er een met redenen omkleed advies ligt over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel, niet ouder dan 1 jaar.
De rechtbank stelt vast dat, zoals door de raadsman aangevoerd, in het reclasseringsrapport een met redenen omkleed advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de ISD-maatregel conform artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht ontbreekt. De rechtbank acht de enkele opmerking in het rapport dat het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt gezien als een passende maatregel, onvoldoende voor het opleggen van een ISD-maatregel aan verdachte. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een met redenen omkleed advies, waarin de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel wordt aangevoerd. Bovendien valt op dat het reclasseringsadvies voor de raadkamerzitting voorlopige hechtenis, eveneens gedagtekend 15 oktober 2019, nagenoeg geheel overeenkomt met het reclasseringsrapport ten behoeve van de rechtszitting en er voorts op generlei wijze wordt gekeken naar het wel of niet bestaan van alternatieven, die het opleggen van de geadviseerde maatregel zouden kunnen voorkomen. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank, bij gebrek aan het vereiste, met redenen omkleed advies, daarom afwijken van de eis van de officier van justitie en geen ISD-maatregel aan verdachte opleggen.
In plaats daarvan, zoekt de rechtbank als uitgangspunt voor het bepalen van de op te leggen straf, aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS ter zake van diefstal, waaruit blijkt dat bij veelvuldige recidive als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand is vastgesteld.
Gelet op het feit dat verdachte blijkens haar strafblad in het verleden al vele malen tot (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen is veroordeeld wegens diefstallen en gelet op het feit dat deze veroordelingen niet tot enige gedragsverandering bij verdachte hebben geleid, is de rechtbank van oordeel dat een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van het voorarrest op zijn plaats is voor het door verdachte gepleegde strafbare feit.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op het artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder feit 1 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.M. Engels, voorzitter, mr. W.A.P. Hillen en
mr. G.L.A.M. van Doveren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H.C. van den Munckhof, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 januari 2020.
Buiten staat
Mr. G.L.A.M. van Doveren is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 22 augustus 2019 te Leunen, gemeente Venray
op de openbare weg, de Albionstraat en/of de Zuivelweg,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van geld en/of een fiets, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele aan toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en/of
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld en/of een fiets, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat zij, verdachte,
- dreigend/intimiderend tegen die [slachtoffer] (die zich op korte afstand bevond) heeft gezegd/geroepen: 'ik most 20 euro van je hebben' en/of vervolgens 'dan most ik 10 euro van je hebben' en/of
- vervolgens van haar fiets is afgestapt en dreigend/intimiderend op/naar die [slachtoffer] is afgelopen en/of toegelopen en/of naast die [slachtoffer] heeft plaatsgenomen op een bankje en/of
- met geweld en/of met kracht aan de fiets van die [slachtoffer] heeft getrokken/gerukt en/of
- ( daarbij) dreigend/intimiderend tegen die [slachtoffer] heeft geroepen/geschreeuwd: 'dan pak ik je fiets' en/of
- ( vervolgens) met nog meer kracht aan de fiets van die [slachtoffer] heeft getrokken/gerukt waardoor die [slachtoffer] van een bankje is geschoven/gevallen en hard met zijn rechterheup op de straat terecht is gekomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op of omstreeks 10 september 2019 te Venray
een (hand)scanner (van het merk Zerba), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2019143791, gesloten d.d. 12 september 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 49.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] d.d. 10 september 2019, dossierpagina 32-33.