ECLI:NL:RBLIM:2020:2413

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
03/661007-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens deelname aan een criminele organisatie met diefstal en heling tot oogmerk

Op 27 maart 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1969 en wonende te Maaseik, die werd bijgestaan door mr. C.D.W. Herrings. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 maart 2020, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De tenlastelegging betrof opzetheling van landbouwvoertuigen, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het maken van een gewoonte van heling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan gewoonteheling van 26 voertuigen, maar sprak hem vrij van de heling van één specifiek voertuig. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden, wat leidde tot een halvering van de straf. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 190 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank verwierp het verweer van psychische overmacht van de verdachte, omdat hij actief betrokken was bij de verkoop van de gestolen voertuigen en valse overeenkomsten had opgesteld om zijn betrokkenheid te verhullen. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende direct verband was tussen de schade en de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/661007-14
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. C.D.W. Herrings, advocaat kantoorhoudende te Tilburg.

1.Het onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 maart 2020. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek is op 13 maart 2020 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte een gewoonte heeft gemaakt van opzetheling van (landbouw)voertuigen, of in elk geval dat de verdachte (landbouw)voertuigen heeft geheeld.

3.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd, zoals weergegeven in de door haar overgelegde afzonderlijke pleitnota, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging wegens een extreme overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM).
De officier van justitie stelt zich, onder verwijzing naar de toepasselijke jurisprudentie van de Hoge Raad, op het standpunt dat de overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid kan leiden. Zij is van oordeel dat deze overschrijding behoort te worden verdisconteerd in de strafmaat.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de redelijke termijn, zoals hiervoor bedoeld, in deze zaak is aangevangen op 9 juli 2013. De verdachte is toen aangehouden door de Federale Gerechtelijke Politie te Tongeren (België) en diezelfde dag is een huiszoeking verricht in de woning, de broodjesbar en de loods van de verdachte op het perceel [adres] te Maaseik (België). Voor de verdachte moet het vanaf dat moment duidelijk zijn geweest dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld. Daarmee staat buiten twijfel dat in deze zaak de redelijke termijn inmiddels ruimschoots is overschreden. Met de officier van justitie is echter ook de rechtbank van oordeel dat een overschrijding van de redelijke termijn niet kan leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen (Hoge Raad 17 juni 2008, LJN: BD2578). Het niet-ontvankelijkheidsverweer van de raadsvrouw dient dus te worden verworpen. De rechtbank zal de consequenties van de overschrijding van de redelijke termijn hierna bij de strafmaatoverwegingen bespreken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde gewoonteheling van 26 (landbouw)voertuigen. Van de (gewoonte)heling van het laatste voertuig op de tenlastelegging, de tractor van het merk Case, heeft de officier van justitie gevorderd de verdachte vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat op basis van het procesdossier niet kan worden vastgesteld in welke periode de verdachte zich schuldig gemaakt heeft aan opzetheling. De gewoonte kan daarmee niet vastgesteld worden. Zij heeft voor het primair ten laste gelegde vrijspraak verzocht. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, waarbij zij heeft opgemerkt dat de tenlastegelegde periode ingekort dient te worden. De raadsvrouw heeft vervolgens verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht. De raadsvrouw heeft deze standpunten uiteengezet in een pleitnota, die aan dit vonnis zal worden gehecht en waarvan de inhoud geacht moet worden deel uit te maken van dit vonnis.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Op 29 mei 2013 wordt de Oostenrijkse politie ingelicht door ene [getuige] dat een man genaamd [naam 1] (hierna: [naam 1] ) onderweg is met een gestolen wiellader. [naam 1] wordt daarop door de Oostenrijkse politie gecontroleerd en de wiellader waarmee hij op dat moment onderweg is, blijkt inderdaad gestolen. [naam 1] verklaart dat hij sinds september of oktober 2012 nog 26 andere (landbouw)voertuigen bij [verdachte] , zijnde de verdachte, heeft gekocht. [2]
