ECLI:NL:RBLIM:2020:2272

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
C/03/260286 / HA ZA 19-82
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en de inboedel na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 18 maart 2020 uitspraak gedaan over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen een vrouw en een man, die in het vonnis als partijen zijn aangeduid. De rechtbank heeft de procedure voortgezet na een eerder vonnis van 24 juli 2019, waarin de verdeling van de inboedel en de woning aan de orde was. De vrouw en de man hebben een overeenkomst gesloten op 26 oktober 2018 over de verdeling van de inboedel en de woning, maar de man heeft deze overeenkomst niet nagekomen, wat heeft geleid tot de ontbinding van de overeenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning te koop moet worden gezet via een makelaar en dat de opbrengst na aflossing van de hypotheekschuld en makelaarskosten gelijkelijk tussen partijen moet worden verdeeld. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de man moet meewerken aan de verkoop en het notariële transport van de woning, met een dwangsom van € 50,- per dag voor elke dag dat hij hieraan niet voldoet, tot een maximum van € 25.000,-. De rechtbank heeft ook de verdeling van de inboedel geregeld, waarbij partijen de spullen die zij onder zich hebben behouden, zonder dat er uitkeringen wegens overbedeling verschuldigd zijn. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/260286 / HA ZA 19-82
Vonnis bij vervroeging van 18 maart 2020
in de zaak van
[eiseres]
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R.F. Cohen
tegen
[gedaagde] ,
wonende aan een geheim adres,
gedaagde,
advocaat mr. A.M. Holmes
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden. De rechtbank zal in dit vonnis de nummering van het eerder op 24 juli 2019 gewezen vonnis voortzetten.

6.De procedure

6.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 24 juli 2019
  • de akte na tussenvonnis zijdens de man met producties
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor in contra-enquête aan de zijde van gedaagde, gehouden op 6 januari 2020
  • de conclusie na enquête zijdens de vrouw
  • de conclusie na enquête zijdens de man
6.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

7.Het geschil

7.1.
Voor de weergave van het geschil verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis van 24 juli 2019.

8.De beoordeling

8.1.
Bij tussenvonnis van 24 juli 2019 is de rechtbank ervan uitgegaan dat partijen bij overeenkomt van 26 oktober 2018 de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap als volgt hebben geregeld: De volledige inboedel van de woning aan de [adres] gaat naar de vrouw, de man betaalt de nieuwe vloer voor haar woning en de vrouw zal meewerken aan de overdracht van de woning en de hypotheek aan de man. De rechtbank heeft eveneens overwogen dat als de man er niet in slaagt om de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld, ervan moet worden uitgegaan dat deze overeenkomst niet kan worden uitgevoerd en dat de overeenkomst dan als ontbonden heeft te gelden. Bij conclusie na enquête heeft de vrouw zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomst is ontbonden dan wel als ontbonden heeft te gelden nu deze overeenkomst op geen enkele wijze door de man is nagekomen. De man heeft zich bij conclusie na enquête op het standpunt gesteld dat hij bereid en in staat is om de woning over te nemen met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, maar dat de vrouw haar medewerking aan de overdracht van de kapitaalverzekering weigert. De man stelt dat hij, in het kader van de uitvoering van voornoemde overeenkomst, aan de vrouw formulieren heeft afgegeven tot wijziging van het rekeninghouderschap betreffende de kapitaalverzekering, dat de vrouw die formulieren op 30 oktober 2018 heeft ondertekend, maar dat ASR hem op 8 november 2018 liet weten dat de handtekening van de vrouw niet correspondeert met de handtekening op het meegestuurde legitimatiebewijs, maar dat de vrouw daarna iedere verdere medewerking heeft geweigerd. De rechtbank zal dit betoog van de man passeren. De man heeft niet onderbouwd dat overdracht van de kapitaalverzekering noodzakelijk is om de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld te laten ontslaan. Hij heeft bovendien niet duidelijk gemaakt welke (overige) inspanningen hij heeft verricht (ook na het tussenvonnis van 24 juli 2019) om de woning over te nemen en de vrouw te doen uitslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Daar komt bij dat de man geen juridische consequenties heeft verbonden aan de beweerde weigering van de vrouw om mee te werken aan overdracht van de kapitaalverzekering. Gezien bovenstaande, zal de rechtbank ervan uitgaan dat de overeenkomst van 26 oktober 2018 is ontbonden. Dat betekent dat de rechtbank zelf de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap dient vast te stellen, met inachtneming van hetgeen partijen ter zitting van 2 juli 2019 met elkaar zijn overeengekomen.
8.2.
Gezien bovenstaande, en met inachtneming van hetgeen partijen ter zitting van 2 juli 2019 met elkaar zijn overeengekomen en hetgeen de rechtbank in rov. 4.4 van het tussenvonnis van 24 juli 2019 heeft overwogen, dient de woning via makelaar [naam makelaar] te [plaats] te koop worden gezet en aan een derde te worden verkocht en geleverd en dient, nadat uit de verkoopopbrengst de aan de woning verbonden hypotheekschuld is afgelost en de kosten van de makelaar zijn voldaan, de eventuele overwaarde van de woning bij helfte tussen partijen worden gedeeld. De rechtbank zal aldus de verdeling van de woning gelasten. De rechtbank zal tevens bepalen dat de man is gehouden zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en het notarieel transport van de woning, zoals door de vrouw is gevorderd. De vrouw heeft daarnaast gevorderd (onder a.) dat de rechtbank de man zal veroordelen in de betaling van een dwangsom van € 500,- voor elke dag of gedeelte van een dag dat niet wordt voldaan aan dit vonnis nadat dit vonnis zal zijn betekend. Er zijn geen termen om de gevorderde dwangsom af te wijzen, zodat die zal worden toegewezen. Deze zal ambtshalve worden gematigd en gemaximeerd zoals hierna in het dictum is vermeld.
8.3.
De vrouw heeft gesteld dat naast de woning en de daaraan verbonden hypotheekschuld nog voor verdeling in aanmerking komt de inboedel die op 1 december 2014 in de woning aanwezig was. De man heeft dat betwist en heeft bovendien gesteld dat de vrouw in de periode van 31 oktober tot en met 21 november 2018 de inboedel die in de woning aanwezig was al heeft meegenomen (met uitzondering van de droger en 3 jassen).
8.4.
In het tussenvonnis van 24 juli 2019 is de man toegelaten tot het tegenbewijs van het voorshands aannemelijk geachte feit dat in de woning op 1 december 2014 de inboedel aanwezig was zoals die in rov. 5.1 van dat tussenvonnis is opgesomd en is hij toegelaten tot het bewijs van het feit dat de vrouw op 1 november 2018, althans in de periode van 31 oktober tot en met 21 november 2018, de inboedel die in de voormalige echtelijke woning aanwezig was heeft meegenomen (met uitzondering van de droger en 3 jassen). De man heeft bij akte na tussenvonnis als bewijsmiddel de producties 4 t/m 12 overgelegd en afgezien van het horen van getuigen.
8.5.
Geen van de door de man overgelegde producties kunnen dienen tot tegenbewijs van het voorshands aannemelijk geachte feit dat in de woning op 1 december 2014 de inboedel zoals omschreven in rov. 5.1 van het tussenvonnis van 24 juli 2019 aanwezig was. De man is derhalve niet in die bewijsopdracht geslaagd.
8.6.
De man heeft met producties 4 t/m 8 het bewijs willen leveren van het feit dat de vrouw op 1 november 2018, althans in de periode van 31 oktober tot en met 21 november 2018, de inboedel die in de voormalige echtelijke woning aanwezig was heeft meegenomen. Producties 4 t/m 6 en 8 betreffen
whatsapp-correspondentie tussen partijen en productie 7 betreft foto’s van de video van de bewakingscamera in de woning van 21 december 2018. In de bij productie 4 gevoegde whatsapp-berichten van 10/11 november berichten partijen als volgt aan elkaar:
Vrouw
: “En haal tv uit de muur weg ik kom die morgen halen”
Man
: “Je mag de tv op de grond is Phillips mee nemen […]”
Vrouw
: “Jij zei dat uit de huis mag ik alles mee nemen was afgesproken of niet dus tv ook”
Man
: “Dat was voor En je hebt genoeg mee genomen […]”
Vrouw
: “Ik kom mijn tv halen morgen ok alles is alles […] Ik kom morgen mijn rest sp[u]llen halen en dan mag je jou […] sleutel hebben haal tv af als ik jou was anders kom ik zelf maandag halen als ik morgen komt tv wordt uit de muur afgehaald […]”
Man
: “Morgen kan je komen Philips tv op de grond al klaar En voor dat je iets meenemen het lijstje duidelijk wat je allemaal meegenomen hebt […]”
In de bij productie 5 gevoegde
whatsapp-berichten van 26 december 2018 berichten partijen als volgt aan elkaar:
Man
: “Hoi weet je echt zeker dat niks van die spullen willen hebben, kan ik alles weg naar milieupark brengen, of wil toch nog een keer kijken wil je iets er uit halen, dan de rest naar milieupark, en als je iets nog weg willen gooien moet je zeggen, morgen of overmorgen ga ik naar milieupark kan ik die weggooien, bedenk het maar goed”
Vrouw
: “Ik wil niets meer alleen mij winterjassen”
In de bij productie 8 gevoegde
whatsapp-berichten van 16 januari (naar de rechtbank aanneemt: 2019) berichten partijen als volgt aan elkaar:
Man: “
Ik geef aan [naam 1] op zondagavond, tv steun en spullen van de stofzuiger… Heb je nog hier waarom kom je niet ophalen, eerst was je lastig vallen en nu kom je de spullen niet ophalen”
Vrouw: “
Hallo is moeilijk voor mij daar te komen ik bedankt je voor alle jaren dat je mij heb echt super verzorgt en nog steets sta je voor mij klaar echt bedankt jij bén een goede man”
Op de bij productie 7 gevoegde foto’s van de bewakingscamera’s is te zien hoe de vrouw, samen met anderen, een aantal spullen verplaatst, waaronder een zak, een mand en een tv.
8.7.
De vrouw heeft de heer [naam makelaar] en zichzelf als getuigen in contra-enquête opgeroepen. De vrouw heeft, als getuige gehoord, als volgt verklaard, voor zover van belang:

Ik hoor u de lijst met spullen die in rechtsoverweging 5.1 van het vonnis van 24 juli is opgesomd opsommen. Al deze spullen waren op 1 december 2014 in de woning aanwezig. Ik heb in december 2018 een deel van die spullen uit de woning weggehaald. Ik heb twee glazen bijzettafeltjes (er waren maar twee glazen bijzettafeltjes), een bed, een vries-koelcombinatie (een van de twee die in de woning aanwezig waren), een bankstel en de playstation weggehaald (mijn zoon heeft de playstation meegenomen). Ik heb geen tv meegenomen en alle andere spullen op de reeds genoemde lijst heb ik ook niet meegenomen. Ik zie dat u mij een foto laat zien (productie 7 bij de akte na tussenvonnis) met een oude tas en een foto waarop twee mannen een tv dragen. In de tas zaten alleen oude spullen die dhr. [gedaagde] bij de stort wilde achterlaten. Ik was wel van plan om de tv mee te
nemen. Dhr. [gedaagde] wilde dat ik eerst een lijst zou ondertekenen met spullen die ik zou meenemen en dat ik € 2.500,- zou betalen. Dat wilde ik niet, ik heb die handtekening niet gezet en ik heb de tv laten staan. U laat mij de tekst van een aantal sms’jes zien die ik verstuurd heb (productie 4 en 5 van de akte na tussenvonnis). Ik vraag dhr. [gedaagde] daar om nachtkastjes klaar te zetten. Dat heeft hij niet gedaan. Hij heeft mijn spullen thuis weggegeven. Ik probeerde mijn spullen wel op te halen, maar hij gaf niets mee. Ik was moe en daarna heb ik het niet verder meer geprobeerd.”
De heer [naam makelaar] heeft, als getuige gehoord, als volgt verklaard, voor zover van belang:

Ik heb mevrouw [eiseres] ongeveer een jaar geleden leren kennen. Ik kan dus niks vertellen over de situatie in 2014. Wij zijn eind 2018 (21 december 2018) naar de woning van mevrouw [eiseres] en meneer [gedaagde] gegaan samen met een kennis van mij, dhr. [naam 2] . Wij zijn naar binnen gegaan. In de gang stonden een aantal vuilniszakken. Die hebben wij meegenomen. Wij zagen ook een televisie. Wij waren op zoek naar de schroeven die waren kwijt. Daarom hebben wij de televisie laten staan in de woning. U laat mij een foto zien (productie 7 bij de akte na tussenvonnis) waarop twee mannen een televisie dragen. Ik ben een van die mannen. We hebben die televisie teruggezet. Ik ben maar één keer in de
woning geweest. We hebben een aantal keukenspullen meegenomen. Die spullen stonden klaar in de gang in de vuilniszakken. We hebben géén grote dingen meegenomen. We hebben géén droger, geen eettafel, geen spullen uit de kinderkamer meegenomen. Het koffiezetapparaat, de magnetron en het fornuis kan ik mij niet herinneren. We hebben een paar potten meegenomen.”
8.8.
De rechtbank is van oordeel dat de man in ieder geval deels is geslaagd in het bewijs dat van het feit dat de vrouw op 1 november 2018, althans in de periode van 31 oktober tot en met 21 november 2018, (althans op enig moment eind 2018) de inboedel die in de voormalige echtelijke woning aanwezig was heeft meegenomen. Uit de hierboven geciteerd
whatsapp-berichten volgt dat de man de vrouw in staat heeft willen stellen bepaalde spullen uit de woning op te komen halen. Uit de door de man overgelegde foto’s van de videocamera blijkt bovendien dat de vrouw ook daadwerkelijk in het huis is geweest in die periode en daar spullen in haar handen heeft gehad, terwijl de vrouw zelf als getuige in contra-enquête heeft verklaard dat zij een deel van de spullen zoals in rov. 5.1 zijn vermeld heeft meegenomen. De rechtbank zal er derhalve van uitgaan dat de vrouw in ieder geval de door haar als getuige in contra-enquête genoemde zaken heeft meegenomen, waarbij thans in het midden kan blijven of de vrouw de tv wel of niet heeft meegenomen. Uit bovenstaande volgt immers al dat niet is voldaan aan de voorwaarde voor de verdeling van de inboedel die de rechtbank in rov. 4.7 van het tussenvonnis van 24 juli 2019 heeft gegeven. De rechtbank zal daarom bepalen dat aan ieder der partijen uit de gemeenschappelijk inboedel wordt toegedeeld hetgeen zij daarvan thans onder zich hebben en dat over en weer geen uitkeringen wegens overbedeling verschuldigd zullen zijn.
8.9.
De man wenst, zo begrijpt de rechtbank, dat een bedrag van € 10.600,- aan contanten in de verdeling tussen partijen wordt betrokken. De rechtbank heeft de man bij tussenvonnis van 24 juli 2019 toegelaten te bewijzen dat € 10.600,- aan contanten aanwezig was in de woning aan de [adres] toen hij eind 2012 uit die woning vertrok en dat de vrouw deze contanten op 1 december 2014 onder zich had. De man heeft daartoe bij voornoemde akte na tussenvonnis als productie 12 een aantal rekeningafschriften in het geding gebracht, waaruit blijkt dat hij op 22 juli 2010, 18 september 2012 en 26 november 2012 respectievelijk € 1.000,-, €2.000,- en € 3,000,- aan contanten van de rekening met nummer [rekeningnummer] heeft afgehaald. De vrouw heeft, als getuige in contra-enquête gehoord, hierover als volgt verklaard, voor zover van belang:

