3.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigd kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte zich zodanig heeft gedragen dat kan worden gesproken van schuld in de zin van artikel 6 WVW, komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Vaste rechtspraak is dat de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag geen factor is bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
Uit het dossier blijkt dat verdachte niet voldoende rechts heeft gehouden en op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer heeft gereden. Weliswaar heeft getuige [Getuige] verklaard dat hij hoorde dat een auto heel hard optrok en zag dat deze auto hard weg reed, maar nu de snelheid niet nader kan worden vastgesteld, is deze verklaring naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van een misdrijf. Noch uit het proces-verbaal VOA, noch uit de andere stukken in het dossier, blijkt dat verdachte een ander verwijt in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet kan worden gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de ondergrens voor het aannemen van aanmerkelijke schuld in deze zaak niet wordt gehaald. De rechtbank zal verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijspreken.
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Het proces-verbaal aanrijding misdrijfopgemaakt door verbalisant [Naam 2] houdt, zakelijk weergeven, het volgende in:
Op 17 september 2017 heeft er omstreeks 22.19 uur een verkeersongeval plaatsgevonden op de voor het verkeer openstaande weg [straatnaam] t.h.v. perceelnummer [nummer 1] .
De toestand van het wegdek was nat/vochtig en de wegverlichting brandend. De maximum snelheid ter plaatse bedroeg 60 kilometer per uur.
Bij het verkeersongeval waren vermoedelijk betrokken:1 de bestuurder van een personenauto, merk Daihatsu en 2. De bestuurder van een fiets, merk Trek.
Bestuurder 1 reed over de [straatnaam] komend uit de richting van de [Straat 1] en rijdend in de richting van de [Straat 2] . De bestuurder van de personenauto verliet na de botsing de plaats van het ongeval. De bestuurder van de fiets reed over dezelfde weg in de tegenovergestelde richting in de richting van de Hoevestraat.
De plaats van het ongeval is afgezet om een sporenonderzoek te kunnen laten verrichten. Op 17 september 2017 omstreeks 23.10 uur werd er op de plaats van het ongeval een uitgebreid sporenonderzoek ingesteld door de dienst Verkeersongevallenanalyse (VOA)
Relaas van onderzoek ongeval
Op zondag 17 september 2017, omstreeks 22:19 uur, vond in de [straatnaam] te Velden, een
letselongeval plaats. De fietser raakte als gevolg van de aanrijding ernstig gewond.
De bestuurder van de personenauto verliet de plaats van het ongeval zonder zijn identiteit of die van het door hem bestuurde voertuig kenbaar te maken. Hij liet het gewonde slachtoffer daarbij in hulpeloze toestand achter.
Van [slachtoffer] werd informatie omtrent het door hem bij het ongeval opgelopen letsel
opgevraagd. Dit letsel bestond uit:
- wond rechts op de schedel
- hersenschudding
- halswervel fractuur C7 rechts
- enkelfractuur links
- tibiaplateaufractuur links
Het proces-verbaal VOA houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in:
Op basis van de aangetroffen sporen en schade aan beide voertuigen:
- de locatie van het bandenspoor in de linker berm (gezien richting [Straat 1] ), (foto’s 8 en 9);
- de onderlinge schadepassing (botsconfiguratie foto 13);
- de spreiding van de aangetroffen sporen (zie bijgevoegde tekening 1/2;
- de eindpositie van de bestuurder van de fiets;
- de bocht naar links (gezien in de richting van de [Straat 1] );
- de eindpositie van de fiets kon worden vastgesteld dat de bestuurder van de Daihatsu over de [straatnaam] te Velden reed. Hij kwam uit de richting van de [Straat 2] en reed in de richting van de [Straat 1] . Ter hoogte van perceel [nummer 1] , reed hij met de linker wielen in de linker berm. Hij botste hij met de rechtervoorzijde van zijn voertuig tegen een hem tegemoetkomende bestuurder van een fiets.
Gelet op de op de breedte van de weg (3,30 meter) kan gesteld worden dat indien de bestuurder van de Daihatsu zoveel mogelijk rechts van de weg had gereden er voldoende ruimte was voor de personenauto en de fietser om elkaar ongehinderd te passeren.
