ECLI:NL:RBLIM:2020:2273

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
C/03/265761 / HA ZA 19-331
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van paulianeuze rechtshandeling in erfrechtelijke context

In deze zaak vordert eiseres, de dochter van de overleden erflater, de vernietiging van een rechtshandeling die door haar moeder, gedaagde 2, is verricht ten gunste van haar broer, gedaagde 1. De rechtshandeling betreft de verkoop van onroerende zaken die door gedaagde 2 aan gedaagde 1 zijn overgedragen voor een bedrag van € 250.000, terwijl de werkelijke waarde van deze percelen aanzienlijk hoger was. Eiseres stelt dat deze verkoop een paulianeuze rechtshandeling is in de zin van artikel 3:45 BW, omdat het vermogen van gedaagde 2 door deze transactie is geslonken, waardoor haar vordering op gedaagde 2 niet kan worden voldaan. De rechtbank heeft de procedure in Maastricht behandeld en op 18 maart 2020 vonnis gewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verkoop van de percelen op 27 juni 2016 niet kan worden aangemerkt als een vernietigbare rechtshandeling. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat het vermogen van gedaagde 2 na de verkoop ontoereikend is om haar vordering van € 76.481,10 te voldoen. De rechtbank oordeelt dat de primaire vordering van eiseres moet worden afgewezen, omdat er geen bewijs is dat de verkoop de verhaalsmogelijkheden van eiseres heeft benadeeld. De subsidiaire vordering, die stelt dat de overdracht moet worden beschouwd als een verkapte schenking, wordt eveneens afgewezen, omdat dit slechts relevant is voor de afwikkeling van de nalatenschap van gedaagde 2, die nog in leven is.

De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en openbaar uitgesproken op 18 maart 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/265761 / HA ZA 19-331
Vonnis bij vervroeging van 18 maart 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonend te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R.L.G.J. Eikelboom;
tegen:

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beide wonend te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. F.G.H.J. Niemarkt.
Eiseres zal hierna [eiseres] worden genoemd en gedaagden zullen gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden en afzonderlijk respectievelijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 16;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 en 2;
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 februari 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 16 februari 2007 is overleden [naam overledene] (verder ook te noemen: erflater). Erflater heeft bij uiterste wilsbeschikking van 16 september 1983 over zijn nalatenschap beschikt. Deze uiterste wilsbeschikking houdt een zogenaamde ouderlijke boedelverdeling in overeenkomstig artikel 1167 oud-BW.
2.2.
Erfgenamen van erflater zijn naast zijn echtgenote ( [gedaagde 2] ), zijn zoon ( [gedaagde 1] ) en zijn dochter ( [eiseres] ) – partijen in deze procedure – nog twee andere zonen, te weten [zoon 1] en [zoon 2] .
2.3.
[gedaagde 1] dreef samen met zijn vader een agrarisch bedrijf in de vorm van een vennootschap onder firma.
2.4.
In het kader van de aangifte erfbelasting is in opdracht van de erven [familienaam] door Arvalis Makelaars B.V. samen met een register-taxateur onroerende zaken bij de Belastingdienst Limburg een taxatierapport opgesteld ter bepaling van de waarde in het economisch verkeer, respectievelijk de waarde in het economisch verkeer bij een agrarische bestemming, van de onderneming van erflater. Het rapport had betrekking op de woning met ondergrond, en de bedrijfsgebouwen met ondergrond van erflater. De overnamesom op basis van waarde in het economische verkeer werd vastgesteld op € 714.011,--, de waarde van het ondernemingsvermogen in het economisch verkeer na correctie voor overname latente belastingschuld op € 676.751,-- en het ondernemingsvermogen op basis van overnamebeding na correctie voor overname latente belastingschuld op € 250.000,--.
2.5.
Op 18 november 2015 is in de Staatscourant een Koninklijk Besluit (Besluit van 29 oktober 2015, nr. 2015001849) gepubliceerd, waarbij een aanwijzing tot onteigening van onroerende zaken krachtens de artikelen 72a en 72c van de Onteigeningswet heeft plaatsgevonden. Tot de te onteigenen percelen behoren percelen die eigendom waren van [gedaagde 2] .
2.6.
Bij notariële akte van 27 juni 2016 heeft [gedaagde 2] aan [gedaagde 1] 36 percelen in eigendom overgedragen tegen een totale koopsom van € 250.000,--.
2.7.
Bij vonnis van 13 juli 2016 heeft de rechtbank de vervroegde onteigening uitgesproken van een achttal percelen, die, naast andere percelen, op 27 juni 2016 door [gedaagde 2] aan [gedaagde 1] zijn overgedragen.
