ECLI:NL:RBLIM:2020:26

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 januari 2020
Publicatiedatum
2 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2882
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de evenredigheid van een sluiting van een woning op basis van artikel 13b Opiumwet na constatering van hennepteelt

In deze zaak hebben eisers, eigenaren en verhuurders van een woning, beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Heerlen, waarbij een last onder bestuursdwang is opgelegd voor de sluiting van hun woning voor een periode van zes maanden. Dit besluit was gebaseerd op artikel 13b van de Opiumwet, na de ontdekking van een hennepkwekerij in de woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de sluiting van de woning niet evenredig was aan het doel van het beleid van de burgemeester. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de burgemeester in redelijkheid een sluiting kon overwegen, de volledige sluiting voor zes maanden niet proportioneel was gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de burgemeester opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers. Tevens is de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 18/2882
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2020 in de zaak tussen
[eiser 1] en [eiser 2], te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: C.M.G. Tholen),
en
de Burgemeester van de gemeente Heerlen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.A.L. Devoi).
Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder een last onder bestuursdwang opgelegd, die strekt tot sluiting van de woning aan [adres] (de woning) voor de duur van zes maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
Bij besluit van 10 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2019. Eisers zijn verschenen bij mr. [naam vervangend gemachtigde] , kantoorgenoot van de gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen

1.De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

2. Eisers zijn de eigenaren van de woning en hebben deze woning met ingang van 8 februari 2018 verhuurd aan [naam] (de huurster). Op 30 mei 2018 heeft de politie in de woning een hennepkwekerij aangetroffen, met in totaal 165 hennepplanten in een henneptent. Daarnaast zijn goederen aangetroffen voor de teelt van hennep. Voorts is in het mutatierapport van 31 mei 2018 vermeld dat de woning onbewoond was.
3. Bij brief van 8 juni 2018 heeft verweerder eisers in kennis gesteld van het voornemen tot sluiting van de woning, waarbij de woning zal worden gesloten voor de duur van zes maanden. Eisers hebben hun zienswijze gegeven. Bij het primaire besluit heeft verweerder overeenkomstig zijn voornemen beslist. Aan het primaire besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de aangetroffen handelshoeveelheid hennep hem op grond van artikel 13b van de Opiumwet de bevoegdheid geeft om de woning te sluiten. Op grond van het beleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleid drugs- en overige (woon)overlast” van 8 mei 2017 (het Handhavingsbeleid) wordt bij een eerste constatering van hennep in een woning in beginsel volstaan met een waarschuwing om de overtreding met onmiddellijke ingang te staken. Indien echter uit feiten en/of omstandigheden blijkt dat een woning in overwegende mate gebruikt wordt ten behoeve van de teelt, verwerking, handel, bewerking en/of opslag van hennep, kan volgens het Handhavingsbeleid worden afgeweken van deze beleidslijn en direct worden overgegaan tot sluiting van de woning voor een periode van zes maanden. Verweerder is van opvatting dat de woning feitelijk niet wordt gebruikt om te wonen, maar in gebruik is voor de bedrijfsmatige teelt van hennep. Op grond hiervan kan in afwijking van het beleid worden overgegaan tot sluiting van de woning voor een periode van zes maanden zonder voorafgaande waarschuwing. De door eisers aangevoerde omstandigheden zijn voor verweerder niet zodanig dat deze aanleiding hadden moeten zijn om van het vorenstaande af te wijken.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
5. Eisers hebben zich onder meer op het standpunt gesteld dat de woning niet in overwegende mate werd gebruikt ten behoeve van de teelt, verwerking, handel, bewerking en/of opslag van hennep. Bovendien blijkt volgens eisers uit de stukken dat de woning wel degelijk werd bewoond. Eisers zijn dan ook de mening toegedaan dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het Handhavingsbeleid en had moeten volstaan met een waarschuwing. Verder hebben eisers aangevoerd dat verweerder niet in redelijkheid een last onder bestuursdwang heeft kunnen opleggen. Volgens eisers hebben zij genoeg gedaan om de onderhavige situatie te voorkomen. Zo hebben eisers en de makelaar meerdere keren de woning bezocht en is de selectie van de huurder zorgvuldig geweest (het inkomen van de huurster is gecontroleerd, huurcontract opgesteld, waarin drugs niet werd toegestaan en werd een marktconforme huur gevraagd). Eisers benadrukken dat er geen oogst en geen illegale afname van elektriciteit heeft plaatsgevonden en dat er nooit drugs vanuit de woning zijn verhandeld

6.De rechtbank overweegt als volgt.