Gezien de schades aan beide voertuigen kan worden gesteld dat de bestuurder van de Daihatsu de aanrijding gemerkt moet hebben. Tevens moet gezien de locaties en de mate van schades aan de Daihatsu, de bestuurder hebben moeten vermoeden dat hij met zijn voertuig meer dan slechts een paaltje had geraakt. Bovendien, gezien de positie van de auto op de weg, op het moment van de botsing had de bestuurder moeten kunnen vermoeden dat hij een andere weggebruiker had geraakt.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de bestuurder was van de personenauto, merk Daihatsu, met het kenteken [nummer 2] op het moment van het ongeval op 17 september 2017 op de [straatnaam] te Velden.
Bij de politie heeft verdachte op 25 september 2017 als volgt, zakelijk weergegeven, verklaard:
[Bijrijder] (de rechtbank begrijpt: getuige [Bijrijder] ) was degene die riep: “Doorrijden” nadat ik het paaltje geraakt had
.
De verklaring van getuige [Bijrijder] houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in:
[verdachte] reed tijdens de aanrijding. Ik was op het moment van het ongeluk en daarvoor aan het slapen. Ik werd wakker van een klap. [verdachte] zei dat het een paaltje was. De klap was wel erg hard want ik was er zelfs wakker van geworden.
De verklaring van getuige [Getuige] houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in:
Op 17 september 2017, omstreeks 22.10 uur bevond ik mij op de [straatnaam] te Velden. Ik stond buiten voor mijn woning die gelegen is aan de [straatnaam] te Velden. Ik zag dat er een personenauto aan kwam gereden vanaf de [Straat 2] te Velden en vervolgens de [straatnaam] opreed in de richting van Venlo. Ik zag dat de auto stapvoets reed en hoorde dat de bestuurder met opgefokte stem sprak.Ik zag dat de auto met hoge snelheid wegreed. Ik keek in de richting waar de auto naar toe reed. Ik zag in de verte een wit licht tegemoet komen. Het was een helder licht van een (1) koplamp. Kort nadat de auto was weggereden hoorde ik een hele harde klap op het moment dat ik bij de aanrijding kwam zag ik geen andere personen of voertuigen in de buurt van het ongeval.
Bewijsoverweging feit 1 subsidiair
De rechtbank stelt vast dat verdachte de bestuurder van de auto is geweest die het ongeval op 17 september 2017 omstreeks 22.10 uur op de [straatnaam] in Velden heeft veroorzaakt en waarbij [slachtoffer] letsel heeft oplopen.
De verwijtbare gedraging van verdachte, te weten het niet voldoende rechts rijden, maakt dat er sprake is van gevaarzetting als bedoeld in artikel 5 WVW.
Bewijsoverweging feit 2
Volgens het proces-verbaal VOA heeft verdachte de aanrijding moeten opmerken, zulks gezien de schades aan beide voortuigen. Het voertuig van verdachte had na de aanrijding een ster in de voorruit en de zijspiegel was afgebroken. Dit duidt op een behoorlijke klap die verdachte niet kan zijn ontgaan. Bovendien brengen algemene ervaringsregels mee dat een dergelijke aanrijding voor de bestuurder van het voertuig zichtbaar én hoorbaar is. De bijrijder heeft verklaard dat hij wakker werd van een harde knal. De verklaring van verdachte ter terechtzitting, dat hij de klap niet heeft gehoord en dus ook niet bewust is doorgereden na het ongeval, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Volgens het proces-verbaal VOA moest de verdachte vermoeden dat hij met zijn voertuig meer dan slechts een paaltje had geraakt en had de bestuurder moeten kunnen vermoeden dat hij een andere weggebruiker had geraakt. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte is doorgereden terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat een ander, aan wie hij letsel had toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten .
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 subsidiair tenlastegelegde ‘het door zijn rijgedrag veroorzaken van gevaar of hinder op de weg’ en aan het onder 2 ten laste gelegde ‘doorrijden na een ongeval’.