ECLI:NL:RBLIM:2020:2180

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
03.201992.19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf en rij-ontzegging voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval onder invloed van alcohol en drugs

Op 17 augustus 2019 vond in Kerkrade een dodelijk verkeersongeval plaats waarbij de verdachte, onder invloed van alcohol en drugs, met een auto tegen een zwerfkei botste. De auto kantelde en kwam deels in het water terecht, waarbij de inzittende [Slachtoffer] om het leven kwam. De verdachte, die niet in het bezit was van een rijbewijs, verliet de plaats van het ongeval zonder hulp te bieden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos had gehandeld door met hoge snelheid te rijden en onder invloed van alcohol en drugs. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes jaar, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van drie jaar op, evenals een rij-ontzegging van tien jaar. De ouders van het slachtoffer vorderden schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het leed dat de verdachte had veroorzaakt, zowel voor de nabestaanden als voor de verkeersveiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/201992-19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [Geboorteplaats] , op [Geboortedatum] ,
wonende te [Adres 1] ,
gedetineerd in [Naam PI] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R. Gijsen, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 maart 2020. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:een verkeersongeval heeft veroorzaakt, als gevolg waarvan [Slachtoffer] is overleden.
Feit 2:de plaats van het ongeval heeft verlaten en daarbij [Slachtoffer] in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.

3.De voorvragen

De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 2
niet-ontvankelijk in de vervolging te verklaren, omdat in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld zou worden. De verdachte wordt vervolgd, terwijl de overige inzittenden van de auto kennelijk niet worden vervolgd voor het verlaten van de plaats van het ongeval.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting toegelicht hoe het Openbaar Ministerie tot de beslissing is gekomen om alleen de verdachte te vervolgen voor dit feit. De vervolging van de andere twee inzittenden, [Inzittende 1] en [Inzittende 2] , is niet mogelijk omdat zij meereden in het voertuig en om die reden niet als ‘betrokkene’ bij een verkeersongeval (in de zin van art. 7 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994) zijn aan te merken.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt. Los van de vraag of de rol van de andere inzittenden van de auto tot vervolging op grond van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 kan leiden, is het aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een verdachte vervolgd wordt. Deze beslissing kan door de rechtbank slechts marginaal getoetst worden. De enkele omstandigheid dat de andere twee inzittenden, [Inzittende 1] en [Inzittende 2] , die overigens op de achterbank zaten, niet worden vervolgd, levert, nog afgezien van hun louter passieve betrokkenheid bij het verkeersongeval, geen schending van het gelijkheidsbeginsel op. Evenmin zijn er omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden waaruit zou moeten worden afgeleid dat het Openbaar Ministerie bij zijn belangenafweging niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen alleen de verdachte te vervolgen. Het verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht bewezen dat het verkeersongeval door de schuld van de verdachte is veroorzaakt en dat het overlijden van [Slachtoffer] een direct gevolg van het verkeersongeval is. Volgens de officier van justitie kan de zwaarste vorm van schuld, roekeloosheid, bewezen worden. De verdachte beschikte niet over een rijbewijs, had veel alcohol gedronken en is met hoge snelheid een weg ingereden waar hij met de auto niet in mocht.
Feit 2
De officier van justitie acht dit feit eveneens bewezen. De verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij wist dat er schade was ontstaan. Ook had de verdachte op zijn minst moeten vermoeden dat [Slachtoffer] was overleden of letsel had opgelopen als gevolg van het ongeval. De verdachte heeft [Slachtoffer] echter achtergelaten in hulpeloze toestand.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
Volgens de verdediging kan roekeloosheid niet bewezen worden. De verdachte heeft hooguit zeer of aanmerkelijk onoplettend gedrag vertoond. De verdachte had dergelijke ernstige gevolgen van het ongeval ook niet kunnen voorzien.
Ook acht de verdediging niet bewezen dat het overlijden van [Slachtoffer] een direct gevolg is van het handelen van de verdachte, aangezien de doodsoorzaak van [Slachtoffer] niet is vastgesteld. Voorts kan niet bewezen worden dat de verdachte met (zeer) hoge snelheid reed.
Feit 2
De verdediging acht niet bewezen dat de verdachte [Slachtoffer] in hulpeloze toestand heeft achtergelaten of dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [Slachtoffer] gedood was. De verdachte heeft immers nog gezocht naar [Slachtoffer] . Toen de verdachte [Slachtoffer] niet meer zag, was hij in de veronderstelling dat [Slachtoffer] de plaats van het ongeval had verlaten. Dit ook omdat de mede-inzittenden op de kant stonden en tegen verdachte zeiden dat zij geplons hadden gehoord, alsof iemand door het water liep.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Aanleiding
Op zaterdag 17 augustus 2019 omstreeks 07.10 uur kreeg de politie een melding dat aan de [Adres 2] in Kerkrade een verkeersongeval zou hebben plaatsgevonden. De politie trof nabij de ingang van [Naam locatie] , op de houten brug over de slotgracht, een personenauto van het [Merk auto 2] aan die gedeeltelijk in het water hing. [2] Deze personenauto stond op naam van [Naam slachtoffer] . Naast de auto werd in het water een lichaam aangetroffen. Na vergelijking met de rijbewijsfoto bleek dit [Slachtoffer] te zijn. [Slachtoffer] was overleden. [3]
Feit 1
(overige) bewijsmiddelen
Uit de Verkeersongevallenanalyse is gebleken dat de [Merk auto 2] in botsing is gekomen met een zwerfkei die op de weg lag om te voorkomen dat auto’s over de houten brug rijden. De zwerfkei is als gevolg van de botsing verplaatst. De [Merk auto 2] is vervolgens na een botsing met een lantaarnpaal tot stilstand gekomen tegen de balustrade van de houten brug, waarbij de verticale palen van de balustrade afbraken en een van de langsliggers de auto binnendrong. De auto kantelde daarbij over de rand van de brug. De linker achterzijde van de auto bevond zich nog op de brug. De rechter achterzijde van de auto lag in het water. [4]
Op de rijbaan werden geen rem-, blokkeer- en/of acceleratiesporen aangetroffen. [5] Uit de Verkeersongevallenanalyse blijkt dat de bestuurder minimaal 30 km/u gereden moet hebben. [6]
Verder wordt geconcludeerd dat de bestuurder van de personenauto een aanrijding had kunnen voorkomen door tijdig af te remmen en het voertuig voor de zwerfkei tot stilstand te brengen. [7]
Getuige [Naam] bevond zich die avond op de parkeerplaats bij [Naam locatie] . Hij heeft verklaard dat hij zag dat de auto de parkeerplaats afreed en rechts afsloeg richting de houten brug. [8] [Naam] beschrijft dat de auto heel hard vooruit reed in de richting van de brug, [9] dat de auto hevig heen en weer slingerde en dat hij hoorde dat de auto flink gas gaf. [Naam] heeft de klap gehoord. Hij heeft niet gehoord dat de auto remde of gas minderde voorafgaand aan de klap. [10]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op die dag in het park heeft gezeten met [Inzittende 1] en [Inzittende 2] en toen kennis heeft gemaakt met [Slachtoffer] . Ze hebben daar heel veel alcohol gedronken en wiet gerookt. Op enig moment zijn ze met z’n vieren in de auto van [Slachtoffer] vertrokken. [Slachtoffer] bestuurde de auto op dat moment. Bij een parkeerplaats zijn ze gestopt en is verdachte, die niet in het bezit was van een rijbewijs,
achter het stuur gaan zitten en [Slachtoffer] naast hem. De beide anderen zaten op de achterbank. Verdachte is toen gaan rijden. Van hetgeen toen is gevolgd tot aan het moment dat hij in het water bijkwam, kan hij zich niks meer herinneren.
Heeft de verdachte schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid of, en zo ja in welke mate, de verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval. Bij de beantwoording van deze vraag komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts is hierbij van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt doordat hij als bestuurder van een personenauto tegen een zwerfkei die midden op de weg lag, is gebotst. De personenauto is hierna half van een brug gekanteld en uiteindelijk deels in het water tot stilstand gekomen. Uit de getuigenverklaring van [Naam] , de Verkeersongevallenanalyse en de hoeveelheid schade die door het verkeersongeval is veroorzaakt, leidt de rechtbank af dat de verdachte met hoge snelheid gereden heeft. Dat uit onderzoek niet is gebleken hoe hard de verdachte exact reed, doet daar niet aan af. De verdachte had bovendien veel alcohol gedronken, hij had drugs gebruikt en hij was niet in het bezit van een rijbewijs.