2.8.
[gedaagde 1] heeft in het kader van de onteigening een schadeloosstellingsrapport laten opstellen. In dat rapport wordt de waarde van de te onteigenen percelen geschat op € 1.500.000,--.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] stelt dat de verkoop van de percelen op 27 juni 2016 tegen een totale waarde van € 250.000,-- een paulianeuze rechtshandeling is in de zin van artikel 3:45 BW, nu de toen verkochte percelen aanzienlijk meer waard zijn dan het totaalbedrag waarvoor ze zijn verkocht. Door de verkoop tegen een te lage waarde is het vermogen van [gedaagde 2] volgens [eiseres] zodanig geslonken, dat haar vordering op haar moeder – wegens overbedeling van haar moeder als gevolg van de ouderlijke boedelverdeling in de uiterste wilsbeschikking van de erflater – ter hoogte van de waarde van erfdeel in haar vaders nalatenschap, niet zal kunnen worden voldaan uit het vermogen van [gedaagde 2] .
3.2.
[eiseres] begroot haar erfdeel in haar vaders nalatenschap op € 76.481,10. Dat erfdeel is door [eiseres] als volgt berekend: de waarde van het totale vermogen van de ouders [familienaam] bedroeg volgens [eiseres] ten tijde van het overlijden van de erflater € 764.811,-- (= de waarde van het agrarisch bedrijf, € 714.011,--, vermeerderd met de waarde van bezittingen, € 22.800,--, en ten slotte vermeerderd met de waarde van effecten, € 28.800,--). Het deel van erflater daarin bedraagt: € 764.811,-- : 2 = € 382.405,50. Het erfdeel van [eiseres] bedraagt: € 382.405,50 : 5 = € 76.481,10.
3.3.
De percelen die [gedaagde 2] onder het mom van bedrijfsoverdracht aan [gedaagde 1] heeft overgedragen moeten volgens [eiseres] worden teruggeleverd aan [gedaagde 2] . Voor zover teruglevering van percelen niet meer mogelijk is, in verband met de uitgesproken onteigening, wordt gevorderd dat de in de plaats van die percelen gekomen percelen en/of toegekende schadeloosstellingen, worden teruggeleverd, respectievelijk terugbetaald aan de deelgenoten in de nalatenschap van erflater.
3.4.
Op grond van het vorenstaande vordert [eiseres] dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. voor recht verklaart dat de (totstandkoming van de overeenkomst tot) bedrijfsovername door [gedaagde 1] van [gedaagde 2] alsmede de levering in het kader van die bedrijfsovername bij notariële akte d.d. 27 juni 2016, dienen te worden aangemerkt als vernietigbare, paulianeuze rechtshandelingen in de zin van het bepaalde in artikel 3:45 BW;
II.
nietig verklaart, althans deze rechtshandelingen vernietigt, te weten de (totstandkoming van de overeenkomst tot) bedrijfsovername tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] alsmede de notariële akte van levering in dat kader d.d. 27 juni 2016, alsmede daardoor ook de op diezelfde datum tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aangegane overeenkomst van geldlening;
III. [gedaagden] veroordeelt om binnen een week na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, door middel van een door [eiseres] , althans door de rechtbank, aan te wijzen notaris, hun medewerking te verlenen aan het verlijden van een transportakte bewerkstelligende de (terug-)levering door [gedaagde 1] van alle goederen, die bij akte d.d. 27 juni 2016, aan hem zijn geleverd, geheel onbelast en vrij van beslagen, aan de gezamenlijke deelgenoten in de nalatenschap van de op 16 februari 2007 overleden heer [naam overledene] , erflater, dan wel aan [gedaagde 2] ;
alsmede [gedaagden] veroordeelt hun medewerking te verlenen aan de door deze notaris op te maken en te passeren akte van (terug-)levering, alsmede de overschrijving daarvan in het kadaster, met voorts de bepaling dat het transport geschiedt tegen dezelfde koopsom en betalingscondities als vermeld in de notariële akte van 27 juni 2016, althans tegen een door de rechtbank te bepalen bedrag;
IV. [gedaagden] tevens veroordeelt, voor zover de overdracht van bepaalde gronden, die onderdeel van de akte van bedrijfsovername d.d. 27 juni 2016 uitmaken, vanwege onteigening niet meer mogelijk is, om binnen één week na betekening van het in deze te wijzen vonnis, door middel van een door [eiseres] , althans door de rechtbank aan te wijzen notaris, hun medewerking te verlenen aan een aanvullende transportakte bewerkstelligende de juridische levering door [gedaagde 1] van de voor de onteigende gronden in de plaats gekomen en/of geruilde gronden, eveneens geheel onbelast en vrij van beslagen, aan de gezamenlijke deelgenoten in de nalatenschap van de op 16 februari 2007 overleden heer [naam overledene] , erflater, dan wel aan [gedaagde 2] ;