In 2012 vond mijn zoon geld in de jaszak van dhr. [gedaagde] . Ik weet niet hoeveel. Mijn zoon heeft dat geld opgemaakt. Ik heb het geld nooit gezien. In 2014 kwam dhr. [gedaagde] weer terug thuis en hij wist toen ook al dat mijn zoon dat geld had opgemaakt.”
De heer [naam makelaar] heeft, als getuige in contra-enquête gehoord, als volgt verklaard, voor zover van belang:
“In de zomer van dit jaar, ik weet niet meer precies wanneer, zat ik met de zoon van mevrouw [eiseres] op het balkon. Hij zei toen dat hij zelf de schuldige was en dat hij het geld had meegenomen. We zaten samen bij elkaar. Mevrouw [eiseres] was daar ook bij. Het kwam er in een keer bij [naam zoon] uit (de zoon van mevrouw [eiseres] ).”
8.10.
De rechtbank is van oordeel dat de man niet is geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs van het feit dat de vrouw op 1 december 2014 € 10.600,- onder zich had. De door de man overgelegde rekeningafschriften kunnen niet tot bewijs van dit feit dienen, terwijl hetgeen de vrouw en de heer [naam makelaar] als getuigen hebben verklaard ook geen bewijs oplevert van dit feit. Integendeel, de vrouw heeft verklaard dat haar zoon het geld reeds had opgemaakt toen de man in 2014 weer terug thuis kwam. De rechtbank zal er derhalve van uitgaan dat de vrouw dit bedrag niet onder zich had op 1 december 2014. Daarmee staat reeds vast dat dit bedrag niet voor enige verdeling tussen partijen in aanmerking komt.
De rechtbank kan daarom in het midden laten of de man is geslaagd in het bewijs van het feit dat € 10.600,- aan contanten aanwezig was in de woning aan de [adres] toen hij eind 2012 uit die woning vertrok.
8.11.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd, in die zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt, omdat partijen ex-echtgenoten zijn.

9.De beslissing

De rechtbank
9.1.
gelast de verdeling van de woning aan de [adres] te [woonplaats] op de volgende wijze:
- bepaalt dat de woning aan een derde zal worden verkocht en geleverd;
- bepaalt dat de woning via makelaar [naam makelaar] te [plaats] te koop wordt gezet;
- bepaalt dat nadat uit de verkoopopbrengst de aan de woning verbonden hypotheekschuld is afgelost en de kosten van de makelaar zijn voldaan, de eventuele overwaarde van de woning bij helfte tussen partijen wordt gedeeld;
- bepaalt dat de man is gehouden zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en het notarieel transport van de woning, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 50,- per dag voor elke dag of gedeelte van een dag dat de man hieraan niet voldoet, tot een maximum van € 25.000,-.
9.2.
gelast de verdeling van de gemeenschappelijke inboedel van partijen op de volgende wijze:
- bepaalt dat aan ieder der partijen uit de gemeenschappelijk inboedel wordt toegedeeld hetgeen zij daarvan thans onder zich hebben;
- bepaalt dat partijen over en weer geen uitkeringen wegens overbedeling verschuldigd zijn;
9.3.
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
9.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
9.5.
wijst af al het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Loof en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2020.