ECLI:NL:RBLIM:2020:2324

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
03.104042.19 OWV
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit met ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 24 maart 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren op 21 december 1995, die werd bijgestaan door mr. M.F.M. Geeratz. De zaak betrof medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld, die aanvankelijk het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 79.304,20 schatte, maar dit bedrag later heeft verlaagd naar € 1.500,00. De verdachte had zijn woning ter beschikking gesteld aan een onbekende Turkse man voor het kweken van hennep en ontving hiervoor een voorschot van € 1.500,00. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door deze handelingen wederrechtelijk voordeel had verkregen en legde hem de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de verdachte en het bewijs dat in zijn woning een hennepplantage was aangetroffen. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTbANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03.104042.19 OWV
Tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 24 maart 2020 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [Geboorteplaats] op 21 december 1995,
wonende te [Adres]
hierna te noemen: [verdachte] .
[verdachte] wordt bijgestaan door mr. M.F.M. Geeratz, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 maart 2020.
[verdachte] en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgehad met de behandeling van de strafzaak met parketnummer 03.104042.19.
Op 10 maart 2020 heeft de rechtbank eerst vonnis gewezen in de strafzaak. Vervolgens is de onderhavige uitspraak gewezen.

2.De vordering van de officier van justitie

De vordering van de officier van justitie strekte aanvankelijk tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [verdachte] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel. De officier van justitie heeft dit bedrag bij het uitbrengen van de vordering geschat op € 79.304,20.
Volgens de officier van justitie zou [verdachte] dit voordeel hebben verkregen door middel van of uit de baten van een ander feit dan het feit waarvoor [verdachte] is veroordeeld (het telen van hennep in een voorgaande periode). Er zouden voldoende aanwijzingen bestaan dat dit andere feit door [verdachte] is begaan.
Op de terechtzitting van 10 maart 2020 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin dat hij het wederrechtelijk verkregen voordeel en het te betalen bedrag aan de Staat heeft berekend op een bedrag van € 1.500,00.

3.De beoordeling

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] door het ter beschikking stellen van zijn woning aan een onbekend gebleven Turkse man om in zijn woning hennepplanen te kweken wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De officier van justitie volgt [verdachte] in zijn verklaring ter terechtzitting van 10 maart 2020 dat hij hiervoor een bedrag van € 1.500,00 als voorschot heeft ontvangen van deze onbekend gebleven persoon en schat het wederrechtelijk verkregen voordeel op genoemd bedrag. Dat het bedrag dat [verdachte] op illegale wijze heeft verkregen hoger zou zijn geweest dan
€ 1.500,00, waarvan bij het uitbrengen van de vordering werd uitgegaan, kan op grond van het onderhavige dossier niet aannemelijk worden gemaakt.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is het eens met de officier van justitie. [verdachte] heeft een bedrag van
€ 1.500,00 als voorschot ontvangen om aan zijn hypotheekverplichtingen te kunnen voldoen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
Bij voormeld vonnis d.d. 24 maart 2020 is [verdachte] veroordeeld wegens
medeplichtigheid aan hennepteelt en medeplichtigheid aan (gekwalificeerde) diefstal van elektriciteit.
De officier van justitie heeft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, [verdachte] voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [verdachte] zijn begaan.
3.3.2
Het bewijs [1]
In de woning van [verdachte] aan de [Adres] in Lomm, gemeente Venlo, is op
10 mei 2018 een hennepplantage aangetroffen. [2] [verdachte] heeft ter terechtzitting van
10 maart 2020 verklaard dat hij in de maand februari 2018 de sleutel van zijn woning aan een Turkse man heeft gegeven, zodat deze in zijn woning een hennepplantage kon exploiteren. [verdachte] had een schuld van € 1.500,00 bij deze man, bij wie hij voor eigen gebruik wiet had gekocht. [verdachte] zou per oogst € 5.000,00 krijgen. De openstaande schuld zou van dat bedrag worden afgetrokken. Als voorschot had [verdachte] al € 1.500,00 ontvangen om de hypotheek te kunnen betalen. Hij had nog € 2.000,00 moeten krijgen.
De rechtbank acht die verklaring van [verdachte] aannemelijk. Voor een andere lezing biedt het procesdossier geen aanknopingspunten.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, nu [verdachte] de aan de benadeelde partij [Energiemaatschappij] te vergoeden kosten (nog) niet heeft voldaan, deze kosten niet in mindering kunnen worden gebracht op het genoten voordeel.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] door middel van of uit de baten van voormeld feit voordeel heeft gekregen.
3.3.3
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank zal het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststellen op € 1.500,00.
3.3.4
De op te leggen betalingsverplichting
De rechtbank zal aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling van € 1.500,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

4.Het wettelijke voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
  • legt [verdachte] de verplichting op tot
(zegge: éénduizendvijfhonderd euro);
- bepaalt de duur van de
gijzelingdie met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
25 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. E.C.M. Hurkens, voorzitter,
mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en mr. M.M. Beije, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. S. Schmeets, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 maart 2020.
Buiten staat
Mr. drs. E.C.M. Hurkens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van Politie Eenheid Limburg, District Noord- en Midden-Limburg, Basisteam Venlo / Beesel, proces-verbaalnummer [Nummer] , gesloten op 18 juli 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 94.
2.Het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij, dossierpagina 5.