ECLI:NL:RBLIM:2020:2423

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
03/721124-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens deelname aan een criminele organisatie met diefstal en heling tot oogmerk

Op 27 maart 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met diefstal en heling van landbouwvoertuigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij een gestructureerde organisatie die op grote schaal (landbouw)voertuigen stal, omkatte en verkocht. De verdachte werd vrijgesproken van enkele feiten, maar werd schuldig bevonden aan gewoonteheling en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een actieve rol speelde binnen de organisatie en dat hij wetenschap had van de criminele herkomst van de voertuigen. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en halveerde de straf, wat resulteerde in een gevangenisstraf van twee jaar. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/721124-13
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.G.J. Geerlings, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Het onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 maart 2020. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:al dan niet samen met anderen een loader en/of graafmachine en/of graveermachine en/of vrachtwagen heeft gestolen; subsidiair: dat hij deze al dan niet samen met anderen heeft geheeld;
feit 2:al dan niet samen met anderen (landbouw)voertuigen heeft gestolen; subsidiair dat hij een gewoonte heeft gemaakt van opzetheling van (landbouw)voertuigen;
feit 3:een vuurwapen, munitie en pepperspray voorhanden heeft gehad;
feit 4:heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.

3.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd, zoals weergegeven in de door hem overgelegde afzonderlijke pleitnota, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging wegens een extreme overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM).
De officier van justitie stelt zich, onder verwijzing naar de toepasselijke jurisprudentie van de Hoge Raad, op het standpunt dat de overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid kan leiden. Zij is van oordeel dat deze overschrijding behoort te worden verdisconteerd in de strafmaat.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de redelijke termijn, zoals hiervoor bedoeld, in deze zaak is aangevangen op 9 juli 2013. De verdachte is toen in zijn woning in [woonplaats] aangehouden ter overlevering aan België. Op dat moment is tevens de woning van de verdachte in [woonplaats] onderzocht. Voor de verdachte moet het vanaf dat moment duidelijk zijn geweest dat tegen hem, het zij in België, het zij in Nederland, een strafvervolging zou worden ingesteld. Weliswaar is de verdachte vrij snel daarna, op 11 juli 2013, weer in vrijheid gesteld, maar gegeven de aan de schorsing van de inverzekeringstelling verbonden voorwaarden (zoals de meldplicht en het inleveren van het paspoort) kon de verdachte daaraan niet het vertrouwen ontlenen dat van vervolging zou worden afgezien. Voor de rechtbank staat buiten twijfel dat in deze zaak de redelijke termijn inmiddels ruimschoots is overschreden. Met de officier van justitie is echter ook de rechtbank van oordeel dat een overschrijding van de redelijke termijn niet kan leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen (Hoge Raad 17 juni 2008, LJN: BD2578). Het niet-ontvankelijkheidsverweer van de raadsman dient dus te worden verworpen. De rechtbank zal de consequenties van de overschrijding van de redelijke termijn hierna bij de strafmaatoverwegingen bespreken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte bij gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken van de feiten 1 primair, 2 primair en 4. Zij acht feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair en feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte bij gebrek aan bewijs geheel dient te worden vrijgesproken van de feiten 1, 2 en 4, als verwoord in de pleitnota
.Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft bekend dat de aangetroffen munitie en pepperspray van hem waren. De verdachte dient te worden vrijgesproken ten aanzien van het voorhanden hebben van het vuurwapen omdat dit buiten zijn woning is gevonden.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank [1]
feit 4:
Onder feit 4 is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij een criminele organisatie vormde met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Deze organisatie hield zich volgens het openbaar ministerie bezig met diefstallen en/of (gewoonte)heling.
Bij de beoordeling van de aan de verdachte verweten deelname aan een criminele organisatie stelt de rechtbank het volgende voorop.
Het deelnemen aan een criminele organisatie is in artikel 140 Sr strafbaar gesteld als deelneming aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Onder het bestanddeel ‘organisatie’ moet worden verstaan: een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon.
Voor bewijs van het bestanddeel ‘oogmerk’ zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie. Het gaat bij oogmerk niet om de deelnemers, maar om de organisatie.
Er kan sprake zijn van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot, of rechtstreeks verband houden met, de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk of de organisatie ondersteunt.
In het bestanddeel deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 lid 1 Sr ligt tevens het opzet van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor "deelneming" voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat hij wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd of dat zijn opzet is gericht op het plegen van die misdrijven. De verdachte hoeft niet bij meerdere misdrijven van de organisatie betrokken te zijn geweest. Het gaat er immers niet om of zijn opzet was gericht op het plegen van (meer) misdrijven of dat hij heeft deelgenomen aan (reeds binnen de organisatie gepleegde) misdrijven, maar of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
Algemene overweging
De rechtbank stelt voorop dat zij van oordeel is, in tegenstelling tot de verdediging, dat de verklaringen van [medeverdachte 3] betrouwbaar zijn en voor het bewijs gebruikt mogen worden. Hoewel de rechtbank de indruk heeft dat [medeverdachte 3] niet volledig het achterste van zijn tong heeft laten zien, is datgene wat hij verklaart gedetailleerd en wordt op essentiële onderdelen ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] als ook de peilbakengegevens van de auto in gebruik bij [medeverdachte 1] . De verdediging heeft daarentegen niet concreet aangegeven waarom de verklaringen van [medeverdachte 3] onbetrouwbaar zouden zijn.
Gestructureerd karakter
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] bevat een uitgebreide beschrijving over een dadergroep die zich bezig houdt met diefstallen en heling van (landbouw)voertuigen. De vooraf zorgvuldig geselecteerde en uitgezochte voertuigen werden door middel van een (paarden)vrachtwagen gestolen. Bij het stelen werd het GPS-systeem uit het gestolen voertuig verwijderd en vervolgens werd de vrachtwagen met daarin het gestolen voertuig “koud gezet“ om te kijken of het voertuig niet alsnog traceerbaar was voor de eigenaar en/of de politie. Enkele dagen daarna werd het gestolen voertuig dan opgehaald. Verder heeft [medeverdachte 3] verklaard dat de dadergroep zich ook bediende van andere personen, vaak junks, die dan werden betaald om voertuigen te stelen. De (landbouw)voertuigen werden volgens een bepaalde werkwijze omgekat (modus operandi), waarbij een enkel nummer van het Voertuig Identificatie Nummer (hierna: VIN) werd gewijzigd in een zodanig nummer dat paste op een ander, soortgelijk voertuig. Als een potentiele koper het VIN zou checken, zou hij niet kunnen achterhalen dat het vals was omdat het toebehoorde aan een bestaand voertuig van hetzelfde type. [2]
Uit onderzoek is verder gebleken dat [medeverdachte 3] gestolen voertuigen verkocht aan [naam 1] , afkomstig uit Oostenrijk. Uit Oostenrijks onderzoek is gebleken dat van de verkochte voertuigen door [medeverdachte 3] aan [naam 1] de meeste voertuigen op deze wijze waren omgekat. [3]