Voornoemde combinatie van factoren levert volgens de officier van justitie roekeloosheid op. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm slechts in zeer uitzonderlijke gevallen sprake. Daarbij verdient opmerking dat “roekeloosheid” in de zin van de wet een specifiekere betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder “roekeloos” in de betekenis van “onberaden” wordt verstaan. Er is slechts sprake van roekeloosheid bij een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte die een zeer ernstig gevaar in het leven heeft geroepen waarvan de verdachte zich bewust was, althans had moeten zijn.
Toetsend aan deze maatstaf is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte juridisch niet aan te merken zijn als roekeloos, maar wel als zeer onvoorzichtig. De verdachte had de zwerfkei kunnen en moeten zien en het voertuig tijdig tot stilstand moeten brengen, maar hij heeft dit – naar het oordeel van de rechtbank waarschijnlijk door het voorafgaande gebruik van alcohol en verdovende middelen en het ontbreken van de noodzakelijke rijvaardigheden – niet gedaan. Dit betekent dat het door de verdachte veroorzaakte verkeersongeval aan zijn schuld te wijten is als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Causaliteit?
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of er sprake is van een causaal verband tussen het verkeersongeval en het overlijden van [Slachtoffer] . De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat het overlijden van [Slachtoffer] een direct gevolg is geweest van het verkeersongeval.
De rechtbank volgt de verdediging niet in dit standpunt. Verdachte heeft onder invloed van alcohol, drugs en zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs een ongeval veroorzaakt door tegen een zwerfkei te rijden. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs te voorzien dat een inzittende van de auto als gevolg van deze botsing het leven zal verliezen. De rechtbank merkt daarbij nog op dat niet is gebleken van enige omstandigheid die de causaliteit zouden kunnen doorbreken.
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat het verkeersongeval en het overlijden van [Slachtoffer] aan de schuld van de verdachte te wijten zijn, zodat feit 1 bewezen kan worden.
Feit 2
(overige) bewijsmiddelen
De personenauto heeft door het ongeval veel schade opgelopen. Zo vertoonde de [Merk auto 2] aan de voorzijde rechts zware aanrijdingsschade [11] , waren er diverse deuken aan de rechterzijde en was de achterzijde van het voertuig aan de onderzijde links vervormd. [12] De ruiten aan de bestuurderszijde waren beide versplinterd. [13]
De verdachte heeft verklaard dat hij wakker werd toen hij nog als enige in de auto zat. Hij zag [Slachtoffer] niet en is uiteindelijk naar huis gegaan. [14]
Verlaten plaats ongeval en achterlaten in hulpeloze toestand?
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten terwijl hij in ieder geval wist dat hierbij schade aan de auto van [Slachtoffer] en de brug was toegebracht. Dit kan hem als bestuurder van de auto niet ontgaan zijn. Dat levert een bewezenverklaring voor feit 2 op.
De verdachte heeft verklaard dat hij samen met [Inzittende 1] en [Inzittende 2] gedurende ongeveer 20 minuten naar [Slachtoffer] heeft gezocht . Daarbij hebben ze zijn naam geroepen en met het licht van hun telefoon in het rond geschenen. Ze zagen [Slachtoffer] echter niet, hoorden plonsen in het water en dachten dat [Slachtoffer] weggerend was.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Dat de verdachte ook wist of had moeten weten dat [Slachtoffer] was overleden of letsel had opgelopen, kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen. Juist over deze aspecten schiet het dossier naar het oordeel van de rechtbank tekort. Zo is niet onderzocht hoe [Slachtoffer] in het water terecht is gekomen, op welk moment [Slachtoffer] is overleden en wat de exacte doodsoorzaak van [Slachtoffer] was. Dit maakt de informatie waarover de rechtbank beschikt onvoldoende concreet om te kunnen vaststellen dat de verdachte wist of moest weten dat [Slachtoffer] letsel had of overleden was. Daarom zal de rechtbank de verdachte voor dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank ook niet kan vaststellen dat de verdachte [Slachtoffer] in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. Ook voor dit deel van de tenlastelegging zal daarom vrijspraak volgen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 17 augustus 2019 in de gemeente Kerkrade, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een [Merk auto 2] , daarmede rijdende over een weg, in het park behorend bij [Naam locatie] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig, terwijl hij, verdachte, verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank en niet in het bezit was van een geldig rijbewijs,
- met hoge snelheid, tegen een aldaar gelegen kei is gereden waardoor deze kei van zijn plek is gekomen en
- met hoge snelheid op een aldaar gelegen brug is gereden waardoor de brugleuning volledig is afgebroken tengevolge waarvan genoemde auto met vier inzittenden te water is geraakt,
waardoor een ander (genaamd [Naam slachtoffer] ) werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.
2.
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval, dat had plaatsgevonden in Kerkrade aan de [Adres 2] , op
17 augustus 2019 de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist schade aan een ander is toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet
t.a.v. feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf en/of de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Bij het bepalen van de strafeis heeft de officier van justitie gekeken naar de hoogste categorie van de richtlijn van het Openbaar Ministerie voor het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval met de dood tot gevolg. In strafverzwarende zin heeft de officier van justitie laten meewegen dat de verdachte dronken was, geen rijbewijs had en dat hij een half jaar ervoor in Polen was veroordeeld voor rijden onder invloed.
Naast de gevangenisstraf heeft de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 jaren geëist. Dit is de maximale duur van de ontzegging van de rijbevoegdheid en deze maximale duur moet naar het oordeel van de officier van justitie aan de verdachte opgelegd worden, nu hij recentelijk in Polen ook een rij-ontzegging heeft gekregen en dit hem er kennelijk niet van heeft weerhouden om in Nederland achter het stuur te kruipen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 tot 18 maanden passend is bij hetgeen volgens de verdediging bewezen kan worden. Daarnaast kan eventueel nog een aanvullende voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd worden.
Verder is volgens de verdediging halvering van de duur van de ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats. De verdachte is immers in Nederland niet eerder veroordeeld voor een verkeersfeit.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft de personenauto van [Slachtoffer] bestuurd terwijl hij niet in het bezit is van een rijbewijs en nadat hij een enorme hoeveelheid alcohol had gedronken en drugs had gebruikt. De verdachte heeft hiermee een enorm gevaar veroorzaakt voor zichzelf en de andere inzittenden van de auto. Dat dit gevaar zich helaas ook heeft verwezenlijkt, is duidelijk: de auto is in botsing gekomen met een zwerfkei en uiteindelijk deels in het water tot stilstand gekomen. De verdachte is er na het ongeval vandoor gegaan samen met twee andere inzittenden van de auto. De schade was aanzienlijk. Ook werden hulpdiensten niet ingeschakeld. De verdachte heeft hiermee geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en kennelijk alleen gedacht aan zijn eigen belang, namelijk het ontkomen aan de politie. Dit neemt de rechtbank hem zeer kwalijk.
In de ochtend na het ongeval trof een visser de beschadigde personenauto en het levenloze lichaam van [Slachtoffer] in het water aan. Waar de politie er in eerste instantie vanuit ging dat [Slachtoffer] zelf een ongeval had veroorzaakt met zijn eigen auto, werd na enkele dagen puur toevallig duidelijk dat er meer aan de hand was. Uiteindelijk gaf de verdachte enkele maanden na het ongeval toe dat hij degene was geweest die de auto had bestuurd en in botsing was gekomen met de zwerfkei. Al die tijd heeft de verdachte de nabestaanden van [Slachtoffer] in onzekerheid gelaten over het lot van hun zoon. Ook ten tijde van de inhoudelijke behandeling heeft de verdachte veel vragen onbeantwoord gelaten. Dit rekent de rechtbank hem aan.
Het leed dat de verdachte door het ongeval heeft veroorzaakt is groot en onherstelbaar. Voor de nabestaanden van het jonge slachtoffer is sprake van een tragisch en onomkeerbaar verlies. Zij staan voor de moeilijke taak om het verlies van [Slachtoffer] een plaats in hun leven te geven. De moeder van [Slachtoffer] heeft ter terechtzitting een emotionele slachtofferverklaring voorgelezen, waaruit blijkt dat hun levens voorgoed zijn veranderd en dat zij dagelijks met het verlies van [Slachtoffer] geconfronteerd worden. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf recht kan doen aan het verlies dat de familie van [Slachtoffer] heeft geleden en aan het verdriet dat dit verlies nog steeds veroorzaakt en zal blijven veroorzaken. De rechtbank moet bij de strafbepaling, naast de ernst van het feit en het leed dat de verdachte heeft veroorzaakt, echter ook andere feiten en omstandigheden meewegen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straffen ook gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Oriëntatiepunt voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij het slachtoffer is overleden, de verdachte een alcoholgehalte van meer dan 570 microgram had en sprake is van ‘ernstige schuld’ is een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en daarnaast een onvoorwaardelijke
rij-ontzegging voor de duur van 4 jaren.
Er zijn geen oriëntatiepunten voor het verlaten van de plaats van het ongeval. De richtlijnen van het Openbaar Ministerie schrijven op dit punt voor dat het verlaten van de plaats van het ongeval als een strafverzwarende omstandigheid bij het veroorzaken van het verkeersongeval beschouwd moet worden. De rechtbank zal dit in de strafbepaling ook strafverzwarend laten meewegen.
De door de verdachte gepleegde strafbare feiten rechtvaardigen een zware straf. De rechtbank is van oordeel dat niet volstaan kan worden met een andere straf dan een forse, onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren passend.
Op het strafblad van de verdachte is te zien dat de verdachte op 7 januari 2019 in Polen is veroordeeld wegens rijden onder invloed. De verdachte heeft hiervoor een rij-ontzegging voor de duur van 4 jaren gekregen. Kennelijk heeft deze veroordeling de verdachte er niet van weerhouden om wederom onder invloed (en zonder rijbewijs) een auto te besturen. De rechtbank weegt ook dit strafverzwarend mee en is van oordeel dat er een duidelijk signaal afgegeven moet worden aan de verdachte dat hij niet zonder rijbewijs én onder invloed een motorvoertuig kan besturen. Ter bescherming van de verkeersveiligheid zal de rechtbank daarom de maximale rij-ontzegging voor de duur van 10 jaren aan de verdachte opleggen.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De ouders van [Slachtoffer] hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Zij vorderen € 3.709,10 aan materiële schadevergoeding.
Dit schadebedrag is opgebouwd uit kostenposten die niet door de verzekering van [Slachtoffer] zijn gedekt. De ouders van [Slachtoffer] vorderen vergoeding in de vorm van de aankoopwaarde van de auto van [Slachtoffer] (€ 2.175,00), de kosten van de verklaring van erfrecht (€ 454,20), vergoeding van de verzekerings- en belastingpremies van de auto die na het ongeval nog doorgelopen hebben (€ 479,90) en de kosten voor een herdenkingsmonument voor [Slachtoffer] (€ 600,00).
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verweer gevoerd tegen een aantal schadeposten.
Zo is volgens de verdediging niet duidelijk wat de daadwerkelijke schade aan de auto is, zodat als voorschot op de daadwerkelijke schade een bedrag van € 1.000,00 toegekend dient te worden in plaats van het gevorderde bedrag van € 2.175,00.
Verder heeft de verdediging aangevoerd dat de opgevoerde kosten aan verzekeringspremie en motorrijtuigenbelasting niet in rechtstreekse relatie tot het ongeval staan. De premies en belastingen die zien op de periode vóór het ongeval komen niet voor vergoeding in aanmerking en de nabestaanden hadden het voertuig ook direct na het ongeval kunnen afmelden bij de Belastingdienst en bij de verzekeraar.
Tegen de overige schadeposten heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de gevorderde belastingpremie die betrekking heeft op de periode van
21 juli 2019 tot en met 20 augustus 2019 (ad € 40,00) afwijzen, omdat deze premie bijna volledig betrekking heeft op de periode voorafgaand aan het ongeval. De overige gevorderde premies worden wel toegewezen, aangezien deze betrekking hebben op de periode na het ongeval en de benadeelde partij ter terechtzitting heeft toegelicht waarom de betaling van de premies niet eerder stopgezet kon worden. Het betreft dan ook schade die als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde kan worden aangemerkt.
