ECLI:NL:RBLIM:2020:2111

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1332
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening op grond van de Wet natuurbescherming; stikstofemissies en Natura 2000-gebieden

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 maart 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van Gedeputeerde Staten van Limburg, waarbij een vergunning is verleend voor de exploitatie van een varkens- en rundveehouderij. Eiseressen, Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en de vereniging Leefmilieu, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld, omdat zij van mening zijn dat de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden niet adequaat is beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster een vergunning heeft aangevraagd op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en dat de vergunning is verleend op basis van het rekenmodel AAgro-stacks. Eiseressen hebben aangevoerd dat dit model niet voldoende is, omdat het alleen stikstofdepositie tot tien kilometer van de veehouderij meeneemt, terwijl er ook een rekenmodel, AERIUS Calculator, beschikbaar is dat verder weg gelegen Natura 2000-gebieden kan betrekken.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de AAgro-stacks-berekeningen niet voldoende zorgvuldig zijn voorbereid, gezien de aannemelijkheid van stikstofdeposities op gevoelige Natura 2000-gebieden op grotere afstand. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseressen en het betaalde griffierecht dient te worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 maart 2020.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 18 / 1332

Uitspraak van de meervoudige kamer van 13 maart 2020 in de zaak tussen

Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A.en de vereniging
Leefmilieu,beide gevestigd te Nijmegen, eiseressen,
en

het college van Gedeputeerde Staten van Limburg, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2018 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder aan [de maatschap] (hierna: vergunninghoudster) een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) verleend.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Als gemachtigde heeft zich gesteld ir. A.K.M. van Hoof, rechtsbijstandverlener te Gennep.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden en heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2019, waar eiseressen, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, verweerder, vertegenwoordigd door E.G.M. Meisters-van der Scheer en A.C.H. Lahaije, en vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [naam] en ing. A.M.C.M. Crasborn, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Vergunninghoudster heeft op 6 mei 2015 een vergunning aangevraagd op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 ten behoeve van de exploitatie van een varkens- en rundveehouderij aan [adres] te Susteren voor het (sinds 1995 ongewijzigd) houden van 160, 171 en 156 vleesvarkens in (drie) stallen met een huisvestingssysteem code D3.100, alsook de uitbreiding met 15 zoogkoeien in een stal met huisvestingssysteem code A2.100. De varkens- en rundveehouderij produceert daarmee een totale ammoniakemissie van 1.522,5 kg NH₃ per jaar (berekening op grond van de Regeling ammoniak en veehouderij (hierna: de Rav) zoals geldend sinds 13 december 2017 en dus ten tijde van het bestreden besluit). De inrichting van vergunninghoudster ligt binnen de invloedssfeer van de Natura 2000-gebieden ‘Grensmaas’ en ‘Abdij Lilbosch & voormalig Klooster Mariahoop’ en het Belgische Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden langs de Limburgse Maas met Vijverbroek’.
2. Bij het bestreden besluit is aan vergunninghoudster met toepassing van de op 1 januari 2017 in werking getreden Wnb en het daarbij geldende overgangsrecht, een vergunning verleend voor het exploiteren van de varkens- en rundveehouderij. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat ten opzichte van de uitgangssituatie op 7 december 2004 (de referentiedatum voor Habitatrichtlijngebieden) sprake is van een uitbreiding en wel met 15 zoogkoeien. Verweerder is van mening dat binnen de beschermde natuurgebieden ‘Grensmaas’ en ‘Abdij Lilbosch en voormalig Klooster Mariahoop’ geen voor stikstofgevoelige habitats voorkomen en dat daarom voor deze gebieden niet hoeft te worden getoetst op stikstofdepositie. Voor het Belgische Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden langs de Limburgse Maas met Vijverbroek’ is verweerder op basis van een beoordeling overeenkomstig de Vlaamse toetsingsmethode en afstemming met Vlaamse autoriteiten van mening dat er van uit kan worden gegaan dat significante effecten op voornoemd gebied als gevolg van de door het aangevraagde project veroorzaakte stikstofdepositie zijn uitgesloten. Naar aanleiding van de door eiseressen ingediende zienswijze op het ontwerpbesluit heeft verweerder in het bestreden besluit gesteld dat voor de berekening van de stikstofdepositie volstaan kan worden met een berekening met het programma AAgro-stacks. Bij berekeningen met dit programma worden gebieden die verder liggen dan tien kilometer niet meegenomen in de toetsing.
3. In beroep hebben eiseressen aangevoerd dat niet alleen de Natura 2000-gebieden tot tien kilometer bij de toetsing betrokken hadden moeten worden, maar ook de verder weg gelegen gebieden, omdat die wel stikstofgevoelig en overbelast zijn. Concreet gaat het eiseressen om de Natura 2000-gebieden ‘Geleenbeekdal’, ‘Roerdal’, ‘Brunssummerheide’ en ‘Meinweg’. Eiseressen stellen met indicatieve berekeningen aannemelijk te hebben gemaakt dat er voor deze gebieden relevante effecten zijn. De ‘beperking’ tot tien kilometer komt voort uit het gehanteerde programma AAgro-stacks, maar er is een beter programma beschikbaar, namelijk AERIUS, dat wel gebieden verder dan op een afstand tot tien kilometer mee kan nemen. AERIUS is in dit geval weliswaar niet verplicht omdat de aanvraag is ingediend vóór 1 juli 2015, maar is volgens eiseressen wel beter en wetenschappelijk meer verantwoord. Verder hebben eiseressen aangevoerd dat in het bestreden besluit, in voorschrift 7.1, wordt verwezen naar versies van de Rav die niet langer in werking zijn. Aanvullend hebben eiseressen nog aangevoerd dat uit de gegevens van de aanvraag voor stal 7 voor de zoogkoeien voortvloeit dat de vergunning ook geacht moet worden betrekking te hebben op beweidingsemissie omdat de opgevoerde stal te klein zou zijn voor huisvesting van 15 zoogkoeien.
4. Met betrekking tot deze laatste beroepsgrond is ter zitting door verweerder en door vergunninghoudster ontkend dat stal 7 voor de (15) zoogkoeien te klein is en is verklaard dat de stal niet is voorzien van een uitloop, terwijl het omliggende land als akkerland in gebruik is en niet geschikt en bedoeld is voor beweiding.
5. De rechtbank stelt vast dat de (oorspronkelijke dan wel gewijzigde) aanvraag die heeft geleid tot het bestreden besluit niet ook ziet op een aanvraag voor beweiding. Nu beweiding niet is aangevraagd, is dat ook niet vergund. Indien en voor zover vergunninghoudster over zou gaan tot niet-vergunde beweiding, is dat een handhavingsaspect. De hierop gerichte grond van eiseressen gaat daarmee buiten het bestreden besluit om en slaagt daarom niet.