[medeverdachte 3] verklaart dat naast zijn eigen loods in Maaseik, door de organisatie gebruik gemaakt werd van diverse loodsen in de omgeving van Roermond. [4] Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 2] van diverse loodsen gebruik maakte, waaronder een loods aan de [adres 1] te Roermond [5] en een loods aan [adres 2] te Roggel [6] . Bij doorzoeking werden in deze loodsen alsmede in de woningen van verdachten diverse goederen, waaronder (landbouw)voertuigen aangetroffen die van diefstal afkomstig waren. Er werden ook goederen aangetroffen die bruikbaar waren voor het plegen van diefstallen en/of het omkatten van voertuigen, waaronder een graveermachine, slotentrekker en een popnageltang. In de loods op de [adres 1] is een (paarden)vrachtwagen aangetroffen, waarvan is gebleken dat deze van diefstal afkomstig was [7] . Tevens werden in die loods alsmede in de woning van [medeverdachte 2] veel sleutels aangetroffen, waarvan is vastgesteld dat deze toebehoren aan landbouwvoertuigen. [8] [medeverdachte 3] verklaart dat de sleutels gebruikt werden om te proberen de voertuigen te starten. [9]
Getuige [getuige 1] verklaart dat [medeverdachte 2] tegen hem verteld heeft dat hij en [verdachte] meerdere loodsen hebben en ze veel naar Oostenrijk reden. Er stonden verschillende kleine en grote tractoren in de loods aan de [adres 1] , waaronder een laadschop waarvan de ruit kapot was. Ze reden vaker met een veewagen die omgebouwd was als paardentrailer. [verdachte] kwam vaker in de loods aan de [adres 1] landbouwvoertuigen stallen. [10]
Getuige [getuige 2] ziet de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] veelvuldig samen bij de loods aan de [adres 1] . Hij verklaart dat de voertuigen veelvuldig gepoetst werden en hij heeft gezien dat een mannetje met een bril ( [medeverdachte 1] draagt een bril) een nummer aan het wegfrezen was. Diverse keren heeft hij gezien dat de vrachtwagen werd ingeladen met (landbouw)voertuigen. [11]
Bij de doorzoeking van de woning van [verdachte] werden spullen aangetroffen voor het vervalsen van VIN-nummers, waaronder een graveermachines, blanco ID-plaatjes en slagnummers. [12] De graveermachine is kort voor de inval bij [medeverdachte 3] opgehaald door [verdachte] , omdat [verdachte] naar zeggen van [medeverdachte 3] de loods “clean” wilde vegen. [13] Er werd in de auto van [verdachte] een camera aangetroffen waarop diverse foto’s van gestolen (landbouw)voertuigen stonden. Op de achtergrond van deze foto’s zijn de loodsen aan de [adres 1] , [adres 2] en de loods van [medeverdachte 3] in Maaseik te zien. [14]
Uit de verklaring van [medeverdachte 3] volgt dat [medeverdachte 1] degene is die op verkenning gaat om de voertuigen te stelen. [medeverdachte 1] heeft ook de VIN-nummers / chassisnummers van de voertuigen veranderd voordat ze onder andere naar [medeverdachte 3] werden gebracht. [15] Uit de peilbakengegevens van de personenauto van [medeverdachte 1] blijkt dat deze zowel op de [adres 2] , [adres 1] als op de [adresgegevens verdachte] kwam. Deze locaties werden aldus bezocht en gebruikt door alle verdachten. Middels observatie wordt gezien dat [medeverdachte 2] bij [medeverdachte 1] een (landbouw)voertuig aflevert en zij vaker met elkaar op pad gaan. [16]
[medeverdachte 3] verklaart dat [verdachte] degene is die aan hem (landbouw)voertuigen leverde om deze te verkopen. Volgens [medeverdachte 3] is [verdachte] de topman in de organisatie. Hij is degene die alles bepaalt, transporten regelt, contact onderhoudt met [medeverdachte 3] , voertuigen levert. Het is medeverdachte [medeverdachte 1] , aldus [medeverdachte 3] , die voertuigen uitzoekt, omkat en geld ophaalt en verdachte [medeverdachte 2] faciliteert de locaties. [17]
[medeverdachte 3] verklaart dat hem door de organisatie een vals ID werd aangeleverd zodat overeenkomsten vervalst konden worden. Het ging daarbij om het verhullen van de herkomst van de voertuigen. [18]
De voertuigen werden voornamelijk aan het buitenland verkocht. [naam 1] heeft verklaard dat hij ongeveer 27 voertuigen van [medeverdachte 3] heeft gekocht. Uit peilbakengegevens is vast komen te staan dat [medeverdachte 1] in Oostenrijk is geweest om geld op te halen bij [naam 1] . [19] [naam 1] verklaart hierover dat hij deze man eerder heeft gezien bij [medeverdachte 3] thuis en dat de persoon reed in een personenauto waarvan het kenteken overeenkomt met dat van [medeverdachte 1] . [20]
Oogmerk: misdrijven
Het oogmerk van de organisatie is onmiskenbaar (landbouw)voertuigcriminaliteit in de brede zin van het woord geweest. De verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hadden als deelnemers aan de organisatie een gemeenschappelijk doel, te weten het stelen of doen stelen en de verkoop van gestolen (landbouw)voertuigen aan verschillende afnemers. Dit laatste blijkt vooral uit het groot aantal helingen die naar voren is gekomen, waaraan door de verdachten in dit onderzoek een bijdrage is geleverd en waarvan er meerdere aan de verdachten ten laste zijn gelegd. In de loodsen en woningen van de verdachten zijn voorts voorwerpen aangetroffen die geschikt of bestemd zijn voor de diefstal dan wel omkatting van (landbouw)voertuigen en daarmee verband houdende activiteiten. Het oogmerk blijkt ook uit de inhoud van de voor het bewijs gebezigde verklaringen. Met name [medeverdachte 3] heeft gedetailleerd verklaard over de wijze waarop te werk werd gegaan en de rol die een ieder binnen de organisatie vervulde.
De rechtbank is van oordeel dat het doel van de criminele organisatie ook gericht was op het plegen of doen plegen van diefstallen. [medeverdachte 3] verklaart dat [verdachte] zelf diefstallen pleegde of liet plegen. Over [medeverdachte 1] verklaart [medeverdachte 3] dat [medeverdachte 1] op zoek ging naar te stelen (landbouw)voertuigen. Er zijn vele sleutels aangetroffen van landbouwvoertuigen, die bij diefstal geprobeerd konden worden. Uit peilbakengegevens blijkt dat [medeverdachte 1] enkele malen, soms midden in de nacht, getraceerd is in de buurt van een locatie waar vlak daarna een diefstal van een landbouwvoertuig plaatsvindt. Van een aantal aangetroffen voertuigen aangetoond dat ze al enkele dagen na de diefstal in bezit waren van de organisatie. Het onderzoek heeft geen enkele aanwijzing opgeleverd dat de organisatie de voertuigen aankocht. Aan de verkoop van gestolen voertuigen, gaat de diefstal van het voertuig noodzakelijkerwijs vooraf.
Hoewel de rolverdeling tussen de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en hun aandeel in de verschillende activiteiten van de criminele organisatie, de diefstallen en de helingen, niet precies is komen vast te staan, staat wel vast dat de door ieder van hen ontplooide activiteiten onlosmakelijk met elkaar verbonden waren. Zonder de diefstal, geen heling, zonder het omkatten of veranderen van VIN-nummers geen doorverkoop aan derden en zonder loodsen geen plek waar deze activiteiten onopgemerkt konden plaatsvinden. Dat de verdachten daarmee van elkaar te onderscheiden rollen binnen de organisatie vervulden en “slechts” bij specifieke taken betrokken waren, maakt daarom niet dat zij niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor het geheel van de activiteiten van de criminele organisatie als zodanig.
Duurzaamheid
De duurzaamheid is gelegen in het gegeven dat gedurende een periode van aanzienlijke duur tientallen helingen aan de groep van verdachten in dit onderzoek zijn toe te schrijven.
Deelname
De verdachte heeft binnen de groep, die bestond uit [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en mogelijk nog andere, onbekend gebleven personen, een actieve rol gespeeld. De ten aanzien van hem bewezen verklaarde feiten zijn alle binnen de structuur van de groepering gepleegd. De groep voldoet aan alle kenmerken van een criminele organisatie.
De rechtbank overweegt dat uit de nog te bespreken bewijsmiddelen bij de overige aan verdachte ten laste gelegde feiten is komen vast te staan dat alle aangetroffen (landbouw)voertuigen en goederen bij zowel [naam 1] , als op de locaties Maaseik (België), [adres 1] , de [adres 2] en de woning van [medeverdachte 2] gestolen goederen betroffen. De locaties behoorden toe aan, althans werden gebruikt door de criminele organisatie. De voertuigen en goederen werden aangetroffen in locaties waar de verdachten beschikkingsmacht over hadden en waar zij zich regelmatig bevonden. De rechtbank is van oordeel dat van al die gestolen voertuigen en voorwerpen mag worden aangenomen dat verdachte ten tijde van de verkrijging daarvan wetenschap had van de criminele herkomst ervan. De rechtbank leidt dit af uit het feit dat er actief gezocht werd naar te stelen voertuigen, de gestolen voertuigen tijdelijk “koud werden gezet” om te bezien of het veilig was deze mee te nemen naar een van de loodsen en het omkatten van de voertuigen. Uit de verklaring van [medeverdachte 3] blijkt dat alle (mede)verdachten hierbij een rol speelden.
De rechtbank concludeert dat de verdachte wetenschap had van het criminele oogmerk van de organisatie, onder andere het leveren, omkatten en verkopen van gestolen (landbouw)voertuigen. De verdachte heeft een bijdrage geleverd aan de organisatie en deze bijdrage heeft in aanzienlijke mate het oogmerk van de organisatie verwezenlijkt.