7. De rechtbank is allereerst ambtshalve van oordeel dat eisers, gelet op de door hen gestelde en tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakte schade, hoewel de sluiting van de woning reeds is geëffectueerd van 19 juli 2018 tot 19 januari 2019, nog belang hebben bij de beoordeling van hun beroep.
8. Op grond van artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Onder herstelsanctie wordt op grond van artikel 5:2 van de Awb verstaan: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is verweerder bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II van deze wet verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
9. Eisers hebben het standpunt van verweerder dat deze bevoegd was om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet handhavend op te treden, niet bestreden. De rechtbank ziet zich daarom in het onderhavige beroep gesteld voor de beantwoording van de vraag of verweerder in redelijkheid, op basis van een voldoende evenwichtige belangenafweging, gebruik heeft kunnen maken van zijn in artikel 13b van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid en of hij dat heeft gedaan zonder in strijd te komen met enige norm van geschreven of ongeschreven recht. Daarbij is van belang of verweerder heeft besloten conform de door hem vastgestelde beleidsregels.
10. Ter uitoefening van zijn bevoegdheid, neergelegd in artikel 13b, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsregels vastgelegd in het hiervoor onder rechtsoverweging 3 vermelde Handhavingsbeleid. In het Handhavingsbeleid is in paragraaf 3.4 (hennepteelt voor alle lokalen en woningen) het volgende bepaald:

