4.3Het oordeel van de rechtbank
Aanleiding
Op zaterdag 17 augustus 2019 omstreeks 07.10 uur kreeg de politie een melding dat aan de [Adres 2] in Kerkrade een verkeersongeval zou hebben plaatsgevonden. De politie trof nabij de ingang van [Naam locatie] , op de houten brug over de slotgracht, een personenauto van het [Merk auto 2] aan die gedeeltelijk in het water hing.Deze personenauto stond op naam van [Naam slachtoffer] . Naast de auto werd in het water een lichaam aangetroffen. Na vergelijking met de rijbewijsfoto bleek dit [Slachtoffer] te zijn. [Slachtoffer] was overleden.
Feit 1
(overige) bewijsmiddelen
Uit de Verkeersongevallenanalyse is gebleken dat de [Merk auto 2] in botsing is gekomen met een zwerfkei die op de weg lag om te voorkomen dat auto’s over de houten brug rijden. De zwerfkei is als gevolg van de botsing verplaatst. De [Merk auto 2] is vervolgens na een botsing met een lantaarnpaal tot stilstand gekomen tegen de balustrade van de houten brug, waarbij de verticale palen van de balustrade afbraken en een van de langsliggers de auto binnendrong. De auto kantelde daarbij over de rand van de brug. De linker achterzijde van de auto bevond zich nog op de brug. De rechter achterzijde van de auto lag in het water.
Op de rijbaan werden geen rem-, blokkeer- en/of acceleratiesporen aangetroffen.Uit de Verkeersongevallenanalyse blijkt dat de bestuurder minimaal 30 km/u gereden moet hebben.
Verder wordt geconcludeerd dat de bestuurder van de personenauto een aanrijding had kunnen voorkomen door tijdig af te remmen en het voertuig voor de zwerfkei tot stilstand te brengen.
Getuige [Naam] bevond zich die avond op de parkeerplaats bij [Naam locatie] . Hij heeft verklaard dat hij zag dat de auto de parkeerplaats afreed en rechts afsloeg richting de houten brug.[Naam] beschrijft dat de auto heel hard vooruit reed in de richting van de brug,dat de auto hevig heen en weer slingerde en dat hij hoorde dat de auto flink gas gaf. [Naam] heeft de klap gehoord. Hij heeft niet gehoord dat de auto remde of gas minderde voorafgaand aan de klap.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op die dag in het park heeft gezeten met [Inzittende 1] en [Inzittende 2] en toen kennis heeft gemaakt met [Slachtoffer] . Ze hebben daar heel veel alcohol gedronken en wiet gerookt. Op enig moment zijn ze met z’n vieren in de auto van [Slachtoffer] vertrokken. [Slachtoffer] bestuurde de auto op dat moment. Bij een parkeerplaats zijn ze gestopt en is verdachte, die niet in het bezit was van een rijbewijs,
achter het stuur gaan zitten en [Slachtoffer] naast hem. De beide anderen zaten op de achterbank. Verdachte is toen gaan rijden. Van hetgeen toen is gevolgd tot aan het moment dat hij in het water bijkwam, kan hij zich niks meer herinneren.
Heeft de verdachte schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid of, en zo ja in welke mate, de verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval. Bij de beantwoording van deze vraag komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts is hierbij van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt doordat hij als bestuurder van een personenauto tegen een zwerfkei die midden op de weg lag, is gebotst. De personenauto is hierna half van een brug gekanteld en uiteindelijk deels in het water tot stilstand gekomen. Uit de getuigenverklaring van [Naam] , de Verkeersongevallenanalyse en de hoeveelheid schade die door het verkeersongeval is veroorzaakt, leidt de rechtbank af dat de verdachte met hoge snelheid gereden heeft. Dat uit onderzoek niet is gebleken hoe hard de verdachte exact reed, doet daar niet aan af. De verdachte had bovendien veel alcohol gedronken, hij had drugs gebruikt en hij was niet in het bezit van een rijbewijs.
Voornoemde combinatie van factoren levert volgens de officier van justitie roekeloosheid op. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm slechts in zeer uitzonderlijke gevallen sprake. Daarbij verdient opmerking dat “roekeloosheid” in de zin van de wet een specifiekere betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder “roekeloos” in de betekenis van “onberaden” wordt verstaan. Er is slechts sprake van roekeloosheid bij een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte die een zeer ernstig gevaar in het leven heeft geroepen waarvan de verdachte zich bewust was, althans had moeten zijn.
Toetsend aan deze maatstaf is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte juridisch niet aan te merken zijn als roekeloos, maar wel als zeer onvoorzichtig. De verdachte had de zwerfkei kunnen en moeten zien en het voertuig tijdig tot stilstand moeten brengen, maar hij heeft dit – naar het oordeel van de rechtbank waarschijnlijk door het voorafgaande gebruik van alcohol en verdovende middelen en het ontbreken van de noodzakelijke rijvaardigheden – niet gedaan. Dit betekent dat het door de verdachte veroorzaakte verkeersongeval aan zijn schuld te wijten is als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Causaliteit?
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of er sprake is van een causaal verband tussen het verkeersongeval en het overlijden van [Slachtoffer] . De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat het overlijden van [Slachtoffer] een direct gevolg is geweest van het verkeersongeval.
De rechtbank volgt de verdediging niet in dit standpunt. Verdachte heeft onder invloed van alcohol, drugs en zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs een ongeval veroorzaakt door tegen een zwerfkei te rijden. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs te voorzien dat een inzittende van de auto als gevolg van deze botsing het leven zal verliezen. De rechtbank merkt daarbij nog op dat niet is gebleken van enige omstandigheid die de causaliteit zouden kunnen doorbreken.
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat het verkeersongeval en het overlijden van [Slachtoffer] aan de schuld van de verdachte te wijten zijn, zodat feit 1 bewezen kan worden.
Feit 2
(overige) bewijsmiddelen
De personenauto heeft door het ongeval veel schade opgelopen. Zo vertoonde de [Merk auto 2] aan de voorzijde rechts zware aanrijdingsschade, waren er diverse deuken aan de rechterzijde en was de achterzijde van het voertuig aan de onderzijde links vervormd.De ruiten aan de bestuurderszijde waren beide versplinterd.
De verdachte heeft verklaard dat hij wakker werd toen hij nog als enige in de auto zat. Hij zag [Slachtoffer] niet en is uiteindelijk naar huis gegaan.
Verlaten plaats ongeval en achterlaten in hulpeloze toestand?
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten terwijl hij in ieder geval wist dat hierbij schade aan de auto van [Slachtoffer] en de brug was toegebracht. Dit kan hem als bestuurder van de auto niet ontgaan zijn. Dat levert een bewezenverklaring voor feit 2 op.
De verdachte heeft verklaard dat hij samen met [Inzittende 1] en [Inzittende 2] gedurende ongeveer 20 minuten naar [Slachtoffer] heeft gezocht . Daarbij hebben ze zijn naam geroepen en met het licht van hun telefoon in het rond geschenen. Ze zagen [Slachtoffer] echter niet, hoorden plonsen in het water en dachten dat [Slachtoffer] weggerend was.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Dat de verdachte ook wist of had moeten weten dat [Slachtoffer] was overleden of letsel had opgelopen, kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen. Juist over deze aspecten schiet het dossier naar het oordeel van de rechtbank tekort. Zo is niet onderzocht hoe [Slachtoffer] in het water terecht is gekomen, op welk moment [Slachtoffer] is overleden en wat de exacte doodsoorzaak van [Slachtoffer] was. Dit maakt de informatie waarover de rechtbank beschikt onvoldoende concreet om te kunnen vaststellen dat de verdachte wist of moest weten dat [Slachtoffer] letsel had of overleden was. Daarom zal de rechtbank de verdachte voor dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank ook niet kan vaststellen dat de verdachte [Slachtoffer] in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. Ook voor dit deel van de tenlastelegging zal daarom vrijspraak volgen.