ECLI:NL:RBLIM:2020:244

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 januari 2020
Publicatiedatum
14 januari 2020
Zaaknummer
03/084735-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en bezit van amfetamine met valse identiteit en gegevens

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 januari 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1975 en thans gedetineerd. De verdachte is beschuldigd van oplichting van Vodafoneziggo Group B.V. en het bezit van amfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 9 april 2019 meerdere TV- en internetabonnementen heeft afgesloten met gebruik van valse persoonsgegevens en dat hij daarbij installatiepakketten heeft besteld. De verdachte heeft deze pakketten laten ophalen door een medeplichtige en heeft met de apparatuur veelvuldig gebeld naar betaalde servicenummers, met als doel financieel gewin. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan oplichting en het bezit van 29 gram amfetamine. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, maar de rechtbank heeft een straf opgelegd van 300 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De benadeelde partij, Vodafoneziggo Group B.V., is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven, aangezien de verdachte al langer in voorarrest heeft gezeten dan het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/084735-19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 januari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
inschrijvingsadres Basisregistratie Personen:
[woonplaats] ,
thans gedetineerd in het HvB P.I. De Geerhorst, Op de Geer 1, Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. W.W.J. Houben, advocaat kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 januari 2020. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:in de periode van 14 november 2016 tot en met 9 april 2019, al dan niet tezamen en in vereniging [slachtoffer] heeft opgelicht;
Feit 2:op of omstreeks 9 april 2019 opzettelijk 29 gram amfetamine aanwezig heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 en daarbij verwezen naar de aangifte van [slachtoffer] , de deels bekennende verklaring die de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, de verklaringen van [betrokkene] (hierna: “ [betrokkene] ”) en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: “ [medeverdachte 1] ”), beide afgelegd ten overstaan van de politie en het proces-verbaal van de doorzoeking van de woning van de verdachte. Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [betrokkene] blijkt volgens de officier dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: “ [medeverdachte 2] ”) hebben samengewerkt bij het bestellen van installatiepakketten van [bedrijf 1] , dat zij daarbij op exact dezelfde wijze te werk gingen en dat zij derden steeds € 50,- betaalden voor het ophalen van een installatiepakket van [bedrijf 1] . Op grond daarvan staat vast dat de verdachte deze oplichting tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] heeft gepleegd, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie acht feit 2 ook bewezen en heeft daarbij verwezen naar de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van de doorzoeking van de woning van de verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van de pleegperiode van feit 1 en ten aanzien van het tenlastegelegde medeplegen. De verdachte heeft feit 1 gedurende een kortere periode gepleegd dan tenlastegelegd, namelijk van 10 augustus 2017 tot en met
5 april 2019. De verdachte heeft voorts niet tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] 150 [bedrijf 1] installatiepakketten besteld, maar zelfstandig geopereerd, terwijl het aantal bestelde pakketten beperkt is geweest tot maximaal 20 à 30. Hij heeft daarbij alleen hulp gekregen van [betrokkene] . Dat blijkt uit de verklaring van de verdachte die wordt ondersteund door en niet in strijd is met de bewijsmiddelen van het dossier. [betrokkene] heeft immers verklaard dat zij alleen voor de verdachte installatiepakketten van [bedrijf 1] heeft opgehaald en [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij datzelfde alleen in opdracht van [medeverdachte 2] heeft gedaan. Het dossier bevat voorts geen overige bewijsmiddelen voor een bewezenverklaring van de hele tenlastegelegde periode en voor bewezenverklaring van het tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] plegen van de oplichting. Het medeplegen kan niet slechts bewezen worden op grond van een identieke en unieke modus operandi van de verdachte en [medeverdachte 2] .
De raadsman heeft zich voor wat betreft het bewijsoordeel met betrekking tot feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
[medeweker] , werkzaam bij [slachtoffer] als Senior Investigator, heeft namens [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aangifte gedaan van oplichting. In 2017 is gebleken dat er sprake was van een aantal klanten met extreem hoge gesprekskosten naar 090X-servicenummers in de omgeving van Kerkrade. Uit intern onderzoek van [slachtoffer] naar deze klanten is gebleken dat in de meeste van deze gevallen gebruik is gemaakt van rekeningnummers van derden en van fictieve namen, voorletters, geboortedata, en adressen bij de bestellingen (de rechtbank begrijpt: bij de aanvragen van een TV-en internet- en telefonie-abonnement bij [slachtoffer] dat samengaat met het bestellen van een bijbehorend [bedrijf 1] installatiepakket). Ondanks dat de [bedrijf 1] installatiepakketten normaal gesproken op de door deze klanten opgegeven valse adressen zouden worden bezorgd, konden deze klanten de pakketten toch ontvangen doordat zij òf na het ontvangen van de Track & Trace code zelf via de website van [bedrijf 2] de bezorglocatie wijzigden naar een [bedrijf 2] afhaalpunt, òf doordat de opgegeven adressen leegstaande huizen betroffen waardoor de pakketten niet bezorgd konden worden en voor afhaling alsnog bij een [bedrijf 2] afhaalpunt werden bezorgd. Zodra het bijbehorende [bedrijf 1] installatiepakket bij zo’n afhaalpunt was opgehaald, werd met behulp van deze apparatuur direct veelvuldig gebeld naar 090X-servicenummers, totdat dit werd opgemerkt en het abonnement werd afgesloten door [slachtoffer] . [2] [slachtoffer] heeft een lijst verstrekt met gegevens van deze klanten. Uit die lijst blijkt dat in totaal 15 [bedrijf 1] installatiepakketten zijn opgehaald door [betrokkene] . [3] Uit gegevens die door [bedrijf 2] zijn verstrekt blijkt dat op 10 augustus 2017 voor het eerst een [bedrijf 1] installatiepakket is afgehaald met het Nederlandse identiteitsbewijs met nummer [nummer] , toebehorende aan [betrokkene] . [4] In de woning van de verdachte zijn 8 [bedrijf 1] tv-decoders aangetroffen die worden geleverd bij afname van een televisieabonnement van [bedrijf 1] , waarvan 6 decoders bij abonnementen van [bedrijf 1] hoorden die onder verschillende namen waren afgesloten. [5] In verdachtes woning zijn ook schriftelijke bescheiden aangetroffen waarop namen en adressen stonden die blijkens de aangifte van [slachtoffer] zijn opgegeven bij een aantal abonnementsaanvragen met betrekking tot de oplichting. [6] De verdachte is vervolgens aangehouden op 9 april 2019. [7]
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij via internet TV-en internet- en telefonie-abonnementen bij [slachtoffer] is aangegaan, dat hij daarbij de bijbehorend [bedrijf 1] installatiepakketten heeft besteld en dat hij daarbij gebruik heeft gemaakt van valse gegevens. De verdachte belde vervolgens naar betaalsites met het doel om daarmee geld te verdienen dat hij er vervolgens met een creditcard kon afhalen. De verdachte heeft daar naar eigen zeggen “een paar duizend euro” mee verdiend. Hij liet de [bedrijf 1] installatiepakketten ophalen door [betrokkene] . De verdachte heeft ontkend dat hij [bedrijf 1] installatiepakketten heeft laten ophalen door [medeverdachte 1] .