Naar aanleiding hiervan wordt de verdachte op 9 juli 2013 aangehouden door de Belgische Federale Politie. [3] Hij verklaart in zijn verhoor dat hij voor medeverdachte [medeverdachte] in een periode van 2 jaar ongeveer 30 tot 40 (landbouw)voertuigen heeft verkocht. Voor de verkoop van deze voertuigen kreeg de verdachte een commissie van tussen 0 en 500 euro. De verdachte verklaart dat de (landbouw)voertuigen die hij aan [naam 1] heeft verkocht afkomstig waren van [medeverdachte] . De verdachte heeft bevestigd dat hij aan [naam 1] 27 (landbouw)voertuigen heeft verkocht en dat de prijzen genoemd door [naam 1] kloppen. De verdachte heeft verklaard dat de (landbouw)voertuigen die bij de doorzoeking van zijn terrein zijn aangetroffen ook werden geleverd door [medeverdachte] . [medeverdachte] zou aan de verdachte verteld hebben dat de (landbouw)voertuigen een criminele herkomst hadden
. [4]
De politie heeft bij de doorzoeking van de woning en loods van de verdachte verschillende verkoopovereenkomsten in beslag genomen. Daarin is opgenomen dat ene [naam 2] verschillende landbouwmachines aan verdachte verkocht. De overeenkomsten zijn opgesteld aan de hand van een ID-kaart van [naam 2] . [5] De verdachte heeft verklaard dat de ID-kaart van [naam 2] werd aangeleverd door [medeverdachte] . Het doel van het opstellen van deze overeenkomsten was om te verhullen dat de (landbouw)voertuigen van [medeverdachte] afkomstig waren. Daarnaast wilde de verdachte voorkomen dat hij ontdekt zou worden. [6]
De rechtbank heeft de (landbouw)voertuigen op de tenlastelegging in chronologisch volgorde genummerd per gedachtestreepje. [7]
De nummers 1 tot en met 8 werden bij [naam 1] door de Oostenrijkse politie aangetroffen. [8]
Nr.1:Het betreft een bouwvoertuig van het merk Schäffer 3033. Op 19 maart 2013 wordt door [aangever 1] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. [9] Dit voertuig werd door [naam 1] vervoerd toen hij werd aangehouden. [10]
Nr.2:Het betreft een shovel van het merk Schäffer 442. Op 25 juni 2013 wordt door [aangever 2] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is in de nacht 27 maart gestolen. [11] De Oostenrijkse politie stelt aan de hand van foto’s van aangever vast dat het aangetroffen voertuig specifieke handvatten bevat en toebehoort aan aangever. [12]
Nr. 3:Het betreft een graafmachine van het merk Schäffer 336. Op 25 april 2013 wordt door [aangever 3] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. [13]
Nr. 4:Het betreft een shovel van het merk Giant V451. Op 19 september 2012 wordt door [aangever 4] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. [14]
Nr. 5:Het betreft een laadschop van het merk Striegel YD3000. Op 31 januari 2013 wordt door [aangever 5] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen in de nacht van 29 januari op 30 januari 2013. [15]
Nr. 6:Het betreft een minigraver van het merk Volvo bagger EC15. Op 28 januari 2013 wordt door [aangever 6] namens aannemersbedrijf [naam bv] aangifte van diefstal van dit voertuig gedaan. Het voertuig is gestolen tussen 25 januari 2013 en 28 januari 2013. [16]
Nr. 7:Het betreft een verreiker van het merk Manitou 630. Op 2 februari 2013 wordt door [aangever 7] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen in de nacht van 1 februari op 2 februari 2013. [17]
Nr. 8:Het betreft een shovel van het merk Oehler 3600. Op 14 september 2012 wordt door [aangever 8] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen in de nacht van 13 september op 14 september 2012. [18]
De nummers 9 tot en met 24 zijn bij afnemers van [naam 1] aangetroffen. [19]
Nr. 9:Het betreft een loader van het merk JBC 403. Op 18 oktober 2012 wordt door [aangever 9] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen in de nacht van 17 oktober op 18 oktober 2012. [20]
Nr. 10:Het betreft een tractor van het merk Kubota RTV900. Op 28 augustus 2012 wordt door [aangever 10] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen in de nacht van 27 augustus op 28 augustus 2012. [21]
Nr. 11:Het betreft een grasmaaier van het merk Ransomes. Op 4 oktober 2012 wordt door [aangever 11] namens [naam vereniging] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen tussen 3 oktober en 4 oktober 2012. [22]
Nr. 12:Het betreft een loader van het merk Giant 263. Op 1 juli 2012 wordt door [aangever 12] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig
. [23]
Nr. 13:Het betreft een graafmachine van het merk Mustang 2040. Op 14 september 2012 wordt er aangifte gedaan door [aangever 13] van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is tussen 13 september en 14 september 2012 gestolen. [24]
Nr. 14:Het betreft een loader van het merk Schäffer 332. Op 19 oktober 2012 wordt aangifte gedaan door [aangever 14] van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is tussen 18 oktober en 19 oktober 2012 gestolen. [25]
Nr. 15:Het betreft een kniklader van het merk Gehl 340. Op 23 oktober 2012 wordt door [aangever 15] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen tussen 19 oktober en 23 oktober 2012. [26]
Nr. 16:Het betreft een werkvoertuig van het merk Kramer 950. Op 16 oktober 2012 wordt door [aangever 16] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. [27]
Nr. 17:Het betreft een vorkheftruck van het merk Schäffer 4048. Op 28 november 2012 wordt door [aangever 17] namens [naam bedrijf 1] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen op 26 november 2012. [28]
