Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Het verloop van de procedure
2.Het beklag
3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.De beslissing
ongegrond.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een beklag tegen zowel klassiek als conservatoir beslag op een woning. De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.M.H. Zuketto, heeft het beklag ingediend met het verzoek om opheffing van het beslag, stellende dat er geen gerechtvaardigd vermoeden van witwassen kan worden ontleend aan de feiten en omstandigheden die door het Openbaar Ministerie zijn aangedragen. De rechtbank heeft het klaagschrift op 22 januari 2020 ontvangen en op 3 maart 2020 behandeld in openbare raadkamer, waarbij zowel de klager als de officier van justitie zijn gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de klager betrokken is bij witwassen, met name door de aankoop van registergoederen zonder hypothecaire lening en de ontmanteling van een hennepplantage in een van die registergoederen. De rechtbank concludeert dat het niet hoogstonwaarschijnlijk is dat de strafrechter later zal oordelen dat het registergoed verbeurd moet worden verklaard. Daarom is het strafvorderlijk belang bij voortzetting van het beslag gegeven.
De rechtbank heeft ook overwogen dat er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan witwassen, gezien de omstandigheden rondom de aankoop van het registergoed en de betrokkenheid van de klager. De rechtbank heeft uiteindelijk het beklag ongegrond verklaard, zowel voor het klassieke als het conservatoire beslag, en de beslissing is gegeven door rechter mr. F.L.G. Geisel, in tegenwoordigheid van griffier mr. I.M.J. Luyten. Tegen deze beschikking staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad.