ECLI:NL:RBLIM:2020:2392

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
C/03/273001 / FT RK 20-2
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling met betrekking tot alimentatie en schuldenlast

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 25 februari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en tot vaststelling van een schuldregeling (dwangakkoord) van de verzoeker. De verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft een verzoek ingediend om een dwangakkoord te laten opleggen aan zijn schuldeisers, waaronder ING Bank en een tweede verweerster. De totale schuldenlast van de verzoeker bedraagt € 147.028,28, waarvan een aanzienlijk deel aan ING Bank is verschuldigd. De verzoeker heeft een minnelijk akkoord aangeboden, waarbij hij gedurende 36 maanden een bedrag van € 900,54 per maand zal sparen om zijn schulden af te lossen.

De rechtbank heeft de procedure beoordeeld, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn partner en een schuldhulpverlener. De verweerster sub 1, ING Bank, heeft geweigerd in te stemmen met het aangeboden akkoord, met de stelling dat de verzoeker in een wettelijke schuldsaneringsregeling nihilstelling van zijn kinderalimentatie kan aanvragen, wat zijn afbetalingscapaciteit zou verhogen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand in België, waar hij zou moeten procederen voor de nihilstelling van de alimentatie.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van de verzoeker en de overige schuldeisers zwaarder weegt dan het belang van de verweerster sub 1. De rechtbank heeft het verzoek tot het opleggen van het dwangakkoord toegewezen, waarbij de verzoeker gedurende 36 maanden een bedrag zal sparen en het gereserveerde bedrag ter beschikking zal stellen aan de schuldeisers. De rechtbank heeft tevens bepaald dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Toezicht / insolventies
Zaaknummer / rekestnummer: C/03/273001 / FT RK 20-2
binnenkomst verzoekschrift d.d.: 2 januari 2020
Vonnis van 25 februari 2020
in de zaak van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
wonende: [adres 1] , [woonplaats 1] ,
verzoeker,
tegen
ING Bank,
correspondentieadres: Postbus 99960, 8900 GA Leeuwarden
en
[verweerster sub 2] ,
wonende: [adres 2] , [woonplaats 2] ,
verweerders.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 2 januari 2020 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en tot vaststelling van een schuldregeling (dwangakkoord) als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet (Fw);
- de mondelinge behandeling van genoemd verzoekschrift op 19 februari 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 19 februari 2020 zijn verschenen:
verzoeker, bijgestaan door zijn partner [naam partner] en [naam schuldhulpverlener] schuldhulpverlener gemeente Weert;
mevrouw [verweerster sub 2] , verweerster sub 2.
1.3.
Verweerder sub 1 is, ondanks behoorlijke oproeping, niet ter zitting van 19 februari 2020 verschenen.

2.De feiten

2.1.
De totale schuldenlast van verzoeker bedraagt volgens het verzoekschrift
€ 147.028,28 verdeeld over 5 schuldeisers. De schuld aan verweerder sub 1 bedraagt
€ 122.265,94 zijnde ongeveer 83,16% van de totale schuldenlast en de schuld aan verweerder sub 2 bedraagt € 11.565,87 zijnde ongeveer 7,87% van de totale schuldenlast.
2.2.
Verzoeker heeft zijn schuldeisers met behulp van afdeling schuldhulpverlening van de gemeente Weert een minnelijk (prognose) akkoord aangeboden. Het aangeboden prognose akkoord houdt in dat verzoeker 14,21% respectievelijk 28,42% van de vordering(en) zal voldoen door maandelijks € 900,54 te sparen, gedurende een periode van 36 maanden, op een aparte rekening, zulks met ingang van 1 augustus 2019. Hierbij zal een jaarlijkse uitkering aan de schuldeisers plaatsvinden.