Nr. 18:Het betreft een shovel van het merk Ahlman AX85. Op 6 november 2012 wordt door [aangever 18] namens [naam bedrijf 2] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen tussen 5 november en 6 november 2012. [29]
Nr. 19:Het betreft een loader van het merk Schäffer 214. Op 19 december 2012 wordt door [aangever 19] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen tussen 18 december en 19 december 2012. [30]
Nr. 20:Het betreft een mini-shovel van het merk Giant V361. Op 8 januari 2013 wordt door [aangever 20] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen tussen 6 januari en 7 januari 2013. [31]
Nr. 21:Het betreft een kniklader van het merk Giant 263. Op 2 maart 2013 wordt door [aangever 21] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen tussen 27 februari en 28 februari 2013. [32]
Nr. 22:Het betreft een mini-loader van het merk Striegel Y190. Op 6 maart 2013 wordt door [aangever 22] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen tussen 5 maart en 6 maart 2013. [33]
Nr. 23:Het betreft een shovel van het merk Giant V4501T. Op 8 maart 2013 wordt door [aangever 23] namens [naam bedrijf 3] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen tussen 7 maart en 8 maart 2013. [34]
Nr. 24:Het betreft een loader van het merk Weidemann. Op 20 juli 2013 wordt door [aangever 24] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen tussen 6 maart en 7 maart 2013. [35]
Uit onderzoek van de Oostenrijkse politie is gebleken dat aan de hand van diverse identificatienummers is vastgesteld dat de bovenstaande (landbouw)voertuigen van aangevers afkomstig waren. Deze voertuigen zijn (nagenoeg) allemaal geretourneerd aan aangevers. [36]
De nummers 25 en 26 zijn op het terrein van de verdachte door de Belgische politie aangetroffen. [37]
Nr. 25:Het betreft een shovel van een merk Weidemann 1230. Op 24 juni 2013 wordt door [aangever 25] aangifte gedaan van diefstal van dit voertuig. [38] De Belgische politie heeft vastgesteld dat het originele chassisnummer vervalst is. [39]
Nr. 26:Het betreft een kniklader Weidemann 1240CX35. Op 5 juni 2013 wordt aangifte gedaan door [aangever 26] van diefstal van dit voertuig. Het voertuig is gestolen tussen 4 juni en 5 juni 2013. [40]
De Belgische politie heeft van dit voertuig vastgesteld dat de VIN nummers vervalst waren en een factuur aangetroffen dat dit voertuig door [naam 2] zou zijn verkocht. [41]
Bewijsoverweging
De rechtbank is allereerst, evenals de officier van justitie, van oordeel dat het op de tenlastelegging onder gedachtestreepje nr. 27 opgenomen voertuig een onjuist landbouwvoertuig betreft en zij zal daarom ten aanzien van dit nummer de verdachte vrijspreken.
De rechtbank stelt verder vast dat van alle (landbouw)voertuigen op de tenlastelegging aangifte van diefstal is gedaan
.Uit onderzoek van de politie is aan de hand van onderzoek naar de identificatienummers van die voertuigen (en van onderdelen daarvan) steeds gebleken dat alle voertuigen zoals genoemd in de tenlastelegging van de respectieve aangevers bleken te zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat de tenlastegelegde voertuigen van diefstal afkomstig zijn. Bovendien heeft de verdachte verklaard dat dat hij op een gegeven moment wist dat de voertuigen van diefstal afkomstig waren.
Aan de hand van de verklaring van zowel [naam 1] als van de verdachte stelt de rechtbank vast dat voor alle op de tenlastelegging staande voertuigen geldt dat de verdachte die heeft voorhanden gehad en/of heeft overgedragen.
Wetenschap
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte pas vanaf februari of maart 2013 het vermoeden had dat de voertuigen een criminele herkomst hadden. Voor de voertuigen die hij voor die periode verkocht, gold dat hij niet wist dat zij van diefstal afkomstig waren. Een groot deel van de tenlastegelegde (landbouw)voertuigen vallen buiten de periode van wetenschap en reeds daarom kan van gewoonteheling geen sprake zijn.
De rechtbank verwerpt dat verweer en overweegt daartoe het volgende.
De verdachte heeft verklaard dat hij valse overeenkomsten opstelde omdat hij bang was gepakt te worden. Met behulp van een door de medeverdachte [medeverdachte] aangeleverde ID-kaart van [naam 2] werden valse overeenkomsten op naam van [naam 2] opgesteld. Ter terechtzitting heeft de verdachte bevestigd dat hij om die reden valse overeenkomsten is gaan opmaken. Dat de verdachte niet wist dat de voertuigen van diefstal afkomstig waren, kan in elk geval niet juist zijn vanaf het moment dat hij die valse overeenkomsten opmaakte. De rechtbank constateert verder dat bij [verdachte] een aantal van deze overeenkomsten zijn aangetroffen, waarbij de oudste overeenkomst dateert van 1 augustus 2012. Bovendien is er nog een inkoopfactuur van 12 januari 2013 aangetroffen. De data van beide inkoopfacturen zijn gelegen voor het door de verdachte genoemde tijdvak februari/ maart 2013, waarin hem naar eigen zeggen voor het eerst het vermoeden bekroop dat de door hem verkochte voertuigen van diefstal afkomstig waren. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat de verdachte vanaf ten minste 1 augustus 2012 de wetenschap heeft gehad van de criminele herkomst van de voertuigen, die hij verkocht en die door [medeverdachte] aan hem werden geleverd.
