Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Het verloop van de procedure
2.Het beklag
3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.De beslissing
ongegrond.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een beklag tegen zowel klassiek als conservatoir beslag op een registergoed. De klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.M.H. Zuketto, heeft op 17 januari 2020 een klaagschrift ingediend, gevolgd door een aanvullend klaagschrift op 27 februari 2020. Het Openbaar Ministerie heeft zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt in memorie van 21 februari en 3 maart 2020. Tijdens de openbare behandeling op 3 maart 2020 zijn zowel de klaagster als de officier van justitie gehoord.
De klaagster betwist het gerechtvaardigd vermoeden van witwassen en stelt dat de strafrechter hoogst onwaarschijnlijk een geldboete of verbeurdverklaring zal opleggen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen zijn voor een verdenking van witwassen, zoals blijkt uit de rol van de klaagster bij de aankoop van het registergoed. De rechtbank concludeert dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen de opheffing van het beslag, omdat het veiligstellen van de belangen waarvoor de inbeslagneming is toegestaan, noodzakelijk is.
De rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard, zowel voor het klassieke als het conservatoire beslag. De beschikking is gegeven door mr. F.L.G. Geisel en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beschikking staat voor de klaagster beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, binnen 14 dagen na betekening.