De overige schadeposten die de benadeelde partij heeft opgevoerd, zijn naar het oordeel van de rechtbank volledig toewijsbaar. De benadeelde partij heeft deze schadeposten voldoende onderbouwd. Deze schadeposten vormen een rechtstreeks gevolg van het strafbare feit en zijn door de verdachte niet, althans onvoldoende, weersproken. De auto van het slachtoffer is volledig teniet gegaan en de rechtbank ziet in dat geval, anders dan de verdediging heeft betoogd, geen reden om slechts een voorschot aan schade toe te kennen in plaats van de volledige waarde van de auto.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de benadeelde partij een kleine rekenfout heeft gemaakt in haar vordering. Zo vordert de benadeelde partij een bedrag van € 479,90 aan verzekerings- en belastingpremies, terwijl de bijgevoegde bankafschriften bij elkaar opgeteld uitkomen op een totaalbedrag van € 480,51 aan verzekerings- en belastingpremies. Nu de rechtbank de premies voor een bedrag van € 40,00 afwijst, zal zij nog een bedrag van
€ 440,51 aan premies toewijzen (in plaats van € 439,90). Dit betekent dat het geheel toe te wijzen schadebedrag uitkomt op € 3.669,71. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 17 augustus 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal ter zake van de vordering tevens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen aan de verdachte.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, welke kosten worden begroot op nihil.

9.Het beslag

De raadsman heeft ter terechtzitting aangegeven dat twee telefoons van de verdachte in beslag zijn genomen en dat deze telefoons nog steeds niet teruggegeven zijn aan de verdachte. De raadsman heeft verzocht om dit beslag op te heffen en de telefoons terug te geven aan de verdachte.
In het dossier bevindt zich geen beslaglijst. De rechtbank weet dus niet om welke telefoons het gaat en onder wie deze telefoons in beslag genomen zijn. De rechtbank kan om die reden over deze telefoons geen beslissing nemen. De rechtbank verstaat echter dat de officier van justitie deze telefoons aan de verdachte teruggeeft, nu deze telefoons niet meer nodig zijn voor het onderzoek.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • legt aan de verdachte op een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 jaren;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij] , wonende te Kerkrade,
gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte mitsdien om aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 3.669,71 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor het meergevorderde aan materiële schadevergoeding af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van de nabestaanden van [Slachtoffer] van een bedrag van € 3.669,71, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 46 dagen gijzeling, met dien verstande dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. M.M. Beije en
mr. dr. D.L.F. de Vocht, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 maart 2020.
Buiten staat
Mr. dr. D.L.F. de Vocht is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 17 augustus 2019 in de gemeente Kerkrade, als verkeersdeelnemer), namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een [Merk auto 2] , daarmede rijdende over een weg, althans een pad, in het park behorend bij [Naam locatie] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl hij, verdachte, verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank en/of niet in het bezit was van een geldig rijbewijs,
- met (zeer) hoge snelheid, over/tegen een aldaar gelegen kei is gereden (waardoor deze kei van zijn plek is gekomen en/of (vervolgens)
- met (zeer) hoge snelheid op/over een aldaar gelegen brug is gereden (waardoor de brugleuning volledig is afgebroken) (tengevolge waarvan genoemde auto met vier inzittenden te water is geraakt), en/of
- daarmee het pad/die brug voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor deze bedoeld is,
namelijk voor het gebruik als rijbaan in plaats van het gebruik als recreatiegebied
waardoor een ander (genaamd [Slachtoffer] ) werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
(artikel art 6 Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 2 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994)
2.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval, dat had plaatsgevonden in Kerkrade op/aan de [Adres 2] , op of omstreeks 17 augustus 2019 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [Slachtoffer] ) is gedood, danwel letsel en/of schade aan een ander is toegebracht en/of daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
(artikel art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Parkstad-Limburg, districtsrecherche Parkstad-Limburg, proces-verbaalnummer [Nummer] , gesloten d.d.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 13-14.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 15-16.
4.Het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, dossierpagina 43.
5.Het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, dossierpagina 38.
6.Het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, dossierpagina 34.
7.Het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, dossierpagina 43.
8.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam] , dossierpagina 191.
9.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam] , dossierpagina 196.
10.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam] , dossierpagina 191.
11.Het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, dossierpagina 42.
12.Het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, dossierpagina 42.
13.Het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, dossierpagina 37.
14.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, dossierpagina 307, alsmede de verklaring van de verdachte ter terechtzitting.