Alle voertuigen op de tenlastelegging zijn door de verdachte aan [naam 1] geleverd na augustus 2012. De rechtbank is van oordeel dat daarmee vaststaat dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de criminele herkomst van al deze voertuigen.
Op grond van al het bovenstaande concludeert de rechtbank dat de verdachte ten aanzien de genoemde voertuigen zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling gedurende de pleegperiode van 1 augustus 2018 tot met 9 juli 2013. Zij neemt daarbij als einddatum de dag dat de verdachte is aangehouden. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van heling van het voertuig in de tenlastelegging opgenomen onder gedachtestreepje nr. 12 omdat van de diefstal van dit voertuig op 1 juli 2012 aangifte is gedaan. Daarmee valt dit voertuig buiten de tenlastegelegde periode.
Gewoonte
De rechtbank stelt vast dat het grote aantal voertuigen, de regelmaat en de langdurige pleegperiode maakt dat sprake is geweest van gewoonteheling.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
in de periode van 1 augustus 2012 tot 9 juli 2013, in Maaseik, in elk geval in België, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft verdachte op na te melden tijdstippen, na te melden goederen verworven en/of voorhanden gehad en/of
overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof, te weten:
- in de periode van 18 maart 2013 tot en met 29 mei 2013 een bouwvoertuig merk
Schäffer en
- in de periode van 27 maart 2013 tot en met 28 mei 2013 een shovel merk
Schäffer en
- in de periode van 24 april 2013 tot en met 28 juni 2013 een graafmachine
merk Schäffer en
- in de periode van 18 september 2012 tot en met 9 juli 2013 een shovel
merk Giant en
- in de periode van 29 januari 2013 tot en met 9 juli 2013 een laadschop
merk Striegel en
- in de periode van 25 januari 2013 tot en met 28 mei 2013 een minigraver
merk Volvo en
- in de periode van 1 februari 2013 tot en met 28 mei 2013 een verreiker
merk Manitou en
- in de periode van 13 september 2012 tot en met 28 mei 2013 een shovel merk
Oehler en
- in de periode van 17 oktober 2012 tot en met 27 juni 2013 een loader merk
JCB en
- in de periode van 28 augustus 2012 tot en met 27 juni 2013 een tractor merk
Kubota en
- in de periode van 3 oktober 2012 tot en met 29 augustus 2013 een grasmaaier
merk Ransomes en
- in de periode van 13 september 2012 tot en met 9 juli 2013 een graafmachine merk Mustang en
- in de periode van 18 oktober 2012 tot en met 28 juni 2013 een loader merk
Schäffer en
- in de periode van 19 oktober 2012 tot en met 9 juli 2013 een kniklader
merk Gehl en
- in de periode van 30 september 2012 tot en met 27 juni 2013 een werkvoertuig
merk Kramer en
- in de periode van 26 november 2012 tot en met 27 juni 2013 een vorkheftruck
merk Schäffer en
- in de periode van 5 november 2012 tot en met 28 juni 2013 een shovel merk
Ahlmann en
- in de periode van 18 december 2012 tot en met 9 juli 2013 een loader
merk Schäffer en
- in de periode van 6 januari 2013 tot en met 4 juli 2013 een mini-shovel
merk Giant en
- in de periode van 27 februari 2013 tot en met 1 juli 2013 een kniklader
merk Giant en
- in de periode van 5 maart 2013 tot en met 9 juli 2013 een mini-loader
merk Striegel en
- in de periode van 7 maart 2013 tot en met 28 juni 2013 een shovel
merk Giant en
- in de periode van 6 maart 2013 tot en met 9 juli 2013 een loader
merk Weidemann en
- in de periode van 24 juni 2013 tot en met 9 juli 2013 een shovel merk
Weidemann en
- in de periode van 4 juni 2013 tot en met 9 juli 2013 een loader merk
Weidemann.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair
een gewoonte maken van opzetheling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Psychische overmacht

Het standpunt van de verdediging
De verdachte komt een beroep op psychische overmacht toe zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw voert ter onderbouwing aan de verdachte in feite geen andere keus had dan mee te werken aan de verkoop van de gestolen voertuigen. Hij werd geïntimideerd en met de dood bedreigd en die bedreigingen door de medeverdachten gaan tot op de dag van vandaag door. Het gaat hier om een georganiseerde criminele groep die geweld niet schuwt. De verdachte heeft zich hierover meermalen tegenover politie en justitie uitgelaten, zonder resultaat. De verdachte stelt geen andere mogelijkheid te hebben gezien dan te handelen zoals hij gedaan heeft. Het gaat hier om een zo heftige van buiten af komende druk dat de verdachte daar redelijkerwijs geen weerstand aan kon en hoefde te bieden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat geen sprake is van psychische overmacht omdat de verdachte heel goed wist waar hij mee bezig was. De verdachte is gelet op de reeks van door hem uitgevoerde handelingen blijven meewerken aan de verkoop van de voertuigen terwijl er andere mogelijkheden waren.
