zaaknummers: AWB/ROE 19/1562, 19/1563, 19/1748
uitspraak van de meervoudige kamer van 31 maart 2020 in de zaken tussen
[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] en [eiser 5], allen te [woonplaats] , eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gennep, verweerder
(gemachtigden: R. Franken, N. Brouwers en mr. drs. J. Hasper).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[zand- en grindverwerkingsbedrijf]te [vestigingsplaats] .
Bij besluit van 11 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de derde-partij (hierna: vergunninghouder) omgevingsvergunning verleend voor de activiteit milieu ten behoeve van het vergroten van het aantal transporten van en naar de inrichting van een ontgrondingslocatie voor zand en grind, gelegen aan [adres] te Ottersum.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2020.
Van eisers zijn verschenen [eiser 2] en [eiser 5] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens vergunninghouder is verschenen G.J.M. Franken, die is bijgestaan door de gemachtigde van vergunninghouder mr. A.P.J. Blokland. Tevens is ter zitting verschenen als deskundige van vergunninghouder ir. A.C.R. Kessen, werkzaam bij adviesbureau Peutz.
1. Vergunninghouder is eigenaar van het perceel gelegen [adres] te Ottersum, [kadasternummers] . Aan vergunninghouder is op 10 juli 2014 een revisievergunning verleend voor het exploiteren van een ontgrondingslocatie voor zand en grind op genoemde locatie. Het betreft het ontgrondings- en natuurproject Koningsven-De Diepen. Het gebied beslaat een langgerekte zone van ruim zes kilometer langs de voet van het Reichswald met een breedte van 500-1000 meter. Op 22 maart 2018 heeft vergunninghouder een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor een toename van het aantal transporten met vrachtauto’s. Gevraagd is om toename van de reeds vergunde 120 vrachtauto’s (van en naar de inrichting) naar 150 per dag in de gemiddelde situatie en van 175 naar 250 in de representatieve bedrijfssituatie. Tevens is voor maximaal 12 piekdagen per jaar een toename van 200 naar 300 vrachtwagens per dag aangevraagd. De aan- en afvoer van grind en zand vindt plaats tussen 7:00 en 19:00 uur van maandag tot en met zaterdag. De ontsluiting van de inrichting vindt volgens de aanvraag plaats via de Ringweg, over de Zwarteweg naar de rijksweg N271. Eisers wonen allen aan de Zwarteweg. De routing en de geluidbelasting is in opdracht van vergunninghouder beschreven in twee akoestische rapporten, opgesteld door LBP Sight.
2. De rechtbank stelt vast dat [eiser 3] en [eiser 4] geen zienswijzen hebben ingediend tegen de ontwerp-omgevingsvergunning. Dit betekent dat hun beroep, gelet op artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
3. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de ambtshalve te beantwoorden vraag of eisers belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2, tweede lid, van de Awb.
3.1. Het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van de activiteit, in beginsel belanghebbende is bij de vaststelling van dat besluit. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271) dient het criterium "gevolgen van enige betekenis" als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. 3.2. Eisers zijn, gelet op de ruimtelijke uitstraling van de extra transporten, naar het oordeel van de rechtbank belanghebbenden. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eisers wonen aan de openbare weg waarlangs al het vrachtverkeer bestemd voor het bedrijf van vergunninghouder passeert. De Zwarteweg is namelijk onderdeel van de enige aanrijroute. Het is dan ook aannemelijk dat eisers feitelijke gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden voor hun woon- en leefsituatie ter hoogte van hun woning dan wel perceel van de door de omgevingsvergunning mogelijk gemaakte extra transporten. Dit betekent dat eisers als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb moeten worden aangemerkt en dat zij ingevolge artikel 8:1 van de Awb beroep kunnen instellen bij de bestuursrechter.
Beroepsgronden en de beoordeling daarvan
4. [eiser 2] stelt zich op het standpunt dat verweerder in het bestreden besluit niet (voldoende) is ingegaan op de zienswijzen. Volgens [eiser 1] heeft verweerder niet uitgelegd waarom akkoord wordt gegaan met uitbreiding van transporten.
4.1. In de Nota van beantwoording zienswijzen omgevingsvergunning van 7 januari 2019 (hierna: nota) is verweerder gemotiveerd ingegaan op alle ingediende zienswijzen. Deze nota is naar alle indieners van zienswijzen gestuurd. Daarom kan niet gezegd worden dat verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit de zienswijzen niet of onvoldoende heeft betrokken of deze niet in een kenbare vorm heeft besproken. Het betoog slaagt niet.
5. Volgens [eiser 1] betekent een toename van 2 dB, vanwege de logaritmische schaal, een toename van ongeveer 60% van geluidsintensiteit. Akoestisch onderzoek zegt volgens hem, gelet op de weerkaatsing van het geluid en het andere verkeer van en naar Groesbeek, niets over de situatie op de Zwarteweg. Tevens heeft hij aangevoerd dat het aantal zware voertuigen waarvan is uitgegaan niet klopt, aangezien dagelijks meer dan 400 vrachtwagens over de Zwarteweg rijden. [eiser 5] stelt zich op het standpunt dat bij de geluidsmetingen is uitgegaan van de maximale geluidswaarde in plaats van de voorkeurswaarde van maximaal 48 dB. De verkeerstellingen zouden volgens hem niet correct zijn, waardoor het verkeer van en naar de inrichting ten onrechte niet als zwaar, maar als middelzwaar wordt geclassificeerd. Bovendien zijn de metingen niet representatief voor de huidige situatie, aldus [eiser 5] .
6. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit (primair) op het standpunt dat het verkeer van en naar de inrichting ter hoogte van de Zwarteweg is opgenomen in het heersend verkeersbeeld. Subsidiair wijst verweerder erop dat blijkens de bij de aanvraag gevoegde Notitie van LBP Sight van 15 maart 2018 en aanvullend eigen onderzoek er een toename van de geluidbelasting bij de woningen aan de Zwarteweg met afvoer van 150 vrachtwagens is berekend die als verwaarloosbaar is te beschouwen en derhalve geen onaanvaardbare overlast oplevert.
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer uitspraak van 10 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1116) ziet de in de circulaire van 29 februari 1996 "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" gehanteerde streefwaarde van 50 dB(A) op de gevels van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen op geluidhinder die toegerekend moet worden aan het in werking zijn van de inrichting. Dit is het geval zolang het verkeer van en naar de inrichting nog niet is opgenomen in het ‘heersend verkeersbeeld’. Verkeer van en naar de inrichting is opgenomen in het heersend verkeersbeeld als het zich qua snelheid, rij- en stopgedrag niet meer onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de weg kan bevinden. 8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat op het moment dat het vrachtverkeer ten behoeve van vergunninghouder langs de woningen van eisers aan de Zwarteweg rijdt, dit is opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Vrachtverkeer gaat via de Leembaan naar de Ringbaan en komt vervolgens op de Zwarteweg. Deze route ligt ter hoogte van de woningen van eisers ongeveer op een afstand van 4,2 kilometer vanaf de inrichting. Doordat het vrachtverkeer van en naar de inrichting ter plaatse van de woningen van eisers is opgenomen in het heersend verkeersbeeld kan ervan uitgegaan worden dat dit niet aan de werking van de inrichting kan worden toegerekend en hoefde verweerder hiernaar strikt genomen geen nader onderzoek te verrichten.
9. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder met zijn subsidiaire standpunt en het onderzoek waarnaar hij daarbij verwijst, aannemelijk heeft gemaakt dat de toename van de geluidbelasting op de woningen aan de Zwarteweg ten gevolge van het extra verkeer zo gering is dat deze milieuhygiënisch aanvaardbaar is. Uit de uitgevoerde berekeningen, die [eiser 1] en [eiser 5] niet met een deskundig tegenrapport hebben aangevochten, volgt dat op geen enkele representatieve woning de in aanmerking te nemen maximale grenswaarde van 65 dB(A) wordt overschreden. Uit die berekeningen is voorts af te leiden dat de geluidsbelasting ten gevolge van het rijden van 150 vrachtwagens op de Zwarteweg toeneemt met 0,9 dB ten opzichte van het overige verkeer. De totale geluidbelasting van het wegverkeer (overige verkeer + 150 vrachtwagens) over de Zwarteweg bedraagt dan 61 dB.
Niet valt in te zien dat een zo beperkte toename van de geluidsbelasting een toename van geluidsintensiteit van ongeveer 60% zou opleveren, zoals [eiser 5] stelt. Evenmin volgt de rechtbank het betoog van [eiser 5] dat had moeten worden uitgegaan van de voorkeursgrenswaarde. De rechtbank gaat ten slotte voorbij aan de stelling dat de verkeerstellingen niet kloppen en dat die niet representatief zijn. Dit betoog berust niet op een onderbouwing met onderzoeksgegevens.
10. [eiser 5] voert aan dat verweerder is voorbijgegaan aan de uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2018 (Rb: lees 2013)(ECLI:NL:RVS:2013:1092) waarin bepaald zou zijn dat de verkeersintensiteit op de Zwarteweg niet mag toenemen ten opzichte van maart 2013. 11. De uitspraak van de Afdeling gaat over de vaststelling van een bestemmingsplan in het kader van onder meer het aanleggen van een rotonde waar de Zwarteweg op de N271 uitkomt, ter verbetering van de verkeersveiligheid en doorstroming op de N271. Dit betreft derhalve een andere zaak met een ander toetsingskader. Alleen al hierom kan deze beroepsgrond niet slagen. Voorts is het beroep in die zaak ongegrond verklaard en kan verweerder in onderhavige zaak enkel op grond van belangen genoemd in artikel 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) de aanvraag omgevingsvergunning weigeren. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Vervolgens voert [eiser 1] aan dat verweerder tot nu toe geen enkele maatregel heeft genomen om de onveiligheid op de Zwarteweg te verminderen. Deze onveiligheid zal volgens hem groter worden door de toename van het vrachtverkeer.
13. De rechtbank oordeelt dat dit betoog geen milieubelang betreft als vermeld bij de limitatief in artikel 2.14 van de Wabo opgenomen belangen waar verweerder rekening mee moet houden, die hij in acht moet nemen dan wel moet betrekken bij de beslissing op de aanvraag. Derhalve heeft verweerder de gevolgen voor de verkeersveiligheid terecht buiten beschouwing gelaten. Het betoog faalt.
14. [eiser 1] voert aan dat door de vergunde extra transporten de luchtverontreiniging toeneemt en dat iedere toename moet worden vermeden, zeker in het licht van de nieuwe NO2 norm.
15. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat uit de berekeningen van Peutz van 15 maart 2018, die deel uitmaken van de aanvraag, blijkt dat sprake is van een toename van de concentraties NOx en PM10 van respectievelijk ongeveer 0,49 µg/m³ en 0,1 µg/m³. Een dergelijke toename wordt in de Wet milieubeheer aangemerkt als niet in betekenende mate bijdragen. Als sprake is van een dergelijke situatie is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig en kan het project zonder verdere maatregelen doorgaan, aldus verweerder.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat sprake is van een toename van emissies in de lucht die aangemerkt wordt als “niet in betekenende mate bijdragen”. De rechtbank ziet geen reden om aan de deugdelijkheid van het onderzoek te twijfelen. Bovendien heeft [eiser 1] niet betwist dat de resultaten van het onderzoek juist zijn, maar hij heeft enkel aangevoerd dat een toename moet worden vermeden. Het betoog slaagt niet.
17. Tot slot voert [eiser 5] aan dat geen sprake is van tijdelijkheid, zoals in de slotopmerking van de zienswijzennota is aangegeven, omdat de aan vergunninghouder verleende concessie tot 2028 duurt en de verleende vergunning dus tot die tijd kan worden gebruikt. Eiser stelt dat dit niet strookt met het begrip tijdelijk, dat impliceert dat het om een korte periode moet gaan.
18. De rechtbank overweegt dat de opmerking dat de inrichting een tijdelijk project betreft feitelijk klopt, aangezien niet betwist is dat de concessie om grind/zand af te graven in 2028 afloopt. Dit doet er echter niet aan af dat de omgevingsvergunning voor onbepaalde tijd is verleend en derhalve kan worden gebruikt zolang de concessie duurt. Er is geen regel van geschreven of ongeschreven recht waaruit volgt dat de gevraagde vergunning slechts voor een kortere periode had mogen worden verleend. Het betoog faalt.
19.Voor zover de beroepen ontvankelijk zijn, zijn ze ongegrond.
20.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
- verklaart de beroepen van [eiser 3] en van [eiser 4] niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen van [eiser 1] , van [eiser 2] en van [eiser 5] ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout (voorzitter), en mr. R.M.M. Kleijkers en mr. N.M.J. Janssen, leden, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2020
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier
de voorzitter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 31 maart 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.