Dit alles in onderling verband bezien, brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die het plegen van misdrijven, te weten diefstallen en heling tot oogmerk heeft, als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op het voorgaande kan wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Feit 1:
Primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Subsidiair:
Naar aanleiding van het Nederlandse en Belgische onderzoek wordt op 9 juli 2013 een doorzoeking gedaan in de loods aan de [adres 1] te Roermond. Daar worden de goederen op de tenlastelegging onder de gedachtestreepjes nr. 1 tot en met 4 in beslag genomen. [21]
Nr. 1:Het betreft een loader van het merk Giant. Op 13 juni 2013 wordt door [aangever 1] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Deze is in de nacht van 12 juni op 13 juni gestolen. [22] Uit technisch onderzoek is door de politie vastgesteld dat het VIN nummer vervalst is. [23]
Nr. 2:Het betreft een graafmachine van het merk Schäffer. Op 26 juni wordt door [aangever 2] aangifte gedaan in Duitsland van dit voertuig. Deze is in de nacht van 25 juni op 26 juni gestolen. [24] Uit technisch onderzoek wordt door de politie vastgesteld dat het VIN nummer vervalst is en het het voertuig van aangever betreft. [25]
Nr. 3:Het betreft een graveermachine van het merk Flymarker. Op 23 november 2012 wordt de Flymarker bij [naam bedrijf 1] gestolen. Zij doen hiervan aangifte. [26] Het serienummer van de graveermachine komt overeen met het serienummer dat werd opgegeven bij de aangifte door de [naam bedrijf 1] . [27]
Nr. 4:Het betreft een vrachtwagen van het merk Mercedes Benz. Op 19 april 2011 wordt door [aangever 3] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. [28] Uit technisch onderzoek wordt door de politie vastgesteld dat het VIN vervalst is en het voertuig aan aangever toebehoort. [29]
De loods is eigendom van [getuige 3] ; zij en haar partner [getuige 2] worden gehoord als getuigen. Getuige Erdkamp verklaart dat [getuige 1] en verdachte [medeverdachte 2] gebruiker zijn van de loods. [30] Getuige [getuige 2] verklaart dat zowel [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] vaak samen bij de loods waren. Ze hielden zich bezig met het poetsen van de voertuigen en [medeverdachte 1] heeft hij ook wel eens een nummer zien wegslijpen. De loods stond altijd vol met diverse (landbouw)voertuigen en werden af en aan gebracht en opgehaald. [31]
[getuige 1] wordt ook als getuige gehoord en verklaart dat in de loods verschillende oprijplaten, laadschoppen, grote en kleine tractoren stonden. Hij verklaart dat [verdachte] en [medeverdachte 1] vaker bij de loods aanwezig waren. [32]
Wetenschap
Uit de deelname aan de criminele organisatie en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] , zoals hierboven omschreven, volgt dat de verdachte zich op grote schaal bezig hield met heling. Van de tenlastegelegde goederen aangetroffen op de locatie [adres 1] is bewezen dat deze gestolen zijn. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte wetenschap heeft gehad dat de goederen van diefstal afkomstig waren. Dit geldt tevens voor de goederen die de verkoop en het omkatten van voertuigen mogelijk maakten.
De rechtbank is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Feit 2:
Primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Inleiding
Op 29 mei 2013 wordt de Oostenrijkse politie ingelicht door ene [getuige 4] dat een man genaamd [naam 1] (hierna: [naam 1] ) onderweg is met een gestolen wiellader. [naam 1] wordt daarop door de Oostenrijkse politie gecontroleerd en de wiellader waarmee hij op dat moment onderweg is, blijkt inderdaad gestolen. [naam 1] verklaart dat hij sinds september of oktober 2012 nog 26 andere (landbouw)voertuigen bij [medeverdachte 3] , medeverdachte, heeft gekocht. [33]
Naar aanleiding hiervan wordt [medeverdachte 3] op 9 juli 2013 aangehouden door de Belgische Federale Politie. [34] Hij verklaart in zijn verhoor dat hij voor de verdachte in een periode van 2 jaar ongeveer 30-40 (landbouw)voertuigen heeft verkocht. Voor de verkoop van deze voertuigen kreeg [medeverdachte 3] een commissie tussen 0 en 500 euro. [medeverdachte 3] verklaart dat de (landbouw)voertuigen die hij aan [naam 1] heeft verkocht afkomstig waren van de verdachte. [medeverdachte 3] heeft bevestigd dat hij aan [naam 1] 27 (landbouw)voertuigen heeft verkocht en dat de prijzen genoemd door [naam 1] kloppen. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat de (landbouw)voertuigen die bij de doorzoeking van zijn terrein zijn aangetroffen ook werden geleverd door de verdachte. Hij zou aan de verdachte verteld hebben dat de (landbouw)voertuigen een criminele herkomst hadden
. [35]
De politie heeft bij de doorzoeking van de woning en loods van [medeverdachte 3] verschillende verkoopovereenkomsten in beslag genomen. Daarin is opgenomen dat [naam 2] verschillende landbouwmachines aan verdachte verkocht. De overeenkomsten zijn opgesteld aan de hand van een ID-kaart van [naam 2] . [36] [medeverdachte 3] heeft verklaard dat de ID-kaart van [naam 2] werd aangeleverd door de verdachte. Het doel van het opstellen van deze overeenkomsten was om te verhullen dat de (landbouw)voertuigen van de verdachte afkomstig waren. Daarnaast wilde [medeverdachte 3] voorkomen dat hij ontdekt zou worden. [37]
De rechtbank heeft de (landbouw)voertuigen op de tenlastelegging in chronologisch volgorde genummerd per gedachtestreepje. [38]
De nummers 1 tot en met 8 werden bij [naam 1] door de Oostenrijkse politie aangetroffen. [39]
Nr.1:Het betreft een bouwvoertuig van het merk Schäffer 3033. Op 19 maart 2013 wordt door [aangever 4] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. [40] Dit voertuig werd door [naam 1] vervoerd toen hij werd aangehouden. [41]
Nr.2:Het betreft een shovel van het merk Schäffer 442. Op 25 juni 2013 wordt door [aangever 5] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is in de nacht 27 maart gestolen. [42] De Oostenrijkse politie stelt aan de hand van foto’s van aangever vast dat het aangetroffen voertuig specifieke handvatten bevat en toebehoort aan aangever. [43]
Nr. 3:Het betreft een graafmachine van het merk Schäffer 336. Op 25 april 2013 wordt door [aangever 6] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. [44]
Nr. 4:Het betreft een shovel van het merk Giant V451. Op 19 september 2012 wordt er door [aangever 7] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. [45]
Nr. 5:Het betreft een laadschop van het merk Striegel YD3000. Op 31 januari 2013 wordt er door [aangever 8] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen in de nacht van 29 januari op 30 januari 2013. [46]
Nr. 6:Het betreft een minigraver van het merk Volvo bagger EC15. Op 28 januari 2013 wordt er door [aangever 9] namens aannemersbedrijf [naam bv 1] aangifte van diefstal van dit voertuig gedaan. Het voertuig is gestolen tussen 25 januari 2013 en 28 januari 2013. [47]
Nr. 7:Het betreft een verreiker van het merk Manitou 630. Op 2 februari 2013 wordt er door [aangever 10] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen in de nacht van 1 februari op 2 februari 2013. [48]
Nr. 8:Het betreft een shovel van het merk Oehler 3600. Op 14 september 2012 werd er door [aangever 11] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen in de nacht van 13 september op 14 september 2012. [49]
De nummers 9 tot en met 24 zijn bij afnemers van [naam 1] aangetroffen. [50]
Nr. 9:Het betreft een loader van het merk JBC 403. Op 18 oktober 2012 wordt er door [aangever 12] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen in de nacht van 17 oktober op 18 oktober 2012. [51]
Nr. 10:Het betreft een tractor van het merk Kubota RTV900. Op 28 augustus 2012 wordt er door [aangever 13] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen in de nacht van 27 augustus op 28 augustus 2012. [52]
Nr. 11:Het betreft een grasmaaier van het merk Ransomes. Op 4 oktober 2012 wordt er door [aangever 14] namens [naam vereniging] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen tussen 3 oktober en 4 oktober 2012. [53]
Nr. 12:Het betreft een loader van het merk Giant 263. Op 1 juli 2012 wordt er door [aangever 15] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig
. [54]