De beoordeling
Een beroep op psychische overmacht kan alleen slagen wanneer sprake is geweest van een zodanige van buiten komende drang, dat de verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden.
In het onderhavige geval zou die drang daarin hebben bestaan dat de verdachte onder dwang en bedreiging door moest gaan met de verkoop van de voertuigen.
De rechtbank is van oordeel is dergelijke drang niet aannemelijk is geworden.
Allereerst acht de rechtbank daarvoor van belang dat de bepaald actieve opstelling van de verdachte in de verkoop van de voertuigen, veel verder gaat dan noodzakelijk zou zijn geweest. De verdachte is ondanks dat hij op enig moment wist dat voertuigen een criminele herkomst hadden, zijn verkoopactiviteiten blijven uitvoeren en om te voorkomen dat hij zou worden betrapt, heeft hij zelfs niet geschroomd zich vanaf augustus 2012 van valse verkoopovereenkomsten te bedienen. Die bewuste en actieve houding is moeilijk te rijmen met het ter terechtzitting gedane beroep op psychische overmacht. De rechtbank zal dat beroep dan ook verwerpen. Dat verdachte nà zijn grotendeels bekennende verklaring zegt te worden bedreigd en daarvan melding heeft gemaakt, acht de rechtbank op zichzelf beschouwd niet onaannemelijk, maar dat is onvoldoende het beroep op psychische overmacht te doen slagen, al was het maar omdat dat gebeurd zou zijn na de tenlastegelegde feiten.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.

7.De straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 80 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest in België heeft doorgebracht. Zij heeft daarnaast gevorderd om aan de verdachte een geldboete van
€ 20.000 op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij een bewezenverklaring een schuldverklaring zonder straf uit te spreken.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna een jaar schuldig gemaakt aan gewoonteheling van een groot aantal dure (landbouw)voertuigen. De verdachte heeft hierbij gefunctioneerd als tussenpersoon. Daarmee heeft de verdachte een stevige bijdrage geleverd aan de instandhouding van een crimineel netwerk dat zich gedurende een lange periode en op grote schaal bezig hield met ten minste het doorverkopen van (landbouw)voertuigen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij met deze delicten te kennen heeft gegeven geen enkel respect voor eigendommen van anderen te hebben. Kennelijk had hij vooral oog voor zijn eigen financiële gewin en nam hij de schade die aan de eigenaars van de vaak dure voertuigen, dan wel de betrokken verzekeraars, werd berokkend op de koop toe.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de justitiële documentatie van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank weegt in het voordeel van de verdachte verder mee dat hij door de door hem in het strafrechtelijk onderzoek afgelegde verklaringen, uiteindelijk een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de opheldering van een groot aantal diefstallen, waardoor een groot aantal voertuigen konden worden geretourneerd aan de rechthebbende.
Bij de straftoemeting dient de rechtbank rekening ook te houden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. De Hoge Raad neemt in zijn uitleg van de redelijke termijn als uitgangspunt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg vonnis dient te worden gewezen. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat door of vanwege de Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaruit deze heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld.
Naar de rechtbank reeds hiervoor in het kader van de verwerping van het niet-ontvankelijkheidsverweer heeft geoordeeld is de redelijke termijn in deze strafzaak aangevangen op 9 juli 2013, toen de verdachte door de Belgische politie werd aangehouden en hem zijn vrijheid werd ontnomen. Vrij kort daarna, in september 2013, is de vervolging door de Belgische justitiële autoriteiten overgedragen aan het Nederlandse openbaar ministerie. De rechtbank houdt rekening met het feit dat bij de opsporing van de strafbare feiten die de verdachte worden verweten niet alleen België maar ook Oostenrijk betrokken was en dat mede daarom het eindprocesdossier niet eerder dan 16 mei 2014 gereed was.
Vervolgens heeft op 19 januari 2018 een regiezitting in deze strafzaak plaatsgevonden en hebben in april 2019, naar aanleiding van gehonoreerde onderzoekswensen van de kant van de verdediging van de medeverdachten, de laatste verhoren van getuigen bij de rechter-commissaris plaatsgevonden. Daarna heeft de zaak stilgelegen tot aan de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting op 11 maart 2020. Als de verdachte vandaag kennis neemt van de uitspraak van de rechtbank in zijn strafzaak heeft hij daarop bijna zes jaar en negen maanden moeten wachten. Dat is een grove overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Weliswaar betreft het hier een omvangrijk en ingewikkeld onderzoek met veel internationale rechtshulpverzoeken, wat meebrengt dat de door de Hoge Raad geformuleerde standaard van twee jaar niet zonder meer van toepassing is, maar die ingewikkeldheid kan deze mate van overschrijding niet ten volle verklaren. Vooral het gebrek aan voortgang in de maanden na de totstandkoming van het einddossier in 2014 en het aanbrengen van de strafzaak op de regiezitting van 19 januari 2018 is voor de rechtbank niet te duiden.
