3.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Bewijsmiddelen
Op 26 december 2018 om 02:45 uur ontving de politie de melding dat er een steekincident had plaatsgevonden op de landweg tussen [Adres] .
[Slachtoffer 1] heeft naar aanleiding van dit steekincident aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat een man in een scootmobiel plotseling een mes met een lemmet van zeker 20 cm voor zich hield, met de punt op [Slachtoffer 1] gericht. De man heeft [Slachtoffer 1] één keer met het mes in zijn linkerschouder gestoken.[Slachtoffer 1] heeft de spoedeisende hulp bezocht en bleek een steekwond van 5-6 cm breed op zijn linkerschouder te hebben.[Slachtoffer 1] beschrijft de man als een Nederlands sprekende man met een bril, kort haar, stevig postuur, blanke huid, ongeveer 1.85 m lang en rond de 45 à 50 jaar. De man reed in een scootmobiel en had een hond bij zich: een zwart/wit gevlekte Amerikaanse pitbull. De man is weggereden door de [Straat] in Heerlen.
De vriendin van [Slachtoffer 1] , [Naam] , die getuige was van het incident, heeft verklaard dat de man in de scootmobiel de hele tijd stekende bewegingen in de richting van [Slachtoffer 1] maakte.Nadat de man in de scootmobiel weg was gereden, zag zij een snee in de linkerschouder van [Slachtoffer 1] . [Naam] beschrijft de man die gestoken heeft als een blanke man met een forser postuur, rond de 45, 50 of 60 jaar oud, met een bril, een groene muts, een scootmobiel en een zwart met witte, pitbull-achtige hond.
Op woensdag 26 december 2018 omstreeks 03:30 uur werd de verdachte aangetroffen op het adres [Straatnaam] in Heerlen.Op de eetkamertafel werd een groene muts aangetroffen. De moeder van de verdachte heeft verklaard dat dit de enige muts is die de verdachte bij haar heeft liggen en dat de verdachte deze muts bijna altijd droeg.
De politie heeft onderzocht hoe lang je erover doet om te lopen vanaf de plek van het steekincident naar de [Straatnaam] in Heerlen. De langste route te voet duurt 25 minuten en de kortste route 22 minuten.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij een scootmobiel heeft omdat hij slecht ter been is en dat hij een hond heeft: een bruine Amerikaanse Stafford met zwarte strepen en witte pootjes.
De verdachte heeft verder bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij in de nacht van 25 op 26 december 2018 met zijn scootmobiel en zijn hond vanuit zijn woning in Landgraaf naar zijn moeder in Heerlen is gegaan. De verdachte komt meestal rond 02.30 uur aan bij zijn moeder.De verdachte geeft aan dat hij ongeveer 1.75 m groot is, dat hij die nacht een bril droeg en dat hij die nacht 3 messen bij zich had.
Overwegingen en conclusies van de rechtbank uit het bewijs
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat de verdachte degene is geweest die [Slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken in zijn linkerschouder. Uit de bewijsmiddelen vloeit voort dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de dader was. Het signalement dat door de aangever en de getuige [Naam] is gegeven is zo specifiek dat het niet aannemelijk is dat er die bewuste nacht, op dat specifieke tijdstip, nog iemand aanwezig was die aan dit signalement voldeed. Het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt daarvoor. De verdachte werd ook zeer kort na het incident en na een tweede steekincident aangehouden in de woning van zijn moeder, die zich op loopafstand van de plaats delict bevond, hetgeen zeer wel past bij het overige bewijs.
Is sprake van poging tot doodslag?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of dit handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag (
primair). Hierbij stelt de rechtbank voorop dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had om [Slachtoffer 1] van het leven te beroven. Dit neemt echter niet weg dat de verdachte door zijn gedragingen in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van [Slachtoffer 1] . Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
Voor de beoordeling of sprake is van voorwaardelijk opzet moet de rechtbank eerst vaststellen of er een aanmerkelijke kans bestond dat [Slachtoffer 1] gedood kon worden door de handelingen van de verdachte. Vervolgens dient de rechtbank vast te stellen of de verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een feitelijk aanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval de dood van [Slachtoffer 1] . De aard van het risico en het gevaarzettende karakter van de gedraging zijn hierbij niet bepalend.
De rechtbank stelt hierbij voorop dat het steken met een mes in de halsstreek/schouder, onder omstandigheden dodelijk kan zijn. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat de hals een kwetsbaar deel van het lichaam is waar zich, dicht onder de huid, (slag-)aderen bevinden. Het is algemeen bekend dat het raken van een (slag-)ader tot de dood kan leiden. De verdachte heeft met een mes nabij de hals van [Slachtoffer 1] gestoken. Gezien de plaats van de steekwond was de kans dat [Slachtoffer 1] zou overlijden aanmerkelijk.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de verdachte die aanmerkelijke kans ook willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte dit heeft gedaan. De verdachte heeft [Slachtoffer 1] (ongecontroleerd) met een mes gestoken en hem hierbij geraakt in zijn schouder, vlak boven zijn sleutelbeen en hals. Nu het een algemene ervaringsregel betreft dat zich in de halsstreek belangrijke aderen bevinden, moet ook de verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Door [Slachtoffer 1] aldaar te steken, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij (een) (slag-)ader(s) van [Slachtoffer 1] zou raken, waardoor deze mogelijk zou overlijden. Dat [Slachtoffer 1] het incident heeft overleefd, betekent dat geen sprake is van een voltooid delict maar van een poging tot doodslag, zodat de rechtbank het primair tenlastegelegde bewezen acht.