Nr. 13:Het betreft een graafmachine van het merk Mustang 2040. Op 14 september 2012 wordt er aangifte gedaan door [aangever 16] van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is tussen 13 september en 14 september 2012 gestolen. [55]
Nr. 14:Het betreft een loader van het merk Schäffer 332. Op 19 oktober 2012 wordt er aangifte gedaan door [aangever 17] van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is tussen 18 oktober en 19 oktober 2012 gestolen. [56]
Nr. 15:Het betreft een kniklader van het merk Gehl 340. Op 23 oktober 2012 wordt er door [aangever 18] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen tussen 19 oktober en 23 oktober 2012. [57]
Nr. 16:Het betreft een werkvoertuig van het merk Kramer 950. Op 16 oktober 2012 wordt er door [aangever 19] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. [58]
Nr. 17:Het betreft een vorkheftruck van het merk Schäffer 4048. Op 28 november 2012 wordt er door [aangever 20] namens [naam bedrijf 2] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen op 26 november 2012. [59]
Nr. 18:Het betreft een shovel van het merk Ahlman AX85. Op 6 november 2012 wordt er door [aangever 21] namens [naam bedrijf 3] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen tussen 5 november en 6 november 2012. [60]
Nr. 19:Het betreft een loader van het merk Schäffer 214. Op 19 december 2012 wordt er door [aangever 22] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen tussen 18 december en 19 december 2012. [61]
Nr. 20:Het betreft een mini-shovel van het merk Giant V361. Op 8 januari 2013 wordt er door [aangever 23] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen tussen 6 januari en 7 januari 2013. [62]
Nr. 21:Het betreft een kniklader van het merk Giant 263. Op 2 maart 2013 wordt er door [aangever 24] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen tussen 27 februari en 28 februari 2013. [63]
Nr. 22:Het betreft een mini-loader van het merk Striegel Y190. Op 6 maart 2013 wordt er door [aangever 25] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen tussen 5 maart en 6 maart 2013. [64]
Nr. 23:Het betreft een shovel van het merk Giant V4501T. Op 8 maart 2013 wordt er door [aangever 26] namens [naam bedrijf 4] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen tussen 7 maart en 8 maart 2013. [65]
Nr. 24:Het betreft een loader van het merk Weidemann. Op 20 juli 2013 wordt er door [aangever 27] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen tussen 6 maart en 7 maart 2013. [66]
Uit onderzoek van de Oostenrijkse politie is gebleken dat aan de hand van diverse identificatienummers is vastgesteld dat de bovenstaande (landbouw)voertuigen van aangevers afkomstig waren. Deze voertuigen zijn nagenoeg allemaal geretourneerd aan aangevers. [67]
De nummers 25 en 26 zijn op het terrein van de verdachte door de Belgische politie aangetroffen. [68]
Nr. 25:Het betreft een shovel van een merk Weidemann 1230. Op 24 juni 2013 wordt er door [aangever 28] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. [69] De Belgische politie heeft vastgesteld dat het originele chassisnummer vervalst is. [70]
Nr. 26:Het betreft een kniklader Weidemann 1240CX35. Op 5 juni 2013 wordt er aangifte gedaan door [aangever 29] van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen tussen 4 juni en 5 juni 2013. [71]
De Belgische politie heeft van dit voertuig vastgesteld dat de VIN nummers vervalst waren en een factuur aangetroffen dat dit voertuig door [naam 2] zou zijn verkocht. [72]
Nr.27:Het betreft een spitmachine van het merk Gramegna. Op 28 november 2011 wordt er aangifte gedaan door [aangever 30] van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen tussen 25 november en 27 november 2011. [73] Uit onderzoek van Belgische politie kon aan de hand van een zelfklever van de technische keuring worden vastgesteld dat de spitmachine toebehoorde aan aangever. De spitmachine is ook aangetroffen op een van de foto’s die op de camera stond die aan de verdachte toebehoorde.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt vast dat van alle (landbouw)voertuigen op de tenlastelegging aangifte van diefstal is gedaan
.Uit onderzoek van de politie is aan de hand van onderzoek naar de identificatienummers van die voertuigen (en van onderdelen daarvan) steeds gebleken dat alle voertuigen zoals genoemd in de tenlastelegging van de respectieve aangevers bleken te zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat de tenlastegelegde voertuigen van diefstal afkomstig zijn. Bovendien heeft de medeverdachte [medeverdachte 3] verklaard dat dat hij op een gegeven moment wist dat de voertuigen van diefstal afkomstig waren.
Aan de hand van de verklaring van zowel [naam 1] als van [medeverdachte 3] stelt de rechtbank vast dat voor alle op de tenlastelegging staande voertuigen geldt dat de verdachte die heeft voorhanden gehad en/of heeft overgedragen.
Uit de deelname aan de criminele organisatie en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] volgt dat de verdachte zich op grote schaal bezig hield met heling en dus de wetenschap had van de criminele herkomst van de (landbouw)voertuigen. Uit de verklaring van [medeverdachte 3] blijkt dat de criminele organisatie de (landbouw)voertuigen lieten stelen / stalen. Van alle voertuigen is gebleken dat ze gestolen waren en geleverd zijn door de verdachte. De rechtbank stelt aan de hand hiervan vast dat de verdachte wetenschap heeft gehad dat de goederen van diefstal afkomstig waren.
Op grond van al het bovenstaande concludeert de rechtbank dat de verdachte ten aanzien de genoemde voertuigen zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling gedurende de pleegperiode van 1 augustus 2018 tot met 9 juli 2013. Zij neemt daarbij als einddatum de dag dat de verdachte is aangehouden. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van nr. 12 omdat deze buiten de tenlastegelegde periode valt.
Gewoonte
De rechtbank stelt vast dat het grote aantal voertuigen, de regelmaat en de langdurige pleegperiode maakt dat sprake is geweest van gewoonteheling.
Feit 3:
Op 9 juli 2013 werd bij de doorzoeking nabij en in de woning van de verdachte aan de [adresgegevens verdachte] een pistool, een grote hoeveelheid munitie en een busje peperspray in beslag genomen. [74] Het wapen is onderzocht en het bleek te gaan om een vuurwapen, merk Walther, waarvan het serienummer was verwijderd. Het pistool kan worden aangemerkt als een wapen van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie. [75] Het busje pepperspray en de munitie zijn onderzocht daarvan is ook vastgesteld dat het voorhanden hebben strafbaar is. [76] De munitie die is aangetroffen in de woning van de verdachte paste in het vuurwapen dat buiten de woning maar op het perceel van de verdachte is aangetroffen.
De verdachte heeft verklaard dat de aangetroffen munitie en het busje peperspray zijn eigendom waren, dit heeft hij ter terechtzitting van 13 maart 2020 nogmaals bevestigd. [77]
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij bij de verdachte een vuurwapen heeft gezien. [78]
Gelet op de inbeslagname van het wapen, het onderzoek aan het wapen, munitie en busje pepperspray en de verklaring van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feit 3 heeft begaan. De verdachte heeft ontkend dat het op zijn perceel in een voerton, afgedekt met hondenbrokken, aangetroffen vuurwapen aan hem toebehoorde. Voor het overige heeft hij er het zwijgen toegedaan. De rechtbank is van oordeel dat het de eigen keus van de verdachte is om er het zwijgen toe te doen. Het enkele zwijgen kan ook niet ertoe leiden dat de verdachte tegen een veroordeling aanloopt. In deze situatie ligt dat anders. De verdachte geeft immers toe dat de op twee verschillende plaatsen in de woning aangetroffen munitie van het kaliber .32 van hem is. Na onderzoek staat bovendien vast dat het om munitie gaat die verschoten kan worden met datzelfde in de op zijn perceel staande ton zorgvuldig verborgen vuurwapen. Voor het voorhanden hebben van de munitie heeft de verdachte geen enkele verklaring gegeven, tenzij de retorische vraag ‘Iedereen kan toch bij die ton?’ als verklaring mag gelden. Bij dit alles komt dat [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij bij de verdachte een wapen heeft gezien toen die onder meer dreigde hem of zijn vrouw neer te schieten.