[betrokkene] heeft tegenover de politie verklaard dat zij inderdaad [bedrijf 1] installatiepakketten heeft opgehaald in opdracht van de verdachte. Zij moest steeds één pakket ophalen bij een afhaalpunt van [bedrijf 2] en kreeg daarvoor € 50,- per pakket. De afhaalpunten bevonden zich onder andere in Nuth, gemeente Beekdaelen, [8] in de gemeente Heerlen, namelijk de [bedrijf 3] gelegen aan de [adres] , en in de gemeente Sittard-Geleen. In die pakketten zaten onder andere modems waarmee de verdachte belde naar een bepaalde dienst om zo geld te verdienen. Bij het aanvragen van [bedrijf 1] installatiepakketten gebruikte de verdachte adressen van leegstaande woningen die hij via een website van een makelaar kon raadplegen. [betrokkene] wist waar zij de [bedrijf 1] installatiepakketten moest afhalen omdat de verdachte haar voor elk pakket een afhaalbewijs overhandigde waarop het desbetreffende [bedrijf 2] afhaalpunt stond vermeld. [9] In de woning van [betrokkene] werd een document met bankrekeningnummers aangetroffen. Na controle aan de hand van door [slachtoffer] aangeleverde gegevens is gebleken dat één van deze bankrekeningnummers gebruikt is voor de aanvraag van een [bedrijf 1] installatiepakket dat op 5 april 2019 is afgeleverd bij een [bedrijf 2] afhaalpunt. [10]
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte in ieder geval 15 keer met gebruikmaking van valse persoonsgegevens een TV-en internet- en telefonie-abonnement bij [slachtoffer] is aangegaan, dat hij de daarbij behorende – en door [betrokkene] opgehaalde – installatiepakketten heeft gekregen en dat hij die abonnementen en apparatuur vervolgens heeft gebruikt om veelvuldig naar 090X-servicenummers te bellen met het oogmerk om daarmee geld te verdienen. Er is onvoldoende bewijs voor de stelling dat de verdachte ook door oplichting [bedrijf 1] pakketten heeft verkregen die door andere personen dan [betrokkene] zijn afgehaald.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat de verdachte de oplichting van [slachtoffer] tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] heeft gepleegd. De rechtbank stelt daarbij voorop dat voor medeplegen vereist is dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden afgeleid dat verdachte en [medeverdachte 2] vrienden van elkaar waren, regelmatig met elkaar achter de computer zaten en zeer waarschijnlijk kennis en informatie hebben uitgewisseld over de wijze waarop [slachtoffer] kon worden opgelicht. [11] Dit laatste kan worden geconcludeerd uit het feit dat de handelswijze van de verdachte overeenkomt met die van [medeverdachte 2] , waarbij zij beiden [bedrijf 1] installatiepakketten bestelden door gebruik te maken van valse gegevens en dat zij die pakketten door een ander lieten ophalen voor € 50,- per stuk. [12]
Het dossier bevat echter geen aanwijzingen die erop wijzen dat de verdachte en [medeverdachte 2] concreet hebben samengewerkt bij de oplichtingen. Zo hebben zij beiden van een andere hulppersoon gebruik gemaakt ( [betrokkene] haalde voor de verdachte de pakketten op en [medeverdachte 1] voor [medeverdachte 2] ) en hebben zij beiden naar andere sites gebeld. Uit niets blijkt dat zij gegevens over bijvoorbeeld te gebruiken adressen en dergelijke hebben uitgewisseld of bijvoorbeeld dat door de een illegaal verkregen apparatuur door de ander werd gebruikt om [slachtoffer] op te lichten. De rechtbank gaat er bij gebrek aan bewijs daarom van uit dat de verdachte en [medeverdachte 2] wel kennis deelden over de methode en werkwijze van oplichting, maar dat zij voor het overige ieder voor zichzelf handelden en de opbrengsten van dat handelen ook voor zich zelf hielden.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 2] niet is komen vast te staan. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Pleegperiode
Op grond van de hierboven opgenomen bewijsmiddelen en de bovenstaande bewijsoverwegingen stelt de rechtbank vast dat de verdachte [bedrijf 1] installatiepakketten heeft besteld met hulp van [betrokkene] , dat die [betrokkene] op 10 augustus 2017 voor het eerst een [bedrijf 1] pakket heeft afgehaald op een [bedrijf 2] afhaalpunt en dat zij dit voor het laatst heeft gedaan op 5 april 2019. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de bewezenverklaarde oplichting gedurende de periode van 1 augustus 2017 (aan het ophalen gaat immers een bestelling vooraf) tot en met zijn aanhouding op 9 april 2019 heeft gepleegd.
Feit 2
De rechtbank zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte ter terechtzitting op 8 januari 2020, het onder feit 2 tenlastegelegde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en later niet anders heeft verklaard.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 9 april 2019 te Hoensbroek, gemeente Heerlen , opzettelijk 29 gram amfetamine aanwezig heeft gehad gelet op:
- de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 8 januari 2020;
- het proces-verbaal van doorzoeking van de woning van de verdachte; [13]
- een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 9 april 2019. [14]
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1:
in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 9 april 2019 in de gemeente Heerlen en Nuth en Sittard-Geleen telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het verlenen van een dienst, te weten meerdere [bedrijf 1] installatiepakketten, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- listig en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich
- telkens met een valse identiteit, te weten een of meer namen van onder andere niet bestaande personen en valse adressen en valse bankrekeningnummers via internet heeft gemeld en
- vervolgens met die valse identiteit een TV- en internet- en telefonie-abonnement is aangegaan en een [bedrijf 1] installatiepakket heeft besteld en
- vervolgens het afleveradres heeft aangepast naar een afhaallocatie via de site van [bedrijf 2] en/of die [bedrijf 1] installatiepakketten heeft laten bezorgen op een adres van leegstaande panden en/of een afhaallocatie van Post NL en
- die installatiepakketten met afhaalbewijs heeft afgehaald bij een afhaallocatie van
[bedrijf 2] en
- vervolgens veelvuldig heeft gebeld naar 090X telefoonnummers en
- zich daarbij telkens heeft voorgedaan als nieuwe klant,
waardoor [bedrijf 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2
op 9 april 2019 te Hoensbroek, gemeente Heerlen , opzettelijk aanwezig heeft gehad 29 gram
amfetamine, zijnde amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
oplichting
Feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk gedeelte van de straf dienen als bijzondere voorwaarden gekoppeld te worden een meldplicht bij de reclassering en de verplichting om mee te werken aan ambulante woonbegeleiding. Deze straf is passend, omdat de door de verdachte gepleegde oplichting een zeer ernstig feit is, er in dit geval sprake is van een hoog benadelingsbedrag van € 218.755,- en omdat de verdachte daarnaast ook in het bezit was van een hoeveelheid amfetamine.
Er is, aldus de officier van justitie, geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering omdat er geen twijfel bestaat over de juistheid van het oordeel van de bij verdachtes aanhouding betrokken verbalisanten, inhoudende dat het aanleggen van transportboeien noodzakelijk was voor hun eigen veiligheid. Bovendien is niet voldaan aan de stelplicht van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering omdat de raadsman niet concreet heeft onderbouwd waaruit het aan de verdachte toegebrachte nadeel bestond. Gelet daarop dient dit verweer te worden verworpen en is strafvermindering niet aan de orde.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd, inhoudende dat de strafeis van de officier van justitie disproportioneel hoog is gelet op de strafeis in de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zo is er bij de verdachte sprake van forse detentieschade door de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Een lagere straf dan door de officier van justitie geëist is ook gerechtvaardigd omdat het aandeel van de verdachte bij de oplichting van [slachtoffer] slechts klein was en omdat het door de officier van justitie bewezen geachte zeer hoge benadelingsbedrag van die oplichting niet is komen vast te staan.
De raadsman heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat er sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dat moet leiden tot strafvermindering. Dit vormverzuim bestaat uit het ten onrechte aanleggen van transportboeien bij de verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte is ten minste 15 keer met gebruikmaking van valse persoonsgegevens een TV-en internet- en telefonie-abonnement bij [slachtoffer] aangegaan. Vervolgens heeft de verdachte met behulp van de bij die abonnementen behorende apparatuur veelvuldig naar betaalde 090X-servicenummers gebeld om op die manier geld te verdienen. De verdachte was hiermee uit op financieel gewin ten koste van [slachtoffer] , die hierdoor schade heeft geleden. Hierdoor is het vertrouwen dat [slachtoffer] heeft en redelijkerwijs ook mag hebben in het rechtsverkeer met haar (potentiële) klanten geschaad. Deze schade zal mogelijk(deels) op bonafide klanten worden afgewenteld, die wel iedere maand netjes hun rekening betalen. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan. Daarnaast had de verdachte 29 gram amfetamine in zijn bezit.
Door de officier van justitie is een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren gevorderd. In dagen omgerekend is dat 450 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk.
De rechtbank komt echter tot een lagere straf, omdat zij tot een andere bewezenverklaring is gekomen. De rechtbank acht immers een kortere pleegperiode bewezen en acht niet bewezen dat de verdachte de oplichting tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] heeft gepleegd. Voorts is bij de verdachte sprake van persoonlijke omstandigheden die naar het oordeel van de rechtbank strafverminderend dienen te werken. Er is bij de verdachte namelijk sprake van aanzienlijke detentieschade door de reeds ondergane voorlopige hechtenis. De verdachte is immers onder andere zijn woning, zijn uitkering en zijn bewindvoerder kwijtgeraakt. Daarnaast is bij de verdachte nauwelijks sprake van eerdere justitiële contacten.
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dat dit (ook) zou moeten leiden tot strafvermindering. De rechtbank beoordeelt dit verweer als volgt. Na verdachtes aanhouding zijn bij hem transportboeien aangelegd voor het vervoer naar het politiebureau. De betrokken verbalisanten hebben die keuze gemotiveerd door te verbaliseren dat het aanleggen van transportboeien volgens hen noodzakelijk was voor hun eigen veiligheid. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen twijfel over de juistheid van dat oordeel. Anders dan de raadsman is de rechtbank daarom van oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dat strafvermindering op die grond daarom niet aan de orde is. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman op dit punt.
Alles overwegende acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel tevens de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden.
De voorlopige hechtenis
De verdachte heeft op de dag van deze uitspraak reeds langer in voorarrest gezeten dan het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstaf die de rechtbank aan hem zal opleggen. Daarom zal de rechtbank bij vervroeging uitspraak doen en zal voorts de voorlopige hechtenis worden opgeheven met ingang van heden (art. 72 lid 3 Sv).

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van
€ 268.755,00 terzake van feit 1. Deze vordering bestaat uit de posten Kosten apparatuur (materieel modems) ter hoogte van € 50.205,00 en Kosten (Verbruiks- en abonnementskosten) ter hoogte van € 218.550,00.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet- ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet- ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering omdat deze een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De onderbouwing bestaat immers enkel uit de zinsnede “Bewijsstukken beschikbaar in .xls vanwege de omvang niet bijgevoegd bij schadeformulier, bij later contact zullen deze alsnog aangeleverd worden”. De vordering is echter niet meer aangevuld. Indien met deze verwijzing wordt gedoeld op de bij de aangifte van de benadeelde partij gevoegde lijst op pagina 48 van het procesdossier, is echter evenmin sprake van een deugdelijke onderbouwing. Uit deze lijst blijkt immers niet welke abonnementen en bijbehorende [bedrijf 1] installatiepakketten door de verdachte zijn besteld en hoe groot de daardoor aan de benadeelde partij toegebrachte schade bedraagt. Gelet daarop zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en de benadeelde partij tevens veroordelen in de door de verdachte met betrekking tot die vordering gemaakte proceskosten.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
De veroordeelde dient zich uiterlijk binnen vijf werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis te melden bij Reclassering Nederland op het adres Heerderweg 25 te Maastricht en dient zich daarna te blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang Reclassering Nederland dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren (
meldplicht bij Reclassering Nederland).
De veroordeelde dient mee te werken aan ambulante woonbegeleiding door Triade of een soortgelijke instelling, zulks te beoordelen door Reclassering Nederland (
ambulante woonbegeleiding).
  • geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers, voorzitter, mr. W.L.J. Voogt en mr. I.P. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van M.M. Hoelbeek, griffier, en (bij vervroeging) uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 januari 2020.
Buiten staat
Mr. I.P. de Groot en mr. W.L.J. Voogt zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij, in of omstreeks de periode van 14 november 2016 tot en met 9 april
2019 in de gemeente Kerkrade en/of Heerlen en/of Landgraaf en/of
Nuth en/of Sittard-Geleen en/of Beek, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met
het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid
en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van
enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van
gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een
inschuld, te weten meerdere [bedrijf 1] (installatie)pakketten, althans
apparatuur ten behoeve van een abonnementsservice van [bedrijf 1] (TV
en/of internet en/of telefonie), in elk geval van enig goed en/of enige
dienst,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven
oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of
bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich
- telkens met een valse identiteit, te weten een of meer namen van
onder andere niet bestaande personen en/of al dan niet in combinatie
met oude en/of niet geactiveerde email adressen en/of valse adressen
en/of valse bankrekeningnummers (al dan niet via internet) heeft
gemeld en/of
- ( vervolgens) met die valse identiteit een TV- en/of internet- en/of
telefonie-abonnement is aangegaan en/of een [bedrijf 1] (installatie)pakket,
althans apparatuur ten behoeve van een abonnementsservice van
[bedrijf 1] (TV en/of internet en/of telefonie) heeft besteld en/of
- ( vervolgens) het afleveradres heeft aangepast naar een afhaallocatie
via de site van [bedrijf 2] en/of die [bedrijf 1] (installatie)pakketten, althans
apparatuur ten behoeve van een abonnementsservice van [bedrijf 1] (TV
en/of internet en/of telefonie) heeft laten bezorgen op een adres van
leegstaand(e) pand(en) en/of een afhaallocatie van Post NL en/of
- die (installatie)pakketten, althans apparatuur ten behoeve van een
abonnementsservice van [bedrijf 1] (TV en/of internet en/of telefonie) met
een bestel/afhaalbewijs heeft afgehaald bij een afhaallocatie van
[bedrijf 2] en/of
- ( vervolgens) veelvuldig heeft gebeld naar 090X telefoonnummers
en/of
- zich (daarbij) (telkens) heeft voorgedaan als nieuwe klant/abonnee,
althans als bonafide klant,
waardoor [bedrijf 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
2
hij, op of omstreeks 9 april 2019 te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 29 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde
amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van
die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Districtsrecherche Parkstad, proces-verbaalnummer LB2R017133, onderzoek EL PASO, gesloten d.d. 25 juni 2019 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 597.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 31 januari 2018, pagina’s 21, 26 en 28.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juni 2019, pagina 46, in onderlinge samenhang bezien met het Proces-verbaal van aangifte d.d. 31 januari 2018, pagina 48.
4.Proces-verbaal van bevindingen [bedrijf 2] d.d. 6 februari 2016, pagina’s 80 en 81, in onderlinge samenhang bezien met het schriftelijke bescheid, zijnde door [bedrijf 2] aangeleverde gegevens op pagina 85.
5.Proces-verbaal van bevindingen beslag d.d. 23 mei 2019, pagina 174.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 april 2019, pagina 176.
7.Proces-verbaal aanhouding van de verdachte [verdachte] d.d. 9 april 2019, pagina 447.
8.Door een herindeling is de gemeente Nuth per 1 januari opgegaan in de gemeente Beekdaelen.
9.Proces-verbaal verhoor van verdachte [betrokkene] d.d. 9 april 2019, pagina’s 433 tot en met 434.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 mei 2019, pagina 140, in onderlinge samenhang bezien met het Proces-verbaal van aangifte d.d. 31 januari 2018, pagina 48.
11.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] d.d. 10 april 2019, pagina’s 411 en 413 en het proces-verbaal van verhoor van verdachte [betrokkene] d.d. 9 april 2019, pagina’s 433 en 434.
12.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] d.d. 9 april 2019, pagina’s 402 en 406.
13.Proces-verbaal van doorzoeking d.d. 9 april 2019, pagina’s 155 en 156.
14.Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 9 april 2019, pagina’s 379 tot en met 381.