Feit 2: vrijspraak
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is dat de verdachte met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [Slachtoffer 2] , zodat de verdachte van feit 2 dient te worden vrijgesproken.
[Slachtoffer 2] verklaart in zijn aangifte dat een man met een scootmobiel en een hond op hem en zijn hond afgelopen kwam en “ik maak jullie dood” riep. De verdachte zou vervolgens een mes getrokken hebben en stekende bewegingen hebben gemaakt in de richting van de hond van [Slachtoffer 2] en in de richting van [Slachtoffer 2] zelf. [Slachtoffer 2] zou aan dit incident schrammetjes op zijn arm overgehouden hebben.
Het bewijs dat de verdachte een feit heeft begaan kan niet uitsluitend worden aangenomen op basis van één bewijsmiddel, zoals in casu de verklaring van de aangever. De verklaring moet in ieder geval ondersteund worden door één bewijsmiddel uit een andere bron.
Dat [Slachtoffer 2] schrammetjes op zijn arm had, vormt geen steunbewijs voor de stelling dat de verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [Slachtoffer 2] , omdat [Slachtoffer 2] zelf ook aangeeft dat hij niet geraakt is door de verdachte. Volgens de officier van justitie vormt de verklaring van de getuige [Naam getuige 1] steunbewijs voor de aangifte van [Slachtoffer 2] . De rechtbank volgt dit standpunt niet. De enkele verklaring van [Naam getuige 1] dat hij heeft gehoord dat “steek mij niet” werd geroepen, vormt geen (steun)bewijs voor de stelling dat de verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [Slachtoffer 2] . De rechtbank neemt in deze overwegingen ook mee dat getuige [Naam getuige 2] , die heeft gezien dat de verdachte een mes trok, niet heeft gezien dat de verdachte een stekende beweging in de richting van [Slachtoffer 2] heeft gemaakt.
Nu het dossier verder geen bewijs bevat voor de stelling dat de verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [Slachtoffer 2] , komt de rechtbank tot het oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is dat de verdachte dit feit heeft gepleegd. Evenmin is er, naast de verklaring van aangever [Slachtoffer 2] , bewijs voor de stelling dat de verdachte “ik maak jullie” dood heeft geroepen. Om die reden dient vrijspraak te volgen voor feit 2 in alle varianten.
Feit 3:
Bewijsmiddelen
[Slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van het feit dat de verdachte zijn hond heeft gestoken. [Slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 26 december 2018 zijn hond aan het uitlaten was voor het flatgebouw [Straatnaam] in Heerlen. [Slachtoffer 2] verklaart dat een man in een scootmobiel met een hond zijn hond meermalen met een mes heeft gestoken.De hond van [Slachtoffer 2] heeft door het steekincident een tweetal steekwonden opgelopen in zijn borst en een steekwond in zijn nek.De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de hond meermalen met een dolkje heeft gestoken.
De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte de hond van [Slachtoffer 2] heeft beschadigd door hem meerdere keren met een mes te steken.
Noodweer?
De verdediging doet een beroep op noodweer en concludeert dat de verdachte om die reden ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
Voor noodweer is vereist dat de verdedigende gedragingen van een verdachte waren gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een dergelijke aanranding kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo’n aanranding is onvoldoende. De gestelde (dreigende) aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig concreet en zodanig bedreigend zijn voor een verdachte dat deze juridisch kan worden aangemerkt als een (dreigende) ogenblikkelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is.
Om een beroep op noodweer te kunnen beoordelen dient de rechtbank eerst de feitelijke toedracht vast te stellen. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte en zijn hond werden aangevallen en gebeten door de hond van [Slachtoffer 2] . De hond van [Slachtoffer 2] zou de hond van de verdachte niet losgelaten hebben en de verdachte zou geen andere manier gezien hebben om zichzelf en zijn hond te verdedigen dan door te steken met een mes.
Deze stelling over de feitelijke toedracht van het feit vindt gedeeltelijk bevestiging in de verklaring van een getuige. Deze getuige, [Naam getuige 2] , beschrijft namelijk dat de hond van de verdachte werd aangevallen en gebeten door de hond van [Slachtoffer 2] . Hij beschrijft dat de zwarte hond (de hond van [Slachtoffer 2] ) de hond van de verdachte bij zijn nek had en dat de eigenaren van de honden de honden niet uit elkaar kregen. [Naam getuige 2] verklaart verder dat hij toen zag dat de verdachte een mes trok en met dit mes stekende bewegingen maakte in de richting van de hond van [Slachtoffer 2] .
De rechtbank acht, gelet op de verklaring van de getuige [Naam getuige 2] , niet aannemelijk dat de verdachte zich in een situatie bevond waarbij hij zichzelf moest verdedigen. De rechtbank acht echter -gelet op die verklaring- wel voldoende aannemelijk gemaakt dat de verdachte zijn hond moest verdedigen tegen de aanval van de hond van [Slachtoffer 2] .
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet echter ook beoordeeld worden of het handelen van de verdachte voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Anders gezegd of het steken onder de gegeven omstandigheden het juiste middel was om de eigen hond te verdedigen en op de vraag of de wijze van verdedigen onder de gegeven omstandigheden adequaat is. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Het gebruik van een mes door de verdachte staat niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding van zijn hond. De verdachte heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat er voor hem geen andere, minder ingrijpende, manier was om zijn hond te beschermen dan door het meermaals steken met een mes, op de wijze zoals verdachte heeft gedaan.
Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen en het tenlastegelegde zal bewezen worden verklaard.