Naar het oordeel van de rechtbank schreeuwen de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden om een verklaring. Nu die uitblijft en de verdachte het niet nodig vindt openheid van zaken te geven, houdt de rechtbank het ervoor dat de verdachte dit doet om de waarheid te bemantelen. Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden in combinatie met het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte acht de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor het voorhanden hebben door de verdachte van het op zijn perceel aangetroffen vuurwapen.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1. subsidiair
hij in de periode van 18 april 2011 tot en met 9 juli 2013, in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, op na te melden tijdstippen na te melden goederen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte en zijn mededaders ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof, te weten:
- in de periode van 12 juni 2013 tot en met 9 juli 2013 een loader merk Giant en
- in de periode van 25 juni 2013 tot en met 9 juli 2013 een graafmachine, merk
Schäffer en
- in de periode van 23 november 2012 tot en met 9 juli 2013 een
graveermachine, merk Flymarker en
- in de periode van 18 april 2011 tot en met 9 juli 2013 een vrachtauto
gekentekend [kenteken] ;
2. subsidiair
hij in de periode van 1 augustus 2012 tot en met 9 juli 2013 in Nederland en/of in België en/of in Oostenrijk, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft verdachte op na te melden tijdstippen, na te melden goederen verworven en/of voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof te weten:
- in de periode van 18 maart 2013 tot en met 29 mei 2013 een bouwvoertuig
merk Schäffer en
- in de periode van 27 maart 2013 tot en met 28 mei 2013 een shovel merk
Schäffer en
- in de periode van 24 april 2013 tot en met 28 juni 2013 een graafmachine
merk Schäffer en
- in de periode van 18 september 2012 tot en met 9 juli 2013 een shovel
merk Giant en
- in de periode van 29 januari 2013 tot en met 9 juli 2013 een laadschop
merk Striegel en
- in de periode van 25 januari 2013 tot en met 28 mei 2013 een
mini-graver merk Volvo en
- in de periode van 1 februari 2013 tot en met 28 mei 2013 een verreiker
merk Manitou en
- in de periode van 13 september 2012 tot en met 28 mei 2013 een shovel
merk Oehler en
- in de periode van 17 oktober 2012 tot en met 27 juni 2013 een loader
merk JCB en
- in de periode van 28 augustus 2012 tot en met 27 juni 2013 een tractor
merk Kubota en
- in de periode van 3 oktober 2012 tot en met 29 augustus 2013 een grasmaaier
merk Ransomes en
- in de periode van 13 september 2012 tot en met 9 juli 2013 een
graafmachine merk Mustang en
- in de periode van 18 oktober 2012 tot en met 28 juni 2013 een loader
merk Schäffer en
- in de periode van 30 september 2012 tot en met 27 juni 2013 een
werkvoertuig merk Kramer en
- in de periode van 26 november 2012 tot en met 27 juni 2013 een
vorkheftruck merk Schäffer en
- in de periode van 5 november 2011 tot en met 28 juni 2013 een shovel
merk Ahlmann en
- in de periode van 18 december 2012 tot en met 9 juli 2013 een loader
merk Schäffer en
- in de periode van 6 januari 2013 tot en met 4 juli 2013 een mini-shovel
merk Giant en
- in de periode van 27 februari 2013 tot en met 1 juli 2013 een kniklader
merk Giant en
- in de periode van 5 maart 2013 tot en met 27 september 2013 een mini-loader
merk Striegel en
- in de periode van 7 maart 2013 tot en met 28 juni 2013 een shovel merk
Giant en
- in de periode van 6 maart 2013 tot en met 27 september 2013 een loader merk
Weidemann en
- in de periode van 24 juni 2013 tot en met 9 juli 2013 een sjofel merk
Weidemann, en
- in de periode van 4 juni 2013 tot en met 9 juli 2013 een loader merk
Weidemann, en
- in de periode van 25 november 2011 tot en met 9 juli 2013 een spitmachine
merk Gramegna;
3.
hij op 28 januari 2014 te [woonplaats] voorhanden heeft gehad:
- een vuurwapen van categorie III onder 1, te weten een pistool, merk Walther,
- munitie van categorie III, te weten 61, in elk geval een aantal patronen,
- een wapen van categorie II onder 6, te weten een voorwerp (een busje pepperspray)
bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en verstikkende
en weerloosmakende en traanverwekkende of soortgelijke stof(fen), op
welk voorwerp de uitzonderingen genoemd in categorie II onder 6 niet van
toepassing waren;
4.
hij in of omstreeks de periode van 18 april 2011 tot en met 28 januari 2014 in Nederland en in België en/of in Duitsland en in Oostenrijk heeft deelgenomen aan een organisatie welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het plegen van diefstallen en/of
- het plegen van (gewoonte)heling.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 subsidiair:
medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd
Feit 2 subsidiair:
een gewoonte maken van opzetheling
Feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Feit 4:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf en/of de maatregel

7.2.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen waarvan 160 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Zij heeft gevorderd om daarnaast een geldboete van € 20.000,- op te leggen aan de verdachte.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Hij heeft daarom bepleit dat kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder straf. Indien de rechtbank tot een andere strafmodaliteit zou komen dan is het verzoek een straf op te leggen die gelijk is aan de tijd die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest. In dat verband verzoekt de raadsman in het voordeel van de verdachte te laten meewegen dat hij geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd in de periode na het tenlastegelegde. De boete die de officier van justitie vordert acht de raadsman disproportioneel., in aanmerking genomen dat de verdachte voor zijn levensonderhoud is aangewezen op een uitkering.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan een groot aantal vermogensdelicten in zowel binnen- als buitenland. Hij maakte deel uit van een groep daders binnen een criminele organisatie die als doel had (landbouw)voertuigen (laten) stelen, omkatten en verkopen. Daarbij springt de gewiekste ‘modus operandi’ waarvan de groep zich bediende in het oog. Voertuigen werden op voorhand ‘op geschiktheid’ geselecteerd, gestolen en om er zeker van te zijn dat de voertuigen niet zouden worden getraceerd, in een paardentrailer enkele dagen langs de kant van de weg gestald. Op het moment dat de groep zich zeker waande van de zaak werden de gestolen voertuigen opgehaald en naar een van de bij de organisatie in gebruik zijnde loodsen gebracht. Ter plaatse werden vervolgens de identificatienummers/VIN-nummers zodanig veranderd dat geen argwaan zou worden opgewekt bij potentiële kopers. Wanneer die immers het nieuw ingeslagen nummer zouden natrekken, zouden zij steeds bij een bestaand voertuig van hetzelfde type uitkomen. Ook werden er valse facturen opgesteld om een legale wijze te creëren van het overdragen van de voertuigen. De loodsen van medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] dienden als uitvalbasis voor het stallen, omkatten en verkopen van deze voertuigen. Deze loodsen en de woning van de verdachte werden doorzocht en daarbij werden een groot aantal goederen aangetroffen die van diefstal afkomstig zijn, waaronder ook goederen die gebruikt worden voor het stelen en vervalsen van de voertuigen, zoals slotentrekkers, jammers
,blanco ID-plaatjes, een graveermachine en slagnummers. De verkoop van de (landbouw)voertuigen, door middel van een in België wonende tussenpersoon, vond meestal plaats aan in het buitenland wonende kopers, zodat voertuigen snel uit beeld verdwenen.
Naar de overtuiging van de rechtbank staat de verdachte aan de top van de organisatie, hij is degene die alles bepaalt, transporten regelt, contact onderhoudt met de intermediair [medeverdachte 3] , voertuigen levert. Het is medeverdachte [medeverdachte 1] die voertuigen uitzoekt, omkat en geld ophaalt en verdachte [medeverdachte 2] faciliteert de locaties en stelt deze beschikbaar. En het is ten slotte [medeverdachte 3] die onder andere de voertuigen voor de organisatie verkoopt tegen commissie.
Gedurende de maanden voorafgaand aan hun arrestatie hebben de daders zich onaantastbaar gewaand. Zonder enig respect voor de eigendom van anderen, hebben zij stelselmatig en op brutale wijze een groot aantal voertuigen omgekat en verkocht, de gedupeerden met vaak aanzienlijke schade achterlatend.
De rechtbank heeft in haar oordeel over de strafmaat tevens betrokken dat de verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting geen openheid van zaken heeft willen geven, ondanks dat er belastend bewijs tegen hem was. Hij heeft daardoor geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden willen nemen.
Voor de verdachte geldt nog in het bijzonder als strafverzwarend dat bij hem een vuurwapen met bijbehorende munitie werd aangetroffen.
Ofschoon de feiten zich al geruime tijd geleden hebben afgespeeld, laat de ernst en het aantal van de bewezen verklaarde feiten de rechtbank geen andere keuze dan aan de verdachte een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op te leggen. Alleen hiermee wordt recht gedaan aan de schade die aan de slachtoffers, maar ook aan de samenleving is berokkend.
Bij de straftoemeting dient de rechtbank echter ook rekening te houden met een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. De Hoge Raad neemt in zijn uitleg van de redelijke termijn als uitgangspunt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg vonnis dient te worden gewezen. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat door of vanwege de Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaruit deze heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld.
Naar de rechtbank reeds hiervoor in het kader van de verwerping van het niet-ontvankelijkheidsverweer heeft geoordeeld is de redelijke termijn in deze strafzaak aangevangen op 9 juli 2013 toen de verdachte voor een eerste keer in deze strafzaak werd aangehouden en, toen nog met het oog op de overlevering aan België, in verzekering werd gesteld. De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat bij de opsporing en vervolging meerdere landen betrokken waren, dat de opsporing en vervolging in deze strafzaak uiteindelijk is overgedragen aan Nederland en dat het eindprocesdossier gereed was op 16 mei 2014.