6. In voorschrift 7.1 heeft verweerder beschreven dat de verleende vergunning betrekking heeft op 160, 171 en 156 vleesvarkens in de stallen 1, 3 en 4 en 15 zoogkoeien in stal 7, per diercategorie met bijbehorende coderingen voor de huisvestingssystemen (D3.100 voor de stallen met vleesvarkens en A2.100 voor de stal met zoogkoeien). Deze coderingen stemmen overeen met bijlage 1 van de Rav zoals die per 13 december 2017 in werking is getreden en gold ten tijde van de vergunningverlening. Er is geen grond om te oordelen dat verweerder daarmee een onjuist kader of criterium heeft aangehouden. Voorafgaand aan die versie van de Rav gold de versie zoals in werking getreden op 1 augustus 2015 (Stcrt. 2015, nr. 16866), met opvolgende wijzigingen met verschillende inwerkingstredingsdata. Dat verweerder de wijzigingen sinds 2015 heeft benoemd, is niet onjuist en betekent ook niet dat verweerder die strikt genomen niet meer in werking zijnde (bijlagen bij de) Rav ook heeft toegepast bij de vergunningverlening. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Ter zitting is door eiseressen bevestigd dat niet in geschil is het standpunt van verweerder dat de in de AAgro-stacks-berekening betrokken Natura 2000-gebieden geen relevante effecten ondervinden van de varkens- en rundveehouderij van vergunninghoudster.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat AERIUS voor de onderhavige aanvraag niet verplicht is en dat AAgro-stacks in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) als voldoende representatief en betrouwbaar is beoordeeld.
8. In artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is bepaald dat het verboden is zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
9. De rechtbank ziet zich geplaatst voor beantwoording van de vraag of het bestreden besluit met AAgro-stacks-berekeningen voldoende zorgvuldig is voorbereid. Daarover overweegt de rechtbank als volgt. Omdat de aanvraag is ingediend vóór 1 juli 2015 brengt dat mee dat op grond van artikel 7.13 van de Regeling natuurbescherming niet het gebruik van de zogeheten AERIUS Calculator verplicht is voorgeschreven. Vergunninghoudster heeft bij haar aanvraag berekeningen van stikstofemissies met het rekenmodel AAgro-stacks gevoegd en dat is de grondslag voor de verlening van de vergunning geweest. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 15 februari 2017 (ECLI:NL: RVS:2017:416), onderschrijft de rechtbank het algemene uitgangspunt dat het rekenmodel AAgro-stacks als voldoende representatief en betrouwbaar kan worden beoordeeld. Dat neemt niet weg dat AAgro-stacks ook nadelen kent, zoals de beperking tot een afstand van tien kilometer en dat er inmiddels ook een rekenmodel, AERIUS Calculator, is ontwikkeld dat wel de Natura 2000-gebieden op afstanden boven de tien kilometer kan betrekken in de berekening van stikstofemissies van de veehouderij. In die situatie, waarin bovendien door eiseressen aannemelijk is gemaakt dat sprake is van stikstofdeposities op gevoelige en belaste Natura 2000-gebieden op grotere afstand, ligt het voor de hand dat met de AERIUS Calculator aanvullend onderzoek wordt verricht naar de stikstofdepositie als gevolg van het aangevraagde plan. Het gaat bij vergunningverlening op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb immers om de vraag of, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. De daarin besloten liggende toets is niet beperkt tot berekening van de effecten van het plan op Natura 2000-gebieden tot tien kilometer van de veehouderij.
10. Ter zitting is van de zijde van verweerder toegelicht dat in gevallen waarin de AERIUS Calculator niet verplicht is voorgeschreven, door hem wel een aanvullende berekening daarmee wordt gemaakt indien de in de zienswijze aangedragen gronden daartoe aanleiding geven. De rechtbank stelt vast dat eiseressen deze grond reeds in de zienswijze hebben aangevoerd en dat er dan ook voor een aanvullende berekening met de AERIUS Calculator alle aanleiding was. De hierop gerichte beroepsgronden slagen dan ook.
11. Het beroep is gegrond; het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet zij geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden omdat aan de hand van de resultaten van de aanvullende berekening en tegen de achtergrond van de algehele stikstofproblematiek het te onzeker is wanneer nieuwe besluitvorming kan worden afgerond. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op de aanvraag van vergunninghoudster moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep tegen het bestreden besluit dient verweerder het eiseressen betaalde griffierecht te vergoeden.
13. De rechtbank acht ten slotte termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseressen in verband met de behandeling van hun beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,00 (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,00, met wegingsfactor 1). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,00 aan eiseressen te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (wegens kosten van rechtsbijstand), te vergoeden aan eiseressen.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzitter, mr. R.J.G.H. Seerden en mr. J.M.E. Kessels, leden, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 maart 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 13 maart 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan door een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.