De rechtbank is van oordeel dat bij een voortvarende afdoening van deze strafzaak zonder deze grove schending van de redelijke termijn, voor de verdachte, gelet op de ernst van de feiten, de omvang van de totale schade, en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend zou zijn geweest. Gelet op de grove schending van de redelijke termijn ziet de rechtbank aanleiding deze straf te matigen en te halveren tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van de dagen die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest in België. Van de andere kant brengt het tijdsverloop en de impact die deze strafzaak (mede) daardoor op het privéleven van de verdachte heeft gehad, alsook de essentiële meewerkende houding van de verdachte in het strafrechtelijk onderzoek, mee dat in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden in dit geval kan worden volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke straf die gelijk zal zijn aan de tijd die de verdachte in België in voorarrest heeft doorgebracht. Het resterende deel van 190 dagen zal de rechtbank geheel voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 2 jaren. Deze straf is hoger dan door de officier van justitie gevorderd omdat de aard en ernst van de feiten in die eis onvoldoende tot uitdrukking komt.
Concluderend, legt de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 270 dagen waarvan 190 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De vordering van de benadeelde partij [aangever 7]
De benadeelde partij [aangever 7] vordert een schadevergoeding van € 5.382,06. Dit bedrag bestaat uit materiële schade. Hij vordert over dit bedrag de wettelijke rente en oplegging van de schade vergoedingsmaatregel. De benadeelde partij vordert daarnaast een bedrag van € 461,- aan proceskosten.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 8]
De benadeelde partij [aangever 8] vordert een bedrag van € 80.366,-. Het betreft een bedrag van € 80.091,- ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 275,- ter vergoeding van immateriële schade. Hij vordert over dit bedrag de wettelijke rente en oplegging van de schade vergoedingsmaatregel. De benadeelde partij vordert daarnaast een bedrag van € 4.180,- aan proceskosten.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren, nu niet is gebleken dat aan de benadeelde partijen rechtstreeks schade is toegebracht door de bewezen geachte feiten. De veroordeelde moet worden aangemerkt als de heler.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op standpunt gesteld dat gelet op de verzochte ontslag van alle rechtsvervolging de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering van de benadeelde partijen af te wijzen nu de schade geen rechtstreeks verband houdt met de aan de verdachte tenlastegelegde heling. Meer subsidiair heeft zij aangevoerd dat de vorderingen niet-ontvankelijk verklaard moeten worden omdat deze onvoldoende onderbouwd zijn.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Ingevolge het tweede lid van artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering kan een benadeelde partij in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade; dat is het vereiste van de rechtstreekse schade.
De verdachte heeft als heler als verlengstuk gediend van de dief of in elk geval van andere helers. Hij verkocht als intermediair landbouwvoertuigen tegen commissie. De opbrengst/winst van de verkoop van de landbouwvoertuigen ging naar anderen. De rechtbank acht het verband onvoldoende direct om de verdachte, als ten minste neven-heler, aansprakelijk te kunnen stellen voor de geleden schade van de benadeelde partijen. Dat betekent dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Een vordering die niet-ontvankelijk wordt verklaard in het strafgeding, kan daarna nog wel worden aangebracht bij de burgerlijke rechter in een civiele procedure.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen art. 14a, 14b, 417 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 190 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Benadeelde partijen
  • verklaart
  • veroordeelt [aangever 7] in de kosten van de procedure en begroot deze kosten aan de zijde van de verdachte tot heden op nihil.
  • verklaart
  • veroordeelt [aangever 8] in de kosten van de procedure en begroot deze kosten aan de zijde van de verdachte tot heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers, voorzitter, mr. F.L.G. Geisel en
mr. V.P. van Deventer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.K. Smits, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2020.