Vervolgens heeft op 19 januari 2018 een regiezitting in deze strafzaak plaatsgevonden en hebben in april 2019, naar aanleiding van gehonoreerde onderzoekswensen van de kant van de verdediging van de verdachte en zijn medeverdachten, de laatste verhoren van getuigen bij de rechter-commissaris plaatsgevonden. Daarna heeft de zaak stilgelegen tot aan de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting op 13 maart 2020. Als de verdachte vandaag kennis neemt van de uitspraak van de rechtbank in zijn strafzaak heeft hij daarop bijna zes jaar en twee maanden moeten wachten. Dat is een grove overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
De rechtbank komt tot het oordeel dat bij een voortvarende afdoening van deze strafzaak, zonder dat sprake is van een grove schending van de redelijk termijn, voor de verdachte, gelet op de ernst van de feiten, de omvang van de totale schade, en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren passend zou zijn geweest. Zij zal gelet op grove schending van de redelijke termijn de straf halveren tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Deze straf is hoger dan door de officier van justitie gevorderd omdat de aard en ernst van de feiten in die eis onvoldoende tot uitdrukking komt.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.2.
De vordering van de benadeelde partij
De vordering van de benadeelde partij [aangever 3]
De in feit 1.4 benadeelde partij [aangever 3] vordert een schadevergoeding van € 7.500,-. Dit bedrag bestaat uit materiële schade. Zij vordert over dit bedrag de wettelijke rente en oplegging van de schade vergoedingsmaatregel. De benadeelde partij vordert daarnaast een bedrag van € 34,50 aan proceskosten.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 10]
De in feit 2.7 benadeelde partij [aangever 10] vordert een schadevergoeding van € 5.382,06. Volgens deze vordering bestaat de materiële schade uit de posten:
  • Kosten inschakelen Fidron € 1.750,00
  • Waardevermindering Manitou 630 € 2.632,06
  • Inkomstenderving € 1.000,00
Zij vordert over dit bedrag de wettelijke rente en oplegging van de schade vergoedingsmaatregel. De benadeelde partij vordert daarnaast een bedrag van € 461,- aan proceskosten.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 11]
De benadeelde partij [aangever 11] vordert een bedrag van € 80.366,-. Het betreft een bedrag van € 80.091,- ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 275,- ter vergoeding van immateriële schade. Hij vordert over dit bedrag de wettelijke rente en oplegging van de schade vergoedingsmaatregel. De benadeelde partij vordert daarnaast een bedrag van € 4.180,- aan proceskosten.
8.3.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren.
Zij acht de vorderingen onvoldoende onderbouwd zijn.
8.4.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat gelet op de verzochte vrijspraken de vorderingen van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat de vorderingen van benadeelde partij [aangever 3] en [aangever 10] onvoldoende onderbouwd zijn. Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [aangever 11] heeft de raadsman aangevoerd dat gelet op omvang en inhoud de vordering een onevenredige belasting oplevert voor het strafproces.
8.5.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij [aangever 3]
De rechtbank acht de als feit 1.4 primair ten laste gelegde diefstal van de vrachtwagen niet bewezen. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat er een voldoende rechtstreeks verband bestaat tussen de in feit 1.4 subsidiair bewezen helingshandeling, die ten volle aan de verdachte en zijn medeverdachten dient te worden toegerekend, en de door de benadeelde partij geleden schade. De vrachtwagen is aangetroffen in een loods waarvan de criminele organisatie gebruik maakte en de medeverdachte [medeverdachte 3] heeft voorts verklaard dat binnen de organisatie gebruik werd gemaakt van een paardentrailer.
Nu de gestelde schade voldoende aannemelijk is en in zodanig verband staat met de door de verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gepleegde strafbare feiten, kan deze aan hen als een gevolg van hun handelen gezamenlijk worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die verder inhoudelijk niet door de verdachte is weersproken en de rechtbank overigens niet onredelijk voorkomt, daarmee voor toewijzing vatbaar.
De benadeelde partij heeft € 34,50 als proceskosten aangevoerd vanwege door haar gemaakte kilometers. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier niet om proceskosten maar om schade die de benadeelde partij heeft moeten maken in verband met het onder 1.4 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal die post aanmerken als materiële schade. Ook die post, die evenmin door de verdachte is weersproken noch de rechtbank onredelijk voorkomt, komt voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank wijst een bedrag van € 7534,50 toe aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 april 2011 tot de dag van algehele voldoening. Zij acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
De verdachte is met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk voor de door benadeelde partij geleden schade. Hij is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het bedrag door zijn mededaders is of wordt voldaan.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 10]
De rechtbank acht de onder feit 2.7 primair ten laste gelegde diefstal van de Manitou 630 verreiker niet bewezen. Gelet op uitspraken van de Hoge Raad is de rechtbank desondanks van oordeel dat er voldoende rechtstreeks verband bestaat tussen de onder 2.7 subsidiair bewezen verklaarde helingshandeling van de verdachte en de door de benadeelde partij geleden schade. De criminele organisatie hield zich op grote schaal bezig met de heling van dit soort voertuigen.
Kosten inschakelen Fidron
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot deze schadepost geen sprake is van rechtstreekse schade, nu onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit het handelen van de verdachte. In het bijzonder is de onmiddellijke noodzaak voor het maken van deze kosten niet gebleken. De rechtbank zal deze post dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Waardevermindering Manitou 630 verreiker en inkomstenderving
De rechtbank is van oordeel dat deze kostenposten als rechtstreekse schade zijn aan te merken en de kostenposten komen de rechtbank niet onredelijk voor. De verdediging heeft deze kostenposten onvoldoende weersproken.
De rechtbank wijst toe een bedrag van € 2.632,06 + € 1.000,00 = € 3.632,06 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2013 tot aan de dag van algehele voldoening. Zij acht daarnaast de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
Ten aanzien van de proceskosten
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde proceskosten een redelijk bedrag is en dat deze door de verdediging niet zijn betwist. Gelet daarop zal de rechtbank het gevorderde bedrag toewijzen.
De rechtbank wijst in totaal een bedrag van € 4.093,06 toe.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 11]
In het derde lid van artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering is als belemmering voor de ontvankelijkheid opgenomen het criterium dat de behandeling van de vordering van de benadeelde geen onevenredige belasting van het strafgeding mag opleveren. In dat geval is de rechtbank bevoegd, hetzij op verzoek van de verdachte, hetzij op vordering van de officier van justitie, hetzij ambtshalve, te bepalen dat de vordering geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan haar vordering of het niet-ontvankelijk verklaarde gedeelte ervan vervolgens aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering een onevenredige belasting voor strafgeding oplevert. De vordering betreft een hoog bedrag, waarvan niet per post eenvoudig is vast stellen hoe zij rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting aangeven dat hij zijn gestolen voertuig niet heeft teruggekregen. Uit het procesdossier, p. 1187, blijkt dat dit wel gebeurd is. Dit vraagt om zodanig nader onderzoek dat het strafproces zich daarvoor niet leent. De rechtbank zal de vordering van benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaring.

9.Het beslag

Ten aanzien van de hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen goederen oordeelt de rechtbank als volgt.
De onder nummer 2, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 32, 33, 34, 35, 36 genoemde in beslag genomen voorwerpen zullen worden verbeurd verklaard. De voorwerpen behoren aan de verdachte toe. De voorwerpen zijn door middel van de strafbare feiten verkregen of de strafbare feiten zijn met behulp van deze voorwerpen begaan en/of dit betreffen voorwerpen die tot het begaan van het misdrijf zijn bestemd.
De onder nummer 4, 5, 6, 7 genoemde in beslag genomen voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 47, 57, 140, 416 en 417 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor tot een gevangenisstraf van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door een of meer mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever 3] , van € 7.534,50, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 72 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 18 april 2011 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door een of meer mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
  • wijst de vordering van
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is en dat zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op € 461,-;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever 10] , van € 3.632,06, bij niet-betaling en verhaal te vervangen door dagen 46 gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 1 februari 2013 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • verklaart
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
Beslag
  • verklaart verbeurd de volgende in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 2, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 32, 33, 34, 35, 36, zoals genoemd in de bijlage;
  • onttrekt aan het verkeer de volgende in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 4, 5, 6, 7, zoals genoemd in de bijlage;
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers, voorzitter, mr. F.L.G. Geisel en
mr. V.P. van Deventer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.K. Smits, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2020.