In geval van verkoop, aflevering of verstrekking dan wel het daartoe aanwezig hebben van hennep in al zijn verschijningsvormen wordt bij een eerste constatering in beginsel volstaan met een waarschuwing om de overtreding met onmiddellijke ingang te staken. (…) Indien uit feiten en/of omstandigheden blijkt dat een woning of lokaal in overwegende mate gebruikt wordt ten behoeve van de teelt, verwerking, handel, bewerking en/of opslag van hennep, kan worden afgeweken van deze beleidslijn en direct worden overgegaan tot sluiting van de woning of het lokaal voor een periode van zes maanden.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de woning in overwegende mate gebruikt werd ten behoeve van de teelt, verwerking, handel, bewerking en/of opslag van hennep, zodat in zoverre voldaan is aan de voorwaarden die in de beleidsregels zijn gesteld om niet eerst een waarschuwing te geven. Dat de woning van eisers in overwegende mate voor de hennepteelt is gebruikt, vindt steun in de op ambtseed opgemaakte bestuurlijke rapportage van 30 mei 2018, het hiervoor genoemde mutatierapport van 31 mei 2018, de in het dossier aanwezige foto’s, de verklaring van de huurster en de bevindingen uit het buurtonderzoek. Weliswaar werd maar één slaapkamer in de woning gebruikt voor hennepteelt, maar voor het overige was de woning slechts in geringe mate in gebruik voor wonen. Daartoe overweegt de rechtbank dat in de bestuurlijke rapportage van 30 mei 2018 is vermeld dat in de woning geen sporen zijn aangetroffen welke duiden op permanente bewoning. In de woning werden geen persoonlijke verzorgingsspullen aangetroffen (op een fles shampoo en een washand na) en ook geen kledingstukken. Wel is een kennelijk recent beslapen bed aangetroffen. Volgens de bestuurlijke rapportage waren de keuken, zolder, schuur en kelder van de woning leeg. De rechtbank komt – gelet op het voorgaande – tot de conclusie dat op het moment van de constatering van de hennepplantage de woning in overwegende mate in gebruik was ten behoeve van deze plantage en dat er sprake was van minimale bewoning. Uit het mutatierapport van 31 mei 2018 blijkt verder dat buurtbewoners hebben verklaard dat de woning slechts sporadisch werd bezocht. Hetgeen eisers hebben aangevoerd is onvoldoende om het vermoeden dat de woning slechts in beperkte mate werd bewoond te ontkrachten. Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank hun standpunt niet (met voldoende tegenbewijs) onderbouwd en daarom niet aannemelijk gemaakt. Dat geldt ook voor de kritiek die eiser heeft geleverd op het door de politie uitgevoerde buurtonderzoek.
12. Gezien het voorgaande is voldaan aan de voorwaarden die in de beleidsregels zijn gesteld om af te wijken van het uitgangspunt dat bij een eerste overtreding wordt volstaan met een waarschuwing. Verweerder kan dan volgens zijn beleid de woning voor de duur van zes maanden sluiten. Dit betekent echter niet dat verweerder zonder nadere afweging tot sluiting voor zes maanden mocht overgaan. Verweerder dient in zo’n geval een nadere beoordeling maken, waarbij hij alle omstandigheden van het geval moet betrekken en moet bezien of deze maken dat de toepassing van dit onderdeel van de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
13. Het doel van verweerders beleid is vooral om de gevolgen van de overtreding van de Opiumwet ongedaan te maken. In het Handhavingsbeleid staat dat de sluiting bedoeld is om de loop van eventuele drugsgebruikers en -handelaren naar een woning er uit te halen, de bekendheid van de woning in kringen van handelaren en gebruikers van verdovende middelen te doorbreken en vervolgens een situatie te bereiken waarin de woning zonder een te groot risico op terugkeer van de overlast weer opengesteld kan worden. Daar staat tegenover dat eisers de woning gedurende zes maanden niet hebben kunnen verhuren en belemmerd zijn in hun streven om de woning te verkopen.
14. De rechtbank overweegt voorts dat de vraag of eisers een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt aan de orde moet komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. Van verhuurders wordt volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) verwacht dat zij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van de woning wordt gemaakt. Verhuurders, zoals eisers, moeten concreet toezicht houden – door het uitvoeren van controles – op het gebruik van de woning die zij verhuren (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2462 en 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:794).
15. Eisers hebben betoogd meermaals bij de woning te zijn langs geweest en met de huurster te hebben gesproken bij de voordeur. Ook hebben eisers aangegeven dat eiser samen met de makelaar één keer in de woning is geweest voor een bezichtiging van de woning met een potentiele koper. Eisers stellen verder de uiterste zorgvuldigheid te hebben betracht bij de selectie van huurster, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 5 is weergegeven.
16. De rechtbank stelt vast dat de woning voor een korte termijn verhuurd is geweest aan huurster, dat de huurovereenkomst ten tijde van het bestreden besluit reeds was geëindigd en dat de woning al vanaf eind mei 2018 leeg stond. Ook is er geen oogst geweest, noch hebben handelsactiviteiten plaatsgevonden vanuit de woning. De rechtbank is – gelet hierop – dan ook van oordeel dat verweerder zich niet op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het noodzakelijk was om de woning te sluiten om de loop naar de woning eruit te halen of de bekendheid van de woning als drugspand te doorbreken. Daarnaast is geen sprake geweest van illegaal aftappen van stroom. Wel acht de rechtbank aannemelijk dat sprake is geweest van een zeker extern effect op de omgeving, althans ongerustheid bij omwonenden, nu de kwekerij door de politie is ontdekt na een signaal uit de buurt. Verder ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan eisers betoog dat eiser met de makelaar een keer in de woning is geweest. De rechtbank acht aannemelijk dat toentertijd de hele woning is bekeken. De rechtbank gaat ervan uit dat dit tamelijk in het begin van de verhuurperiode is geweest, terwijl niet is gebleken dat daarna nogmaals is gecontroleerd. De rechtbank acht de periode tussen het bezoek van eiser met de makelaar en het onderzoek van de politie echter dermate kort dat eisers niet is tegen te werpen dat zij nogmaals controles in de woning hadden moeten uitoefenen in dit tijdsbestek. Eisers hadden destijds ook niet hoeven te veronderstellen dat de woning zou worden misbruikt, nu er geen signalen waren van illegale activiteiten. Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, kan niet worden gezegd dat eisers onvoldoende hebben gecontroleerd op het gebruik van de woning.
17. Alles bijeengenomen is de rechtbank van oordeel, gelet met name op het signaal uit de buurt en de niet geringe omvang van de kwekerij, dat verweerder ten tijde van het primaire besluit in redelijkheid een sluiting van de woning voor een bepaalde periode aangewezen heeft kunnen achten. De sluiting van woning voor de volledige periode van zes maanden, met de daaraan verbonden nadelige consequenties voor eisers is naar het oordeel van de rechtbank echter niet evenredig aan het doel van verweerders beleid. Het beroep van eisers is dan ook gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1). De rechtbank merkt in dit verband nog op dat mr. [naam vervangend gemachtigde] , die ter zitting voor eisers is opgetreden, een familielid is van eisers. Verweerder dient desondanks de volledige proceskosten voor het verschijnen ter zitting te vergoeden, reeds omdat het beroepschrift is ondertekend door de gemachtigde en [naam vervangend gemachtigde] voornoemd op de zitting heeft verklaard als vervanger van die gemachtigde (een kantoorgenoot) op te treden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,00 aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.050,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 10 januari 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.