alsmede [gedaagden] verplicht hun medewerking te verlenen aan de door de deze notaris op te maken en te passeren akte van levering, alsmede de overschrijving daarvan in het kadaster, met de bepaling voorts dat deze juridische overdracht geschiedt om niet, althans tegen een door de rechtbank te bepalen bedrag;
V. [gedaagde 1] veroordeelt, voor zover overdracht van bepaalde gronden, die onderdeel van de akte van levering in het kader van de bedrijfsovername d.d. 27 juni 2016 uitmaken, vanwege onteigening niet meer mogelijk is én door [gedaagde 1] ter zake een schadeloosstelling is ontvangen, dan wel nog zal worden ontvangen, om de ontvangen, dan wel nog te ontvangen schadeloosstelling door [gedaagde 1] ter zake die onteigende gronden integraal terug te betalen aan de gezamenlijke deelgenoten in de nalatenschap van de op 16 februari 2007 overleden heer [naam overledene] , erflater, dan wel aan [gedaagde 2] ;
VI. bepaalt dat, indien [gedaagden] niet binnen de hiervoor vermelde termijn hun medewerking verlenen aan de hiervoor gevorderde juridische (terug-)levering(en) en/of terugbetaling, dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [gedaagden] , dus van hun handtekeningen onder alle documenten, die getekend moeten worden om te komen tot de teruglevering(en) en levering van alle goederen en/of terugbetaling van de schadeloosstelling aan de deelgenoten van de onverdeelde nalatenschap van erflater, dan wel aan [gedaagde 2] , met machtiging aan [eiseres] om een afschrift van dit vonnis te doen inschrijven in de openbare registers;
Subsidiair:
voor recht verklaart dat de bedrijfsovername geformaliseerd bij notariële akte van levering d.d. 27 juni 2016 dient te worden aangemerkt als een verkapte schenking van [gedaagde 2] aan [gedaagde 1] , waarbij als verkrijging door schenking wordt aangemerkt het bedrag van het verschil tussen de werkelijke waarde van alle bij notariële akte d.d. 27 juni 2016 overgedragen goederen, met inbegrip van het grindpakket/toutvenant, minus € 250.000,--, althans een bedrag dat de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
Primair en subsidiair:
[gedaagden] veroordeelt in de kosten van dit geding, daaronder begrepen de nakosten.
3.5.
[gedaagden] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De primaire vordering moet worden afgewezen gelet op het hierna volgende. Uit artikel 3:45 BW volgt dat vernietigbaar is een onverplichte rechtshandeling, indien de schuldenaar wist, of behoorde te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheid tot gevolg zou zijn en dat deze door iedere door de rechtshandeling in zijn verhaalsmogelijkheden benadeelde schuldeiser kan worden ingeroepen.
4.2.
Vast staat dat [eiseres] een vordering heeft op [gedaagde 2] , wegens haar overbedeling op grond van de ouderlijke boedelverdeling door erflater in diens uiterste wilsbeschikking. De bedoelde vordering houdt in de waarde van het erfdeel van [eiseres] in haar vaders nalatenschap. Deze vordering is nog niet opeisbaar. Naar [eiseres] ter comparitie heeft berekend, bedraagt die vordering € 76.481,10 in hoofdsom.
4.3.
Van een benadeling in de zin van artikel 3:45 BW kan slechts sprake zijn, indien voldoende zekerheid bestaat dat het vermogen van [gedaagde 2] als gevolg van de omstreden overdracht ontoereikend is geworden om de bedoelde vordering van [eiseres] te kunnen voldoen. Uitgangspunt bij de vraag of het vermogen al dan niet toereikend is, is de hoogte van het vermogen van [gedaagde 2] ten tijde van het inroepen van de nietigheid van de omstreden rechtshandeling. Dit is niet een perse beslissend uitgangspunt omdat het vermogen van de overlevende ouder dynamisch is. In deze zaak zal de vraag omtrent de al dan niet toereikendheid van het vermogen worden beoordeeld aan de hand van de stand van het vermogen van [gedaagde 2] ten tijde van de dagvaarding.
4.4.
[eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd dat het huidige vermogen van [gedaagde 2] ontoereikend is om daaruit de gestelde vordering van € 76.481,10 te voldoen. In dat verband merkt de rechtbank voor de goede orde nog op dat bij de bepaling of het vermogen van de schuldenaar (lees: [gedaagde 2] ) na de gestelde onverplichte rechtshandeling zodanig is verminderd, dat de schuldeiser (lees: [eiseres] ) daardoor in haar verhaalsmogelijkheid is benadeeld, slechts rekening dient te worden gehouden met de vordering van de schuldeiser die een beroep doet op de vernietiging volgens artikel 3:45 BW, lees: [eiseres] . Er dient dus geen rekening te worden gehouden met vorderingen van eventuele andere schuldeisers van [gedaagde 2] , bijvoorbeeld met die van – zoals in dit geval – de andere erfgenamen.
4.5.
Wat de werkelijke waarde van de percelen was ten tijde van het overlijden van erflater – dat is immers het peilmoment voor de bepaling van de waarde van het erfdeel van [eiseres] – en of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] toen al bekend waren met die volgens [eiseres] veronderstelde waarde, is niet relevant. Immers, bij de beoordeling van de vraag of het vermogen van [gedaagde 2] na de omstreden overdracht nog voldoende is om daaruit de aanspraak van [eiseres] te voldoen, moet tot uitgangspunt worden genomen de berekening ter comparitie door [eiseres] van haar erfdeel in de nalatenschap van haar vader. De waarde van dat erfdeel is door [eiseres] ter comparitie begroot op € 76.481,10.
4.6.1.
De rechtbank gaat dan ook voorbij aan hetgeen [eiseres] heeft gesteld in het kader van de beweerde waarde van de overgedragen percelen in het licht en in het zicht van de onteigening, en de beweerde kennis van die waarde bij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ten tijde van de overdracht. Het in dat verband ter comparitie gedane bewijsaanbod zal derhalve als niet-relevant worden gepasseerd. Relevant is enkel of de vordering van [eiseres] , ten bedrage van € 76.481,10, kan worden voldaan uit het (huidige) vermogen van [gedaagde 2] .
4.6.2.
Ten overvloede heeft overigens nog te gelden dat voor zover ten tijde van het overlijden van de vader op 16 februari 2007 als feit van algemene bekendheid had te gelden dat er plannen waren om uiterwaarden van de Maas te ontgrinden, in elk geval geen feit van algemene bekendheid was dat de onderhavige percelen binnen die voldoende definitieve ontgrindings- en onteigeningsplannen vielen. De feitelijke stelling van [eiseres] dat het op 16 februari 2007 al duidelijk was dat die percelen binnen de ontgrindings- en onteigeningsplannen vielen, is met niets onderbouwd. Zo heeft zij zelfs geen tekeningen en/of plannen van de betreffende autoriteiten overgelegd waar een en ander uit blijkt. Haar bewijsaanbod moet ook wat dat betreft worden gepasseerd omdat haar feitelijke stelling onvoldoende is onderbouwd. Voor zover [eiseres] dan ook heeft willen stellen dat haar erfdeel berekend naar waarde op 17 februari 2007 vele malen groter is dan € 76.481,10 staat dit niet voldoende feitelijk vast en kan daarmee in dit geding geen rekening worden gehouden.
4.7.
Op grond van het vorenstaande moet de primaire vordering in al haar onderdelen worden afgewezen, nu al die onderdelen zijn gebaseerd op de verworpen stelling dat de omstreden overdracht van de percelen als paulianeuze rechtshandeling moet worden vernietigd en dat de percelen als gevolg van die vernietiging moeten worden teruggeleverd aan [gedaagde 2] , voor zover dat nog mogelijk is.
4.8.
De subsidiaire vordering moet eveneens worden afgewezen. [eiseres] heeft immers niet onderbouwd welk belang zij bij deze vordering heeft. Voor zover er sprake zou zijn geweest van een verkapte schenking door de overdracht op 27 juni 2016 door [gedaagde 2] aan [gedaagde 1] , speelt de vraag of die overdracht moet worden beschouwd als een schenking – , die eventueel moet worden ingebracht of ingekort – slechts een rol bij de afwikkeling van de nalatenschap van [gedaagde 2] . [gedaagde 2] is echter nog in leven.
4.9.
De familieband van partijen laat op grond van art. 237 lid 1 Rv toe dat de kosten van deze procedure worden gecompenseerd, hetgeen zal worden gedaan.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2020. [1]

Voetnoten

1.type: MT