Buiten staat
mr. V.P. van Deventer en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 april 2011 tot
en met 26 juni 2013 in Nederland en/of in de Bondsrepubliek Duitsland tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, telkens met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen enig goed geheel of
ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de
plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen
goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak
en/of verbreking en/of door middel van een valse sleutel, te weten
- in of omstreeks de nacht van 12 op 13 juni 2013 te Hoogeloon, in elk geval
in de gemeente Bladel, een loader merk Giant, toebehorende aan [naam bv 2]
(aangifte pag. 118) en/of
- in of omstreeks de nacht van 25 op 26 juni 2013 in Kleve (Bondsrepubliek
Duitsland) een graafmachine merk Schäffer, toebehorende aan [aangever 31]
(aangifte pag. 189) en/of
- in of omstreeks de nacht van 23 op 24 november 2012 in Essen
(Bondsrepubliek Duitsland) een graveermachine merk Flymarker, toebehorende
aan [naam bedrijf 1] (aangifte pag. 215) en/of
- in of omstreeks de periode van 18 tot en met 19 april 2011 in de gemeente
Vught een vrachtauto gekentekend [kenteken] , toebehorende aan [aangever 3]
(aangifte pag. 231)
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 18 april 2011 tot en met 9 juli 2013, in de
gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, op na te melden tijdstippen na te melden
goederen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte en/of
zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van
die goederen wist(en) dat het door misdrijf verkregen goederen betrof, te weten
- in de periode van 12 juni 2013 tot en met 9 juli 2013 een loader merk Giant
en/of
- in de periode van 25 juni 2013 tot en met 9 juli 2013 een graafmachine, merk
Schäffer en/of
- in de periode van 23 november 2012 tot en met 9 juli 2013 een
graveermachine, merk Flymarker en/of
- in de periode van 18 april 2011 tot en met 9 juli 2013 een vrachtauto
gekentekend [kenteken] ;
2.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 november 2011 tot
en met 25 april 2013 in Nederland en/of in de Bondsrepubliek Duitsland tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, telkens met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de
plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen
goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak
en/of verbreking en/of door middel van een valse sleutel, te weten:
- in of omstreeks de nacht van 18 op 19 maart 2013 in Geldern (Bondsrepubliek
Duitsland) een bouwvoertuig merk Schäffer, toebehorende aan [aangever 4]
(aangifte pag. 990) en/of
- op of omstreeks 27 maart 2013 in de gemeente Son en Breugel een shovel,
merk Schäffer, toebehorende aan [naam bv 3] (aangifte
pag. 1048) en/of
- in of omstreeks de nacht van 24 op 25 april 2013 in de gemeente Boxtel een
graafmachine, merk Schäffer, toebehorende aan [naam bv 4]
(aangifte pag. 1070) en/of
- in of omstreeks de nacht van 18 op 19 september 2012 te Strijbeek, in elk
geval in de gemeente Alphen-Chaam, een shovel merk Giant, toebehorende aan
[aangever 7] (aangifte pag. 1099) en/of
- in of omstreeks de nacht van 29 op 30 januari 2013 te Haghorst, in elk
geval in de gemeente Hilvarenbeek, een laadschop merk Striegel, toebehorende
aan [aangever 8] (aangifte 1122) en/of
- in of omstreeks de periode van 25 tot en met 28 januari 2013 te Erp, in elk
geval in de gemeente Veghel, onder meer een minigraver merk Volvo,
toebehorende aan Aannemingsbedrijf [naam bv 1] (aangifte
pag. 1141) en/of
- in of omstreeks de nacht van 1 op 2 februari 2013 te Neer, in elk geval in
de gemeente Leudal, een verreiker merk Manitou, toebehorende aan [aangever 10]
(aangifte pag. 1172) en/of
- in of omstreeks de nacht van 13 op 14 september 2012 te Bergharen, in elk
geval in de gemeente Wijchen, een shovel merk Oehler, toebehorende aan
[aangever 11] (aangifte pag. 1214) en/of
- in of omstreeks de nacht van 17 op 18 oktober 2012 te Beringe, in elk geval
in de gemeente Peel en Maas, een loader merk JCB, toebehorende aan [aangever 12]
(aangifte pag. 1233) en/of
- op of omstreeks 28 augustus 2012 te Baexem, in elk geval in de gemeente
Leudal, een tractor merk Kubota, toebehorende aan [aangever 13] (aangifte
pag. 1265) en/of
- in of omstreeks de nacht van 3 op 4 oktober 2012 in de gemeente Bergen (L)
een grasmaaier merk Ransomes, toebehorende aan de [naam vereniging] (aangifte
pag. 1289) en/of
- op of omstreeks 1 juli 2012 te Erp, in elk geval in de gemeente Veghel, een
loader merk Giant, toebehorende aan [aangever 15] (aangifte pag. 1319)
en/of
- in of omstreeks de nacht van 13 op 14 september 2012 te Teteringen, in elk
geval in de gemeente Breda, een graafmachine merk Mustang, toebehorende aan
[aangever 16] (aangifte 1358) en/of
- in of omstreeks de nacht van 18 op 19 oktober 2012 in de gemeente Son en
Breugel een loader merk Schäffer, toebehorende aan [aangever 17] (aangifte
pag. 1395) en/of
- in of omstreeks de nacht van 30 september 2012 tot en met 1 oktober 2012 te
Mönchengladbach (Bondsrepubliek Duitsland) een werkvoertuig merk Kramer,
toebehorende aan [aangever 19] (aangifte pag. 1456) en/of
- op of omstreeks 26 november 2012 in de gemeente Son en Breugel een
vorkheftruck merk Schäffer, toebehorende aan [naam bedrijf 2] (aangifte
pag. 1490) en/of
- in of omstreeks de nacht van 5 op 6 november 2011 te Arcen, in elk geval in
de gemeente Venlo, een shovel merk Ahlmann, toebehorende aan
[naam bedrijf 3] (aangifte pag. 1524) en/of
- in of omstreeks de nacht van 18 op 19 december 2012 in de gemeente Nuenen
een loader merk Schäffer, toebehorende aan [aangever 22] (aangifte
pag. 1554) en/of
- in of omstreeks de periode van 6 tot en met 7 januari 2013 in de gemeente
Nuenen een mini-shovel merk Giant, toebehorende aan [aangever 23] (aangifte
pag. 1582) en/of
- in of omstreeks de periode van 27 tot en met 28 februari 2013 te Nunhem, in
elk geval in de gemeente Leudal, een kniklader merk Giant, toebehorende aan
[naam maatschap] (aangifte pag. 1610) en/of
- in of omstreeks de nacht van 5 op 6 maart 2013 te Mariahout, in elk geval in
de gemeente Laarbeek, een mini-loader merk Striegel, toebehorende aan [aangever 25]
(aangifte pag. 1637) en/of
- in of omstreeks de nacht van 7 op 8 maart 2013 te Grathem, in elk geval in
de gemeente Leudal, een shovel merk Giant, toebehorende aan [naam bedrijf 4]
(aangifte pag. 1670) en/of
- in of omstreeks de nacht van 6 op 7 maart 2013 te Duizel, in elk geval in
de gemeente Eersel, een loader merk Weidemann, toebehorende aan [aangever 27]
(aangifte pag. 1702)
- op of omstreeks 24 juni 2013 in de gemeente Baarle-Nassau, een sjofel merk
Weidemann, toebehorende aan [aangever 28] (aangifte pag. 2887) en/of
- in of omstreeks de nacht van 4 op 5 juni 2017 in de gemeente Sint
Oedenrode, een loader merk Weidemann, toebehorende aan [aangever 29]
(aangifte pag. 2915) en/of
- in of omstreeks de periode van 25 tot en met 28 november 2011 te Puth, in
elk geval in de gemeente Schinnen, een spitmachine merk Gramegna,
toebehorende aan [naam bv 5] (aangifte pag. 2935);
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 5 november 2011 tot en met 27 september
2013 in Nederland en/of in België en/of in Oostenrijk, een gewoonte heeft
gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft verdachte op na te melden
tijdstippen, na te melden goederen verworven en/of voorhanden gehad, terwijl
hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen
wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof te weten:
- in de periode van 18 maart 2013 tot en met 29 mei 2013 een bouwvoertuig
merk Schäffer en/of
- in de periode van 27 maart 2013 tot en met 28 mei 2013 een shovel merk
Schäffer en/of
- in de periode van 24 april 2013 tot en met 28 juni 2013 een graafmachine
merk Schäffer en/of
- in de periode van 18 september 2012 tot en met 11 augustus 2013 een shovel
merk Giant en/of
- in de periode van 29 januari 2013 tot en met 12 augustus 2013 een laadschop
merk Striegel en/of
- in de periode van 25 januari 2013 tot en met 28 mei 2013 een
mini-graver merk Volvo en/of
- in de periode van 1 februari 2013 tot en met 28 mei 2013 een verreiker
merk Manitou en/of
- in de periode van 13 september 2012 tot en met 28 mei 2013 een shovel
merk Oehler en/of
- in de periode van 17 oktober 2012 tot en met 27 juni 2013 een loader
merk JCB en/of
- in de periode van 28 augustus 2012 tot en met 27 juni 2013 een tractor
merk Kubota en/of
- in de periode van 3 oktober 2012 tot en met 29 augustus 2013 een grasmaaier
merk Ransomes en/of
- in de periode van 1 juli 2012 tot en met 26 juni 2013 een loader merk
Giant en/of
- in de periode van 13 september 2012 tot en met 12 augustus 2013 een
graafmachine merk Mustang en/of
- in de periode van 18 oktober 2012 tot en met 28 juni 2013 een loader
merk Schäffer en/of
- in de periode van 30 september 2012 tot en met 27 juni 2013 een
werkvoertuig merk Kramer en/of
- in de periode van 26 november 2012 tot en met 27 juni 2013 een
vorkheftruck merk Schäffer en/of
- in de periode van 5 november 2011 tot en met 28 juni 2013 een shovel
merk Ahlmann en/of
- in de periode van 18 december 2012 tot en met 12 augustus 2013 een loader
merk Schäffer en/of
- in de periode van 6 januari 2013 tot en met 4 juli 2013 een mini-shovel
merk Giant en/of
- in de periode van 27 februari 2013 tot en met 1 juli 2013 een kniklader
merk Giant en/of
- in de periode van 5 maart 2013 tot en met 27 september 2013 een mini-loader
merk Striegel en/of
- in de periode van 7 maart 2013 tot en met 28 juni 2013 een shovel merk
Giant en/of
- in de periode van 6 maart 2013 tot en met 27 september 2013 een loader merk
Weidemann en/of;
- in de periode van 24 juni 2013 tot en met 9 juli 2013 een sjofel merk
Weidemann, en/of
- in de periode van 4 juni 2013 tot en met 9 juli 2013 een loader merk
Weidemann, en/of
- in de periode van 25 november 2011 tot en met 9 juli 2013 een spitmachine
merk Gramegna;
3.
