In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, heeft de curator van Machinefabriek Bosserveld B.V. een kort geding aangespannen tegen meerdere gedaagden, waaronder aandeelhouders en bestuurders van de betrokken vennootschappen. De curator vorderde dat de gedaagden ieder een eigen aangifte tot faillietverklaring van de vennootschap zouden indienen, op straffe van een dwangsom. De achtergrond van de zaak is dat Bosserveld in staat van faillissement is verklaard en dat er executoriaal beslag is gelegd op de activa van de vennootschap. De curator stelde dat er een spoedeisend belang was bij de gevraagde voorziening, omdat potentiële kopers van Bosserveld afhaken zonder duidelijkheid over de activa, wat zou leiden tot werkloosheid voor de dertig werknemers van Bosserveld.
De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de zaak zich niet leent voor behandeling in kort geding, omdat toewijzing van de vordering zou leiden tot een constitutief vonnis, wat in strijd is met het voorlopige karakter van het kort geding. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de curator afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden. De proceskosten zijn begroot op € 656,- voor gedaagden [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2], en € 1.289,- voor gedaagden [gedaagde sub 6], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5]. De beslissing is op 30 maart 2020 openbaar uitgesproken door mr. K.J.H. Hoofs.