3.Het geschil

3.1.
Verzoeker heeft de rechtbank verzocht te bevelen dat verweerders dienen in te stemmen met de door hem aangeboden schuldregeling.
3.2.
Verzoeker stelt, naar de rechtbank begrijpt, dat de aangeboden schuldregeling het
maximaal haalbare is. Hij stelt daartoe dat hij, gelet op zijn huidige situatie, niet in staat is
om een hogere afdracht te verrichten ten behoeve van de schuldeisers dan thans is berekend
in het prognose aanbod. Verzoeker werkt full time via een Belgische werkgever. De grootste
schuld is de schuld aan verweerder sub 1. Het betreft een restschuld na verkoop van de
woning van verzoeker en zijn toenmalige partner. De schuld aan verweerster sub 2 betreft
onbetaald loon.
Verweerder sub 1 heeft haar weigering om in te stemmen gemotiveerd met de stelling dat verzoeker, als hij wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, nihilstelling van de nu nog verschuldigde kinderalimentatie van maandelijks € 479,92 kan bewerkstelligen, waardoor zijn afbetalingscapaciteit ten behoeve van (de andere) schuldeisers zal toenemen.
Verweerder sub 2 heeft, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, haar weigering niet gemotiveerd.
3.3.
In reactie op het standpunt van verweerder sub 1 heeft verzoeker aangevoerd dat, indien hij nihilstelling van de kinderalimentatie wil aanvragen, hij daarvoor moet
procederen in België. Daarvoor krijgt hij geen gefinancierde rechtsbijstand in Nederland. Ook voor gefinancierde rechtshulp in België komt verzoeker, vanwege zijn inkomen, niet in
aanmerking. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verzoeker een uitspraak overgelegd van arbeidsrechtbank Antwerpen waarin in een vergelijkbaar geval in hoger beroep de afwijzing van het beroep op gefinancierde rechtsbijstand wordt bevestigd. De kosten van een procedure kan verzoeker dan ook niet dragen. De kans dat de Belgische rechter een nihilstelling verleent wordt, gelet op de jurisprudentie in België in dit soort zaken, bovendien klein geacht.
Verzoeker voert verder aan dat de nakoming van het prognose aanbod is gewaarborgd omdat er stabiliteit is in de financiën en controle plaatsvind vanuit de afdeling schuldhulpverlening van de gemeente Weert. Een wettelijke schuldsaneringsregeling zal extra kosten met zich brengen, zoals salaris voor de bewindvoerder, verschotten en reiskosten alsmede griffierecht voor het deponeren van de uitdelingslijst, terwijl de schuldhulpverlener slechts 9% bemiddelingskosten in rekening brengt. Toelating van verzoeker tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zal dan ook voorzienbaar geen hogere uitkering voor de schuldeisers opleveren.
3.4.
Voor zover de rechtbank het verzoek tot het opleggen van het dwangakkoord afwijst, handhaaft verzoeker zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.5.
Verweerder sub 1 heeft geen nader verweer gevoerd.
3.6.
Verweerster sub 2, voormalig werkneemster van verzoeker, heeft tijdens de mondeling behandeling kort gezegd aangevoerd dat zij het onterecht vindt als zij haar vordering niet betaald krijgt, mede gelet op het feit dat verzoeker de arbeidsovereenkomst te lang heeft laten doorlopen en een later getroffen afbetalingsregeling niet is nagekomen. In reactie daarop heeft verweerder gesteld dat, hoewel hij uiteindelijk de verantwoordelijke was, sommige kwesties niet goed zijn afgehandeld door degenen die dat volgens hem zouden regelen, daarbij doelend op zijn voormalige echtgenote en zijn voormalige boekhouder. De betalingsregeling zou niet meer zijn nagekomen omdat dit vanwege loonbeslag niet meer kon. Dit zou gecommuniceerd zijn met de door verweerster sub 2 ingeschakelde deurwaarder.