hij op of omstreeks 28 januari 2014 te [woonplaats] , in elk geval in de gemeente
Leudal, voorhanden heeft gehad:
- een vuurwapen van categorie III onder 1, te weten een pistool, merk Walther,
- munitie van categorie III, te weten 61, in elk geval een aantal patronen,
- een wapen van categorie II onder 6, te weten een voorwerp (een busje pepperspray)
bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende
en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende of soortgelijke stof(fen), op
welk voorwerp de uitzonderingen genoemd in categortie II onder 6 niet van
toepassing waren;
De terminologie is gebruikt in de zin van de Wet wapens en munitie;
(pag.530-534 + 560-562 + 563)
4.
hij in of omstreeks de periode van 18 april 2011 tot en met 28 januari 2014 in
Nederland en/of in België en/of in Duitsland en/of in Oostenrijk heeft
deelgenomen aan een organisatie welke tot oogmerk had het plegen van
misdrijven, namelijk
- het plegen van diefstallen en/of
- het plegen van (gewoonte)heling;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg, proces-verbaalnummer 2013034052, gesloten d.d. 16 mei 2014, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 3632.
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 juli 2013, p. 2244-2251;
3.Deeldossier E
4.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 15 juli 2013, p. 2246;
5.Deeldossier A, het stamproces-verbaal d.d. 15 januari 2014, p. 49-53;
6.Deeldossier F, het stamproces-verbaal d.d. 16 januari 2014, p. 1724-1729;
7.Deze is bij [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ten laste gelegd als feit 1 sub 4;
8.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 juli 2013, p. 1789-1791;
9.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 15 juli 2013, p. 2245;
10.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 14 juli 2013, p. 65-68;
11.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 17 juli 2013, p.71-75;
12.Deeldossier D, het stamproces-verbaal d.d. 17 januari 2014, p. 477-482;
13.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 11 juli 2013, p. 2237-2238;
14.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek fotocamera [verdachte] d.d. 8 januari 2014, p. 76-77;
15.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 15 juli 2013, p. 2244-2247;
16.Het proces-verbaal van criminele organisatie d.d. 21 mei 2014, 3358;
17.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 15 juli 2013, p. 2244-2247;
18.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 15 juli 2013, p. 2246;
19.Het stamproces-verbaal deeldossier E d.d. 22 januari 2014, p. 596;
20.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 30 mei 2013, p. 673-675
21.Het stamproces-verbaal deeldossier A, p. 50.
22.Het proces-verbaal aangifte d.d. 17 juni 2013, p. 118-121;
23.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 september 2013 , p. 115-116;
24.Het proces-verbaal aangifte d.d. 26 juni 2013, p. 189-191;
25.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 september 2013, p. 183-184;
26.Het proces-verbaal aangifte d.d. 24 november 2012, p. 215-221;
27.Stramproces-verbaal zaakdossier A2 d.d. 16 januari 2014, p. 203;
28.Het proces-verbaal aangifte d.d. 19 april 2011, p. 231-232;
29.Stamproces-verbaal zaakdossier A3, d.d. p. 226;
30.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 17 juli 2013, p. 71-75;
31.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 14 juli 2013, p. 65-68;
32.Het proces-verbaal verhoor getuige d.d. 12 juli 2013, p. 60-64;
33.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 mei 2013, p. 673-675;
34.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 9 juli 2013, p. 2058;
35.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.15 juli 2013, p. 2244-2251;
36.Proces-verbaal doorzoeking d.d. 1 augustus 2013, p. 2091-2104;
37.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 juli 2013, p. 2230-2234;
38.De nummers 1-23 zijn de (landbouw)voertuigen uit zaakdossier E1 tot en met E27, waarbij de zaakdossiers E9, E14 en E24 ontbreken; De nummers 24-27 zijn de (landbouw)voertuigen uit zaakdossier G1 tot en met G3.
39.Uit de stamproces-verbalen van zaakdossiers E2 tot en met E8 blijkt dat deze voertuigen bij [naam 1] zijn aangetroffen. Al deze zaakdossiers bevatten de Oostenrijkse inbeslagname formulieren van al deze voertuigen.
40.Proces-verbaal van aangifte d.d. 19 maart 2013, p.1008;
41.Het stamproces-verbaal d.d. 15 januari 2014, p. 987;
42.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2013, p. 1048;
43.Het stamproces-verbaal d.d. 15 januari 2014, p. 1035;
44.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 25 april 2013, p. 1070-1071;
45.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 19 september 2012, p. 1099-1100;
46.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 31 januari 2013, p. 1122-1124;
47.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 28 januari 2013, p. 1141-1148;
48.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 2 februari 2013, p.1172-1174;
49.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 september 2012, p. 1214-1215
50.Uit de stamproces-verbalen van de zaakdossiers E10 tot en met E13, E15 tot en met E23 en E25 tot en met E27;
51.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 18 oktober 2012, p. 1233-1237;
52.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 28 augustus 2012, p. 1265-1267;
53.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 oktober 2012, p. 1289-1291;
54.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 1 oktober 2012, p. 1319-1321;
55.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 september 2012, p. 1358-1360;
56.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 19 oktober 2012, p. 1395-1398;
57.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 23 oktober 2012, p. 1426-1430;
58.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 16 oktober 2012, p. 1456-1461;
59.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 28 november 2012, p. 1490-1495;
60.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 6 november 2012, p. 1524-1526;
61.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 19 december 2012, p. 1554-1560;
62.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 januari 2013, p. 1582-1586;
63.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 2 maart 2013, p. 1610-1612;
64.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 6 maart 2013, p. 1637-1639;
65.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 maart 2013, p. 1670-1673;
66.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 20 juli 2013, p. 1702-1712;
67.In alle stamproces-verbalen van de zaakdossier E1 tot en met E8, E10 tot en met E13, E14 tot en met E23, E25 en E26 is dit vastgesteld.
68.Het proces-verbaal van inbeslagname d.d. 15 juli 2013, p. 2086;
69.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 24 juni 2013, p. 2837-2838;
70.Het proces-verbaal identificatie d.d. 31 juli 2013, p. 2879;
71.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 5 juni 2013, p. 2915-2917
72.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 januari 2014, p. 2918;
73.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 28 november 2011, p.2935-2936;
74.Het stamproces-verbaal zaakdossier D d.d. 17 januari 2014, p. 478-479;
75.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2014, p. 560-561;
76.Het proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 20 maart 2014, p.563;
77.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 maart 2014 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 13 maart 2020 afgelegd.
78.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] d.d. 15 juli 2013 p. 2244-2247;