Buiten staat
mr. V.P. van Deventer en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 25 november 2011 tot 27 september 2013, in
Maaseik, in elk geval in België en/of in Oostenrijk, een gewoonte heeft
gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft verdachte op na te melden
tijdstippen, na te melden goederen verworven en/of voorhanden gehad en/of
overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen
betrof, te weten:
- in de periode van 18 maart 2013 tot en met 29 mei 2013 een bouwvoertuig merk
Schäffer (aangifte pag. 990) en/of
- in de periode van 27 maart 2013 tot en met 28 mei 2013 een shovel merk
Schäffer (aangifte pag. 1048) en/of
- in de periode van 24 april 2013 tot en met 28 juni 2013 een graafmachine
merk Schäffer (aangifte pag. 1070) en/of
- in de periode van 18 september 2012 tot en met 11 augustus 2013 een shovel
merk Giant (aangifte pag. 1099) en/of
- in de periode van 29 januari 2013 tot en met 12 augustus 2013 een laadschop
merk Striegel (aangifte pag. 1122) en/of
- in de periode van 25 januari 2013 tot en met 28 mei 2013 een minigraver
merk Volvo (aangifte pag. 1141) en/of
- in de periode van 1 februari 2013 tot en met 28 mei 2013 een verreiker
merk Manitou (aangifte pag. 1172) en/of
- in de periode van 13 september 2012 tot en met 28 mei 2013 een shovel merk
Oehler (aangifte pag. 1214) en/of
- in de periode van 17 oktober 2012 tot en met 27 juni 2013 een loader merk
JCB (aangifte pag. 1233) en/of
- in de periode van 28 augustus 2012 tot en met 27 juni 2013 een tractor merk
Kuboter (aangifte pag. 1265) en/of
- in de periode van 3 oktober 2012 tot en met 29 augustus 2013 een grasmaaier
merk Ransomes (aangifte pag. 1289) en/of
- in de periode van 1 juli 2012 tot en met 26 juni 2013 een loader merk
Giant (aangifte pag. 1319) en/of
- in de periode van 13 september 2012 tot en met 12 augustus 2013 een
graafmachine merk Mustang (aangifte pag. 1358) en/of
- in de periode van 18 oktober 2012 tot en met 28 juni 2013 een loader merk
Schäffer (aangifte pag. 1395) en/of
- in de periode van 19 oktober 2012 tot en met 12 augustus 2013 een kniklader
merk Gehl (aangifte pag. 1426) en/of
- in de periode van 30 september 2012 tot en met 27 juni 2013 een werkvoertuig
merk Kramer (aangifte pag. 1456) en/of
- in de periode van 26 november 2012 tot en met 27 juni 2013 een vorkheftruck
merk Schäffer (aangifte pag. 1490) en/of
- in de periode van 5 november 2012 tot en met 28 juni 2013 een shovel merk
Ahlmann (aangifte pag. 1524) en/of
- in de periode van 18 december 2012 tot en met 12 augustus 2013 een loader
merk Schäffer (aangifte pag. 1554) en/of
- in de periode van 6 januari 2013 tot en met 4 juli 2013 een mini-shovel
merk Giant (aangifte pag. 1582) en/of
- in de periode van 27 februari 2013 tot en met 1 juli 2013 een kniklader
merk Giant (aangifte pag. 1610) en/of
- in de periode van 5 maart 2013 tot en met 27 september 2013 een mini-loader
merk Striegel (aangifte pag. 1637) en/of
- in de periode van 7 maart 2013 tot en met 28 juni 2013 een shovel merk Giant
(aangifte pag. 1670) en/of
- in de periode van 6 maart 2013 tot en met 27 september 2013 een loader merk
Weidemann (aangifte pag. 1702) en/of
- in de periode van 24 juni 2013 tot en met 9 juli 2013 een shovel merk
Weidemann (aangifte pag. 2887) en/of
- in de periode van 4 juni 2013 tot en met 9 juli 2013 een loader merk
Weidemann (aangifte pag. 2915) en/of
- in de periode van 25 november 2011 tot en met 9 juli 2013 een tractor merk
Case (aangifte pag. 2935);
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 25 november 2011 tot en met 27 september
2013, in de gemeente Maaseik, in elk geval in België en/of in Oostenrijk, op
na te melden tijdstippen na te melden goederen heeft verworven en/of
voorhanden heeft gehad en/of overgedragen, terwijl verdachte ten tijde van het
verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen wist, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen
betrof, te weten:
- in de periode van 18 maart 2013 tot en met 29 mei 2013 een bouwvoertuig merk
Schäffer en/of
- in de periode van 27 maart 2013 tot en met 28 mei 2013 een shovel merk
Schäffer en/of
- in de periode van 24 april 2013 tot en met 28 juni 2013 een graafmachine
merk Schäffer en/of
- in de periode van 18 september 2012 tot en met 11 augustus 2013 een shovel
merk Giant en/of
- in de periode van 29 januari 2013 tot en met 12 augustus 2013 een laadschop
merk Striegel en/of
- in de periode van 25 januari 2013 tot en met 28 mei 2013 een minigraver
merk Volvo en/of
- in de periode van 1 februari 2013 tot en met 28 mei 2013 een verreiker
merk Manitou en/of
- in de periode van 13 september 2012 tot en met 28 mei 2013 een shovel merk
Oehler en/of
- in de periode van 17 oktober 2012 tot en met 27 juni 2013 een loader merk
JCB en/of
- in de periode van 28 augustus 2012 tot en met 27 juni 2013 een tractor merk
Kuboter en/of
- in de periode van 3 oktober 2012 tot en met 29 augustus 2013 een grasmaaier
merk Ransomes en/of
- in de periode van 1 juli 2012 tot en met 26 juni 2013 een loader merk
Giant en/of
- in de periode van 13 september 2012 tot en met 12 augustus 2013 een
graafmachine merk Mustang en/of
- in de periode van 18 oktober 2012 tot en met 28 juni 2013 een loader merk
Schäffer en/of
- in de periode van 19 oktober 2012 tot en met 12 augustus 2013 een kniklader
merk Gehl en/of
- in de periode van 30 september 2012 tot en met 27 juni 2013 een werkvoertuig
merk Kramer en/of
- in de periode van 26 november 2012 tot en met 27 juni 2013 een vorkheftruck
merk Schäffer en/of
- in de periode van 5 november 2012 tot en met 28 juni 2013 een shovel merk
Ahlmann en/of
- in de periode van 18 december 2012 tot en met 12 augustus 2013 een loader
merk Schäffer en/of
- in de periode van 6 januari 2013 tot en met 4 juli 2013 een mini-shovel
merk Giant en/of
- in de periode van 27 februari 2013 tot en met 1 juli 2013 een kniklader
merk Giant en/of
- in de periode van 5 maart 2013 tot en met 27 september 2013 een mini-loader
merk Striegel en/of
- in de periode van 7 maart 2013 tot en met 28 juni 2013 een shovel merk Giant
en/of
- in de periode van 6 maart 2013 tot en met 27 september 2013 een loader merk
Weidemann en/of
- in de periode van 24 juni 2013 tot en met 9 juli 2013 een shovel merk
Weidemann en/of
- in de periode van 4 juni 2013 tot en met 9 juli 2013 een loader merk
Weidemann en/of
- in de periode van 25 november 2011 tot en met 9 juli 2013 een tractor merk
Case;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg, proces-verbaalnummer 2013034052, gesloten d.d. 16 mei 2014, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 3632.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 mei 2013, p. 673-675;
3.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 9 juli 2013, p. 2058;
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.15 juli 2013, p. 2244-2251;
5.Proces-verbaal doorzoeking d.d. 1 augustus 2013, p. 2091-2104;
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 juli 2013, p. 2230-2234;
7.De nummers 1-23 zijn de (landbouw)voertuigen uit zaakdossier E1 tot en met E27, waarbij de zaakdossiers E9, E14 en E24 ontbreken; De nummers 24-27 zijn de (landbouw)voertuigen uit zaakdossier G1 tot en met G3.
8.Uit de stamproces-verbalen van zaakdossiers E2 tot en met E8 blijkt dat deze voertuigen bij [naam 1] zijn aangetroffen. Al deze zaakdossiers bevatten de Oostenrijkse inbeslagname formulieren van al deze voertuigen.
9.Proces-verbaal van aangifte d.d. 19 maart 2013, p.1008;
10.Het stamproces-verbaal d.d. 15 januari 2014, p. 987;
11.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2013, p. 1048;
12.Het stamproces-verbaal d.d. 15 januari 2014, p. 1035;
13.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 25 april 2013, p. 1070-1071;
14.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 19 september 2012, p. 1099-1100;
15.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 31 januari 2013, p. 1122-1124;
16.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 28 januari 2013, p. 1141-1148;
17.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 2 februari 2013, p.1172-1174;
18.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 september 2012, p. 1214-1215
19.Uit de stamproces-verbalen van de zaakdossiers E10 tot en met E13, E15 tot en met E23 en E25 tot en met E27;
20.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 18 oktober 2012, p. 1233-1237;
21.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 28 augustus 2012, p. 1265-1267;
22.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 oktober 2012, p. 1289-1291;
23.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 1 oktober 2012, p. 1319-1321;
24.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 september 2012, p. 1358-1360;
25.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 19 oktober 2012, p. 1395-1398;
26.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 23 oktober 2012, p. 1426-1430;
27.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 16 oktober 2012, p. 1456-1461;
28.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 28 november 2012, p. 1490-1495;
29.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 6 november 2012, p. 1524-1526;
30.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 19 december 2012, p. 1554-1560;
31.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 januari 2013, p. 1582-1586;
32.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 2 maart 2013, p. 1610-1612;
33.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 6 maart 2013, p. 1637-1639;
34.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 maart 2013, p. 1670-1673;
35.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 20 juli 2013, p. 1702-1712;
36.In alle stamproces-verbalen van de zaakdossier E1 tot en met E8, E10 tot en met E13, E14 tot en met E23, E25 en E26 is dit vastgesteld.
37.Het proces-verbaal van inbeslagname d.d. 15 juli 2013, p. 2086;
38.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 24 juni 2013, p. 2837-2838;
39.Het proces-verbaal identificatie d.d. 31 juli 2013, p. 2879;
40.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 5 juni 2013, p. 2915-2917
41.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 januari 2014, p. 2918;