4.De beoordeling

4.1.
Een schuldeiser staat het in beginsel vrij zijn medewerking aan een door een schuldenaar aangeboden buitengerechtelijke schuldregeling te weigeren. De rechtbank erkent in zoverre het belang van verweerders bij de weigering om in te stemmen met het aanbod van verzoeker.
4.2.
Een schuldenaar kan, hangende een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, de rechtbank verzoeken ex artikel 287a Faillissementswet een schuldregeling op te leggen. Indien de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van de schuldregeling heeft kunnen komen, kan de rechtbank bevelen dat een weigerachtige schuldeiser daarmee dient in te stemmen. De rechtbank dient daarbij af te wegen het belang van de schuldeiser om tot een weigering te komen, het belang van de schuldenaar en de belangen van de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
4.3.
Teneinde de gevergde belangenafweging te kunnen maken is volledig inzicht in het aangeboden akkoord, waaronder in ieder geval de precieze inhoud, wijze van totstandkoming en voorwaarden van uitvoering van het akkoord, van belang. Daaraan is in dit geval voldaan aangezien het verzoek voldoende is onderbouwd, transparant is en nader toegelicht ter zitting, terwijl gemotiveerd is ingegaan op de bezwaren van verweerders.
4.4.
Verweerder sub 1 grondt haar verzet op de aanname dat in een schuldsaneringsregeling een beter resultaat voor de schuldeisers kan worden bereikt dan middels het voorliggende aanbod. Derhalve is aan de orde de vraag of het aanbod van verzoeker het maximaal haalbare is, afgezet tegen de opbrengst in een wettelijke schuldsaneringsregeling. Allereerst is in dit kader relevant dat de nakoming door verzoeker van het betreffende (prognose) akkoord naar het oordeel van de rechtbank voldoende is gewaarborgd door het toezicht door de afdeling schuldhulpverlening van de gemeente Weert. Verder overweegt de rechtbank dat toelating van verzoeker tot de wettelijke schuldsaneringsregeling voorzienbaar tot een lagere uitkering aan de schuldeisers zal leiden. Immers een dergelijke toelating brengt kosten van ongeveer € 4.000,00 met zich mee, zoals salaris voor de bewindvoerder, verschotten en reiskosten alsmede griffierecht voor het deponeren van de uitdelingslijst, terwijl de totale (bemiddelings)kosten van de aangeboden regeling 9% zijn. De aanname van verweerder sub 1, dat ingeval van het van toepassing verklaren van de wettelijke schuldsaneringsregeling, nihilstelling van de alimentatie kan worden bewerkstelligd, is reëel in ‘Nederlandse gevallen’ maar dat gaat, naar het oordeel van de rechtbank niet op voor zaken waarover in België moet worden geprocedeerd. Verzoeker heeft aannemelijk gemaakt dat hij niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Dat een verzoek tot verlaging van de kinderalimentatie in België vanwege het van toepassing zijn van een schuldsaneringsregeling bovendien weinig kans van slagen heeft, is de rechtbank ook ambtshalve bekend. Dit betekent dat de rechtbank er, anders dan verweerder sub 1, vanuit gaat dat de opbrengst voor de schuldeisers in de wettelijke schuldsaneringsregeling, lager zal zijn dan het voorliggende aanbod.
De rechtbank is, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, van oordeel dat het belang van verzoeker en de overige schuldeisers zwaarder weegt dan het belang van verweerder sub 1 en dat deze in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de door verzoeker voorgestelde schuldregeling kan komen. De omstandigheid dat verweerder sub 1 veruit de grootste schuldeiser is, maakt dat in dit geval niet anders. De reden daarvoor is dat het enige belang dat verweerder sub 1 aanvoert naar het oordeel van de rechtbank niet bestaat.
4.5.
Naar aanleiding van het standpunt van verweerster sub 2 merkt de rechtbank het volgende op. Het is heel goed te begrijpen dat verweerster er grote moeite mee heeft dat haar vordering - uit hoofde van loon nota bene - niet wordt voldaan. Dat maakt echter niet dat om die reden het verzoek zou moeten worden afgewezen. In het door de wetgever gekozen systeem, waarvan de maatregelen van het dwangakkoord en de wettelijke schuldsanering deel uitmaken, zit nu eenmaal besloten dat het mogelijk is dat schuldeisers niet volledig worden voldaan en zij het restant niet meer kunnen (proberen te) innen. Dit door de wetgever voorziene en geaccepteerde gevolg kan op zichzelf dus niet leiden tot afwijzing van het verzoek. Wat verweerster verder heeft aangevoerd kan daar ook niet toe leiden. Dat heeft te maken met het belang van de andere schuldeisers. Bij het voorgestelde akkoord ontvangen zij méér dan bij de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dat is een concreet belang terwijl het, op zich begrijpelijke, chagrijn van verweerster sub 2 over de gang van zaken dat niet is.
4.6.
Gebleken is dat, gedurende het minnelijk traject voorafgaand aan het verzoekschrift tot het opleggen van het dwangakkoord dan wel instellen van de wettelijke schuldsaneringsregeling, door verzoeker een geldbedrag van € 3.479,72 is gereserveerd ter uitvoering van de - al dan niet gedwongen - schuldregeling. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat voornoemd gereserveerd bedrag wordt aangeboden aan de schuldeisers, ook bij toepassing van het dwangakkoord. De rechtbank heeft verzoeker verder voorgehouden dat, naar haar oordeel, de gedwongen schuldregeling de gebruikelijke termijn van 36 maanden vanaf de dag van dit vonnis zou moeten duren. Op deze wijze is de afdracht van verzoeker ten behoeve van de schuldeisers in het kader van de gedwongen schuldregeling gelijk aan de afdracht die in de wettelijke schuldsaneringsregeling zou gelden. Verzoeker is hiermee ter zitting akkoord gegaan en heeft zijn aanbod aan de schuldeisers - voor zover nodig - dienovereenkomstig aangepast. De schuldeisers hoeven hierop niet te worden gehoord omdat, voor zover aldus een aanpassing van het eerdere aanbod heeft plaatsgevonden, dit een voor hen financieel gunstige wijziging betreft.
4.7.
De slotsom is dus dat het verzoek ter zake van het dwangakkoord zal worden toegewezen. Aan een behandeling van het subsidiaire verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling komt de rechtbank niet meer toe.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt verweerders
ING Bank,
correspondentieadres: Postbus 99960, 8900 GA Leeuwarden
en
[verweerster sub 2] ,
wonende: [adres 2] , [woonplaats 2] ,
in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling om het tot heden door verzoeker gereserveerde geldbedrag ter beschikking te stellen van de schuldeisers en tevens vanaf de dag van het wijzen van dit vonnis gedurende 36 maanden een (prognose) bedrag te sparen overeenkomstig de aangeboden schuldregeling;
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn, rechter, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2020
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen.