ECLI:NL:RBLIM:2020:2163

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
C/03/253345 / FA RK 18-2888
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 20 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vader en de moeder over de verhuizing van hun minderjarige dochter naar een andere plaats. De moeder verzocht om vervangende toestemming om met de minderjarige naar [plaats] te verhuizen, terwijl de vader zich hiertegen verzette. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige als uitgangspunt genomen en vastgesteld dat de verhuizing niet in haar belang is. De rechtbank overwoog dat de moeder onvoldoende had onderbouwd waarom de verhuizing noodzakelijk was en dat de gevolgen voor de minderjarige, zoals het verlies van contact met de vader en andere familieleden, niet in haar voordeel zouden zijn. De rechtbank heeft ook het advies van de Raad voor de Kinderbescherming in overweging genomen, die de verhuizing afwees. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de moeder blijft, maar dat de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders worden herzien, zodat de minderjarige meer tijd bij de vader kan doorbrengen. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder tot verhuizing en wijziging van de zorgregeling afgewezen, met uitzondering van de uitbreiding van de zorgregeling voor de vader, die is vastgesteld op basis van het advies van de Raad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 20 januari 2020
Zaaknummer: C/03/253345 / FA RK 18-2888
De meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[de vader] ,
verzoeker, verder te noemen: de vader,
wonende te Sittard, gemeente [woonplaats] ,
advocaat mr. T.M.T.M. Lindeman, kantoorhoudende te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
tegen:
[de moeder] ,
wederpartij, verder te noemen: de moeder,
wonende te Sittard, gemeente [woonplaats]
advocaat mr. R.M.J. Schoonbrood, kantoorhoudende te Sittard, gemeente Sittard-Geleen.
Met toepassing van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidoost Nederland, locatie Maastricht,
verder te noemen: de raad, gevestigd te Maastricht,
door de rechtbank als adviseur bij deze zaak betrokken.
Wederom gezien de stukken, waaronder thans ook een door deze rechtbank gegeven en op
[geboortedatum] 2019 uitgesproken beschikking.

1.Het verder verloop van de procedure

Het verder verloop van de procedure blijkt uit:
  • het rapport van de raad van 24 mei 2019, ingekomen ter griffie op 27 mei 2019;
  • de brief van de vader, ingekomen ter griffie op 28 mei 2019;
  • het e-mailbericht met bijlagen van de moeder, ingekomen ter griffie op 31 oktober 2019.
De behandeling is voortgezet ter zitting van 12 november 2019, waar zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordigster van de raad.
Ter zitting van 12 november 2019 heeft de advocaat van de vader “aantekeningen bij de mondelinge behandeling” overgelegd.

2.Het rapport van de raad van 24 mei 2019

2.1.
Verhuizing naar [plaats]
De raad adviseert het verzoek van de moeder, om aan haar vervangende toestemming te verlenen met [minderjarige] naar [plaats] te verhuizen, af te wijzen. De raad acht een verhuizing naar [plaats] niet in het belang van [minderjarige] . Gedurende het raadsonderzoek is duidelijk geworden wat een verhuizing [minderjarige] ‘kost’, maar onvoldoende objectiveerbaar duidelijk is geworden wat het haar ‘oplevert’. Een verhuizing naar [plaats] zal veel van [minderjarige] vragen. Zo zal het onvermijdelijk effect hebben op de frequentie van het contact tussen [minderjarige] en de vader, op de korte termijn, maar vooral ook op de langere termijn, wanneer [minderjarige] haar vrijetijdsbesteding meer zal gaan invullen met clubjes en contact met leeftijdgenootjes. Ondanks dat de moeder de verhuizing volgens de raad heeft doordacht en voorbereid, wordt de impact en de onrust van de verhuizing voor [minderjarige] onderschat. Er is immers geen mogelijkheid meer voor [minderjarige] om door de week contact te hebben met de vader en grootouders (vaderszijde) en [minderjarige] ziet haar vader ook niet meer op school tijdens het overblijven.
2.2.
Vaststellen hoofdverblijf
De raad adviseert het verzoek van de moeder, om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen, toe te wijzen. [minderjarige] woont al haar gehele leven bij de moeder en zij ontwikkelt zich leeftijdsadequaat. Het is niet in het belang van [minderjarige] wijziging aan te brengen in haar huidige hoofdverblijfplaats.
2.3.
Wijziging verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders adviseert de raad de contactregeling tussen [minderjarige] en de vader uit te breiden. De raad adviseert een dusdanige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat [minderjarige] in de ene week van vrijdag na school tot maandagochtend bij de vader zal zijn en de andere week van donderdag na school tot vrijdagochtend. Door het vastleggen van deze regeling zullen de wisselingen op school plaatsvinden, zodat de ouders minder (fysiek) contact met elkaar zullen hebben. De raad acht dit in het belang van [minderjarige] , aangezien de verwachting bestaat dat, bij afwijzing van het verzoek van de moeder ten aanzien van de verhuizing, deining zal ontstaan tussen de ouders en dit mogelijk negatief effect zal hebben op het contact tussen de ouders. [minderjarige] heeft van deze deining het minst last als de wisselingen via school verlopen.

3.De standpunten ter zitting

3.1.
Het standpunt van de vader
3.1.1.
De vader heeft ter zitting zijn primaire verzoek ingetrokken.
De vader handhaaft zijn (subsidiaire) verzoek tot wijziging van de tussen de ouders onderling overeengekomen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De vader wenst een co-ouderschapsregeling, waarbij [minderjarige] om en om een week bij ieder van de ouders verblijft alsmede gedurende de vakantiedagen, feestdagen en bijzondere dagen zoals door de vader voorgesteld in bijlage 1 bij het verzoekschrift. Het verzoek zoals geformuleerd in bijlage 2 van zijn verzoekschrift heeft de vader ingetrokken.
De vader handhaaft ook zijn (subsidiaire) verzoek dat de rechtbank een regeling in goede justitie zal vaststellen. De vader heeft ter zitting gesteld dat hij primair blijft bij een co-ouderschapsregeling, maar dat hij ook kan instemmen met de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals door de raad geadviseerd, indien de rechtbank geen vervangende toestemming tot verhuizing zou verlenen. Daarover stelt de vader dat [minderjarige] op dit moment, op verzoek van de moeder, op dinsdag bij de vader is, in plaats van op donderdag. De vader verzoekt, indien de rechtbank het advies van de raad volgt en een overnachting door de week vaststelt, in verband met zijn werk te bepalen dat [minderjarige] van donderdag na school tot vrijdag voor school bij hem verblijft.
3.1.2.
Ten aanzien van de zelfstandige verzoeken van de moeder heeft de vader aangevoerd dat hij het eens is met het negatieve advies van de raad ten aanzien van de verhuizing naar [plaats] en met het advies van de raad om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder vast te stellen. Zijn voorwaardelijke verzoek om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem vast te stellen, voor het geval de rechtbank de vader niet volgt in zijn standpunt ten aanzien van de verhuizing, heeft de vader eveneens gehandhaafd.
De vader voert ten aanzien van de verhuizing naar [plaats] aan dat de moeder dit verzoek, met inachtneming van de factoren die volgens vaste jurisprudentie van belang zijn, onvoldoende heeft gemotiveerd. De moeder heeft de noodzaak van de verhuizing onvoldoende onderbouwd. De vader betwist dat moeders partner, die werkzaam is als manager aanbestedingen, vanwege dat werk niet naar [woonplaats] kan verhuizen. De moeder is verder niet ingegaan op de stelling van de vader dat moeders partner ook in Limburg een baan zou kunnen vinden. Voorts begrijpt de vader wel dat de partner niet naar Limburg wil verhuizen in verband met de gedeelde zorg over diens dochter [naam 1] , maar dit betekent niet dat het gerechtvaardigd is om [minderjarige] wel een vertrek van haar vader, zus [naam 2] , familie, school en omgeving te laten ondergaan. Ook de zwangerschap van de moeder maakt de situatie niet anders dan tijdens het raadsonderzoek, aangezien de raad wist dat de moeder zwanger wilde worden. De vader wil het geluk van de moeder niet in de weg staan, maar de moeder wist waar ze aan begon toen ze een relatie kreeg met en zwanger raakte van een nieuwe partner met een kind, die in [plaats] woont en werkt. Voorts heeft de moeder de verhuizing onvoldoende doordacht en voorbereid. De moeder heeft immers de belangen van de vader en [minderjarige] , om onverminderd contact met elkaar te hebben, onvoldoende meegewogen. De moeder voert vooral aan waarom [plaats] voor haar eigen geluk zo belangrijk is, maar de moeder heeft niet duidelijk kunnen maken wat de verhuizing [minderjarige] oplevert. Daarnaast heeft de moeder niet goed nagedacht over de ingrijpende consequenties die uit de verhuizing naar [plaats] volgen. Immers, de verhuizing zal het onvermijdelijke effect hebben dat de vader en [minderjarige] elkaar minder zullen gaan zien. Op korte termijn betekent dit dat [minderjarige] de vader door de week niet meer zal zien en op de langere termijn zal dit ook het geval zijn als [minderjarige] naar een sportclub gaat in het weekend. Ook het intensieve contact tussen [minderjarige] en haar zus [naam 2] zal worden beperkt door de verhuizing, terwijl deze contacten in het belang zijn van [minderjarige] .
De moeder heeft voorts geen concreet compensatievoorstel gedaan voor te missen contactmomenten als gevolg van de door haar gewenste verhuizing. Verder acht zij ten onrechte een compensatie van de extra kosten van de contacten tussen [minderjarige] en de vader niet aan de orde en stelt zij ten onrechte dat de vader de helft van het halen en brengen naar [plaats] voor zijn rekening zou moeten nemen. Over de communicatie tussen de ouders stelt de vader dat deze redelijk verloopt en dat hij goed door de moeder wordt geïnformeerd over [minderjarige] .
3.2.
Het standpunt van de moeder
3.2.1.
De moeder heeft ter zitting haar zelfstandige verzoeken, tot vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar en tot verlenen van vervangende toestemming voor een verhuizing met [minderjarige] naar [plaats] , gehandhaafd. Verder heeft zij haar verzoek tot wijziging van de tussen ouders overeengekomen contactregeling gehandhaafd, inhoudende dat [minderjarige] eenmaal per twee weken van vrijdag 17.30 uur tot zondag 19.00 uur bij de vader verblijft. De moeder kan tot slot instemmen met de door de vader verzochte verdeling van de vakantie- en feestdagen en bijzondere dagen.
3.2.2.
De moeder kan zich niet vinden in het advies van de raad ten aanzien van de verhuizing naar [plaats] . Zij voert aan dat in het rapport onvoldoende de voordelen van een verhuizing voor [minderjarige] naar voren komen, terwijl zij die voordelen tijdens het onderzoek wel heeft genoemd. De moeder stelt dat een van die voordelen is dat [minderjarige] na de verhuizing geen drie maar twee gezinssituaties zal hebben, aangezien de gezinssituatie van [minderjarige] en de moeder alleen dan wegvalt. Dit zorgt voor rust en deze rust is in het belang van [minderjarige] . Wanneer de moeder niet met [minderjarige] mag verhuizen, leidt dit tot een complexe situatie voor het gezin van de moeder en haar partner. De moeder is immers zwanger en uitgeteld op 26 december 2019. Dit maakt dat tevens rekening gehouden moet worden met de belangen van het nieuwe broertje of zusje van [minderjarige] . Verder is een voordeel van de verhuizing naar [plaats] dat [minderjarige] dan een gezin kan vormen met haar moeder, haar nieuwe broertje/zusje en de nieuwe partner en diens dochter. De nieuwe partner kan niet naar [woonplaats] verhuizen, omdat hij gebonden is aan [plaats] in verband met de gedeelde zorg over zijn dochter en in verband met zijn werk in Tiel. Hetzelfde werk vinden in de omgeving van [woonplaats] is niet mogelijk volgens de moeder. De moeder stelt verder dat [minderjarige] pas een jaar het basisonderwijs op een basisschool in [woonplaats] volgt. [minderjarige] heeft vriendjes op school en in de buurt, maar zij is nog niet zodanig geworteld in haar huidige omgeving dat een verhuizing naar [plaats] niet mogelijk is. De moeder heeft de verhuizing ook voorbereid door onderzoek te doen naar basisscholen in [plaats] waar [minderjarige] terecht kan en door zelf te solliciteren naar een baan in [plaats] . De moeder en [minderjarige] kunnen bovendien intrekken in de woning van de partner in [plaats] . Over de contacten tussen [minderjarige] en de vader stelt de moeder dat de weekendregeling onbeperkt kan doorlopen. De middag dat [minderjarige] door de week bij haar vader/grootouders vaderszijde verblijft, zal komen te vervallen, maar deze tijd kan in de vakanties gecompenseerd worden. Gelet op de goede communicatie tussen de ouders kan dit in onderling overleg worden afgesproken. Ook het contact tussen [minderjarige] en [naam 2] is in het belang van [minderjarige] en de moeder geeft aan dat [naam 2] altijd welkom is om tijd met [minderjarige] door te brengen. Aangezien de reis tussen [woonplaats] en [plaats] gezien kan worden als ‘qualitytime’ voor de vader en [minderjarige] , stelt de moeder voor dat zij en de vader het halen en brengen gelijkelijk verdelen, waarbij de moeder zich op het standpunt stelt dat de vader hiervoor geen vergoeding dient te krijgen, aangezien de vader, afgezien van de zwemles, verder op geen enkele wijze bijdraagt aan de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
3.2.3.
Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de moeder, voor het geval zij geen vervangende toestemming voor de verhuizing krijgt, niet instemmen met de door de raad geadviseerde overnachting door de week, aangezien zij [minderjarige] dan teveel moet missen. Mocht de rechtbank een overnachting door de week wel in haar belang achten, heeft de moeder geen moeite met de overnachting op de donderdag, in plaats van op de dinsdag, zoals door de vader verzocht.
3.3.
Het standpunt van de raad
De raad heeft ter zitting het advies gehandhaafd, waarbij de raad heeft benadrukt dat de ouders ervoor moeten zorgen dat zij [minderjarige] niet gaan belasten met onderlinge spanningen. Een kind kan immers goed omgaan met verschillende gezinssituaties, maar niet met de spanningen die er tussen ouders zijn. Het feit dat de moeder zwanger is en in december 2019 een kindje verwacht, maakt niet dat de raad haar advies ten aanzien van de verhuizing wijzigt.

4.Beoordeling

4.1.
De verhuizing naar [plaats]
4.1.1.
Ingevolge artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd.
De gezamenlijke gezagsuitoefening van de ouders brengt mee dat de moeder voor de verhuizing met [minderjarige] naar [plaats] de toestemming van de vader behoeft. Nu de vader niet instemt met deze verhuizing en de ouders daarover ook ter zitting geen overeenstemming hebben kunnen bereiken, zal de rechtbank hierover een zodanige beslissing nemen als haar in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
4.1.2.
Bij een dergelijke beslissing dient de rechtbank – conform vaste rechtspraak – alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen, waaronder:
  • de noodzaak tot verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de achterblijvende ouder te compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg
  • de rechten van de achterblijvende ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg waarbij de situatie en de frequentie van contact/omgang voor en na de verhuizing wordt vergeleken;
  • de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin hij geworteld is in zijn omgeving;
  • de extra kosten van de omgang na de verhuizing.
4.1.3.
Het belang van de moeder om te verhuizen is gelegen in haar wens om samen met [minderjarige] en met haar partner (en diens kind) en het (nog ongeboren?) kind van de moeder en haar partner een gezin te vormen en in dat verband samen te wonen. Volgens de moeder is het vormen van een gezin alleen mogelijk als de moeder met [minderjarige] naar [plaats] verhuist, aangezien de partner van de moeder voor zijn kind een co-ouderschapsregeling heeft en daarnaast voor zijn werk gebonden is aan de omgeving van Tiel.
4.1.4
Het belang van de vader is dat hij een gelijkwaardige rol kan blijven vervullen in de verzorging en opvoeding. [minderjarige] is thans iedere week een dag en een weekend per veertien dagen bij de vader en diens partner en haar 2 kinderen, voor welke kinderen een co-ouderschapsregeling loopt. Daarbij is de vader wekelijks bij de school van [minderjarige] betrokken.
De vader wenst co-ouderschap, althans uitbreiding van zijn zorg- en opvoedtaken.
4.1.5.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van de belangen van de moeder en de vader 4 verschillende gezinssystemen met in totaal 4, binnenkort 5, minderjarigen met contacten met een andere ouder een rol spelen, namelijk de gezinnen van de moeder en haar huidige partner, van de huidige partner van de moeder en zijn ex-partner, van de vader en zijn huidige partner en van de huidige partner van de vader en haar ex-partner.
Daarom zal het oordeel van de rechtbank, ongeacht welke beslissing, één of meerdere van deze gezinssystemen, zowel ten voordele als ten nadele, raken.
Gelet op deze omstandigheid kan naar het oordeel van de rechtbank niet vastgesteld worden dat het belang van de moeder of de vader (en de daarmee samenhangende gezinssituaties) groter is dan dat van de andere ouder, en evenmin dat een van die belangen dan ook zwaarder zou moeten wegen in de te maken belangenafweging, waarbij het belang van [minderjarige] een overweging van de eerste orde is.
Daarom zal de rechtbank de belangen van [minderjarige] , los van de belangen van de moeder en de vader, vaststellen en afwegen, daarbij rekening houdend met de situatie zoals deze nu is en zoals die zou worden als aan de moeder vervangende toestemming wordt verleend om naar [plaats] te verhuizen.
4.1.6
Het belang van [minderjarige] is gelegen in haar recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door haar beide ouders. [minderjarige] is thans wekelijks een dag bij haar vader en daarnaast eenmaal per twee weken een weekend. De vader van [minderjarige] is wekelijks betrokken bij de school van [minderjarige] .
Door de verhuizing naar [plaats] zal [minderjarige] de wekelijkse contacten met haar vader moeten missen. [minderjarige] zal haar vader niet meer op school zien en de vader zal niet betrokken kunnen raken bij de sociale contacten (hobby’s, sport, vriendinnetjes/vriendjes) die [minderjarige] zal aangaan. Daarnaast zal de door de raad geadviseerde uitbreiding van de contacten tussen [minderjarige] en haar vader niet gerealiseerd kunnen worden. Als [minderjarige] ouder wordt zal zij bovendien meer sociale contacten opbouwen in [plaats] , ook in de weekenden, en te voorzien is dat dit zal leiden tot een beperking van de weekendcontacten met de vader.
De moeder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet, althans onvoldoende gemotiveerd waarom haar wens om samen te wonen met haar partner in [plaats] zwaarder weegt dan voormeld belang van [minderjarige] bij het behoud van een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. Voor [minderjarige] is een verhuizing naar [plaats] niet noodzakelijk.
4.1.7.
De moeder heeft geen concreet voorstel gedaan om de als gevolg van de verhuizing te missen tijd met vader op de wekelijkse donderdag voor [minderjarige] te compenseren. Daarnaast gaat de moeder ervan uit dat het halen en brengen van [minderjarige] naar en van [plaats] door beide ouders gelijkelijk dient te gebeuren. De rechtbank overweegt dat de tijd die [minderjarige] dan moet doorbrengen in de auto bij haar vader ten koste gaat van het samenzijn van [minderjarige] met haar vader in de vertrouwde woning van vader. De rechtbank acht dit alles niet in het belang van [minderjarige] .
De moeder heeft gesteld dat zij de reiskosten van de vader, die een Wsnp-traject doorloopt, niet wil compenseren. Onduidelijk is of deze stellingname het belang van [minderjarige] rechtstreeks raakt.
4.1.8.
Het belang van [minderjarige] is ook gelegen in het behoud van haar huidige woonsituatie.
[minderjarige] is immers geworteld in haar huidige woonplaats en haar gehele sociale en familiale leven speelt zich thans in [woonplaats] af, waar zij ook naar school gaat. Weliswaar is [minderjarige] , zoals ook door de raad gesteld, jong en veerkrachtig genoeg om een verhuizing naar [plaats] en een wisseling van school aan te kunnen, maar die verhuizing heeft negatieve gevolgen voor de contacten die [minderjarige] heeft met haar familieleden, onder wie in het bijzonder haar zus [naam 2] en haar opa en oma, maar ook de neefjes en nichtjes. De moeder heeft niet stilgestaan bij de vraag hoe het belang van [minderjarige] ten aanzien van het behoud van die contacten gewaarborgd wordt als zij naar [plaats] verhuist. Weliswaar stelt de moeder dat zij zeker het contact tussen [minderjarige] en [naam 2] belangrijk vindt, maar zij biedt aan [minderjarige] geen oplossing voor het onderhouden van dat contact of van het contact met opa en oma. Daarnaast heeft de moeder zich kennelijk niet afgevraagd wat het voor [minderjarige] betekent om haar overige familieleden, ook die aan moederszijde, in veel mindere mate te zien dan nu het geval is.
Niet valt in te zien waarom het voor [minderjarige] beter zou zijn dat zij naar [plaats] verhuist, waar zij verder geen familie heeft, in plaats van te blijven wonen in [woonplaats] in de nabije omgeving van haar familie.
4.1.9.
De moeder heeft nog gesteld dat het voor [minderjarige] rustiger wordt als zij naar [plaats] verhuist omdat zij dan niet meer 3 maar slechts 2 gezinssituaties heeft en dat het, als [minderjarige] niet naar [plaats] mag verhuizen, een complexe situatie wordt voor de moeder en haar partner en hun gezamenlijk kind. De rechtbank overweegt dat de moeder deze situatie zelf heeft gecreëerd door mee te gaan met de wens van haar partner om in [plaats] te willen blijven.
Door de moeder is weliswaar gesteld dat haar partner vanwege zijn werk niet naar Limburg kan verhuizen, maar de moeder is niet gemotiveerd ingegaan op de stelling van de vader dat haar partner, die werkzaam is als manager aanbestedingen, soort gelijk werk of ander werk zou kunnen vinden in de buurt van [woonplaats] , of althans op een aanvaardbare afstand van [woonplaats] . Zo staat de noodzaak voor de partner van de moeder om in [plaats] te blijven in verband met zijn werk niet vast. Daarenboven weegt naar het oordeel van de rechtbank het belang van [minderjarige] om in [woonplaats] te blijven zwaarder dan de wens van de partner van de moeder om in [plaats] te blijven werken. Dat de situatie voor de moeder en de partner en hun gezamenlijk kind complex wordt als de moeder niet met [minderjarige] naar [plaats] verhuist, zoals de moeder stelt, maakt niet dat het belang van [minderjarige] bij continuïteit van haar woonsituatie daarvoor moet wijken.
4.1.10
Met betrekking tot de communicatie tussen beide ouders is gebleken dat zij in de huidige situatie, waarbij zij beiden in [woonplaats] wonen, in staat zijn om voldoende te communiceren over [minderjarige] . Daartegenover komen uit het raadsrapport wel zorgen naar boven over de gevolgen voor [minderjarige] die de strijd over de door de moeder gewenste verhuizing en het door de vader gewenste co-ouderschap met zich brengt. De raad is in dit kader bezorgd dat [minderjarige] op enig moment wel de onrust en de spanningen tussen de ouders zal meekrijgen en daarvan last zal gaan ondervinden. Voor [minderjarige] is daarom van belang dat de strijd gestaakt wordt.
4.1.11.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [minderjarige] door de verhuizing niet worden gediend.
Daarom dient het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor de verhuizing te verlenen te worden afgewezen.
4.2.
Hoofdverblijf en verdeling van zorg- en opvoedingstaken
4.2.1.
Zoals reeds in voormelde beschikking van [geboortedatum] 2019 is overwogen kunnen ingevolge artikel 1:253a BW in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Zo kan de rechtbank een beslissing nemen over het hoofdverblijf en over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Hoofdverblijf
4.2.2.
Aangezien de rechtbank het verzoek van de moeder tot het verlenen van toestemming voor de verhuizing naar [plaats] zal afwijzen, is de voorwaarde voor beoordeling van het zelfstandig verzoek van de vader met betrekking tot het hoofdverblijf niet vervuld, zodat aan de beoordeling daarvan niet wordt toegekomen.
4.2.3.
Met de raad, en op de door de raad aangevoerde en ter zitting nader toegelichte gronden, die de rechtbank, na een eigen waardering en beoordeling, overneemt en tot de hare maakt en gelet op de instemming van de vader voor het geval [minderjarige] niet naar [plaats] verhuist, is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is om het hoofdverblijf bij de moeder vast te stellen. Dit verzoek van de moeder zal daarom worden toegewezen.
Verdeling van zorg- en opvoedingstaken
4.2.4.
De vader heeft bij de mondelinge behandeling weliswaar aangegeven dat hij nog steeds een co-ouderschap verzoekt, maar hij heeft dit verzoek, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de moeder, niet nader onderbouwd. Zo heeft de vader bijvoorbeeld niet aangegeven hoe hij de zorg voor [minderjarige] gedurende een hele week kan organiseren in relatie tot zijn werk. Tegelijkertijd heeft de vader wél aangegeven dat hij instemt met de door de raad geadviseerde uitbreiding van de zorgregeling én dat hij een wekelijkse overnachting van [minderjarige] al op zijn werk geregeld heeft.
Nu [minderjarige] de afgelopen jaren gewend is aan contact met vader op slechts één doordeweekse dag en een weekend per veertien dagen, komt het de rechtbank voor dat een volledige co-ouderschapsregeling thans voor [minderjarige] nog een brug te ver is. Daarnaast is niet duidelijk geworden hoe de ouders dit samen zouden kunnen regelen, terwijl een goede afstemming tussen de ouders wél van essentieel belang bij een co-ouderschap.
De rechtbank zal dit verzoek van de vader daarom afwijzen.
4.2.5.
Met betrekking tot de verzochte uitbreiding van de huidige zorgregeling acht de rechtbank het, mede gelet op het advies van de raad, in het belang van [minderjarige] dat zij de gelegenheid krijgt gedurende langere perioden bij haar vader te zijn, zodat meer recht wordt gedaan aan het uitgangspunt van de wetgever, namelijk gelijkwaardig ouderschap na scheiding. Beide ouders zijn immers in staat om [minderjarige] te bieden wat zij nodig heeft. Weliswaar heeft de rechtbank begrip voor het standpunt van de moeder dat zij het lastig vindt om [minderjarige] te moeten missen, maar dat is geen reden om [minderjarige] niet te gunnen dat zij meer tijd bij haar vader doorbrengt. Daarom zal de rechtbank de uitbreiding van de zorgregeling vastleggen zoals door de raad geadviseerd, met dien verstande dat de overnachting door de week zal plaatsvinden van donderdag op vrijdag.
Ten aanzien van de verdeling van de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen zal de rechtbank beslissen zoals door de vader in zijn verzoekschrift verzocht, aangezien de moeder hiermee heeft ingestemd en de rechtbank deze regeling in het belang van [minderjarige] acht.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014, bij de moeder zal zijn;
5.2.
wijzigt de tussen de ouders overeengekomen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en bepaalt dat voornoemde minderjarige [minderjarige] als volgt bij de vader zal verblijven:
  • eenmaal per twee weken van vrijdag na school tot maandag voor school;
  • eenmaal per twee weken van donderdag na school tot vrijdag voor school;
  • gedurende de helft van vakanties, feestdagen en bijzondere dagen in onderling overleg, steeds voor 1 april van ieder jaar, nader te bepalen, waarbij geldt dat indien in onderling overleg geen verdeling kan worden bereikt, [minderjarige] bij de vader zal verblijven:
- zomervakantie: gedurende drie aaneengesloten weken, waarbij geldt dat de vader in de oneven jaren de eerste keus heeft (en de moeder in de even jaren);
- herfstvakantie: gedurende de helft van de vakantie aansluitend aan het contactweekend, waarbij het wisselmoment op woensdag om 12.00 uur zal zijn;
- kerstvakantie: in de even jaren op kerstavond, eerste Kerstdag, Nieuwjaarsdag vanaf 10.00 uur en de overige vrije dagen in de eerste week van de kerstvakantie, en in de oneven jaren tweede Kerstdag en oudjaarsavond tot Nieuwjaarsdag 10.00 uur, alsmede de overige vrije dagen in de tweede week van de kerstvakantie;
- carnavalsvakantie: gedurende de helft van de vakantie aansluitend aan het contactweekend;
- meivakantie: gedurende een week, aansluitend aan het contactweekend;
- Goede Vrijdag/Pasen, Hemelvaartsdag, Pinksteren, Koningsdag en Sinterklaas: conform de reguliere contactregeling;
- verjaardag [minderjarige] : in de oneven jaren op de dag zelf en de daarop volgende nacht, waarbij geldt dat de vader in de oneven jaren het kinderfeestje mag organiseren;
- verjaardag vader: op de dag zelf en de daarop volgende nacht;
- verjaardag opa/oma (vaderszijde): op de dag dat de verjaardag wordt gevierd;
- verjaardag zus (vaderszijde): op de dag dat de verjaardag wordt gevierd;
- Vaderdag: op de dag zelf en de voorafgaande nacht;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, voorzitter, mr. M.T.A.C Russel en mr. P.H. Brandts, allen rechters, tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2020.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.