ECLI:NL:RBLIM:2020:2081

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
C.03 / 270536 / HARK 19-231
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vernietiging van dwangbevel in het kader van onderbewindstelling en griffierechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van een dwangbevel dat was uitgevaardigd tegen [verzoeker], die onder bewind was gesteld. Het verzoek werd ingediend door E.A.M. Beumer, de bewindvoerder van [verzoeker]. De rechtbank oordeelde dat de griffier van de rechtbank Limburg onzorgvuldig had gehandeld door het dwangbevel enkel aan [verzoeker] te betekenen, zonder ook de bewindvoerder te informeren. Dit leidde tot de conclusie dat het verzet van [verzoeker] ontvankelijk en gegrond was. De rechtbank vernietigde het dwangbevel en gaf de griffier de opdracht om opnieuw tot inning van het griffierecht over te gaan, met de aanbeveling om de griffierechtnota aan de bewindvoerder te sturen. De rechtbank benadrukte dat het onbegrijpelijk was dat de griffier niet ook de bewindvoerder had betrokken bij de communicatie over het griffierecht, gezien de omstandigheden van de onderbewindstelling. De beslissing van de rechtbank was een belangrijke bevestiging van de rechten van de onderbewindgestelde en de rol van de bewindvoerder in dergelijke procedures.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rekestnummer: C/03/270536 / HA RK 19-231
Beschikking van 10 maart 2020
in de zaak van
E.A.M. BEUMER,
kantoorhoudende te Venray,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
tegen
De griffier van de rechtbank Limburg,
gevestigd te Maastricht,
verweerder.
Verzoeker wordt hierna aangeduid als ‘ [verzoeker] ’ en verweerder als ‘de griffier’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, gedateerd 23 oktober 2019, ter griffie ingekomen op 29 oktober 2019,
- bij schrijven van 1 november 2019 heeft Beumer twee producties overgelegd,
- het verweerschrift van de griffier van 23 december 2019,
- de mondeling behandeling op 8 januari 2019,
- het emailbericht van 13 januari 2020 van Beumer.
1.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is enkel Beumer verschenen.
1.3.
Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 18 augustus 2015 zijn met ingang van 1 september 2015 wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende [verzoeker] onder bewind gesteld. Mevrouw J.M.P.J. Denissen, vennoot van J&J Bewindvoering (hierna: ‘Denissen’) is hierbij tot bewindvoerder benoemd.
2.2.
Op 27 september 2018 heeft [verzoeker] een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter tot opheffing van het bewind. In dat kader heeft Denissen op 1 oktober 2018 de kantonrechter verzocht om haar te ontslaan als bewindvoerder omdat [verzoeker] - kort gezegd - vanwege zijn sterke afhankelijkheid van verdovende middelen steeds nieuwe schulden maakt om in zijn verslaving te kunnen voorzien. Bij beschikking van 19 december 2018 heeft de kantonrechter het betreffende verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen en daarbij tevens met ingang van 1 januari 2019 Denissen als bewindvoerder ontslagen en Beumer als zodanig benoemd.
2.3.
Uit de beschikking van 19 december 2018 blijkt dat [verzoeker] op die datum geen vaste woon- en/of verblijfplaats had maar alleen een postadres in [plaats voormalig postadres verzoeker] . Sedert 1 maart 2019 is [verzoeker] woonachtig te [woonplaats verzoeker] aan de [adres verzoeker] .
2.4.
Naar aanleiding van het door [verzoeker] ingediende verzoekschrift is hij een bedrag van € 79,- aan griffierecht aan de griffier verschuldigd. Om die reden heeft de griffier op 2 oktober 2018 aan hem een nota verzonden strekkende tot het betalen van voormeld bedrag. Op 30 oktober 2018 en 13 november 2018 zijn aan [verzoeker] aanmaningen verstuurd waarbij werd verzocht het verschuldigde griffierecht alsnog te voldoen.
2.5.
[verzoeker] heeft nagelaten het verschuldigde griffierecht te voldoen waarna door de griffier tegen hem op 3 april 2019 een dwangbevel is uitgevaardigd. Dit is op 20 mei 2019 door de deurwaarder aan [verzoeker] betekend. Uit het betekeningsexploot blijkt dat [verzoeker] is aangezegd om voor 20 juni 2019 een bedrag van € 176,33 aan de deurwaarder te betalen, onverminderd verdere gerechts- en executiekosten.
2.6.
In artikel 30 lid 3 Wet griffierechten burgerlijke zaken (hierna: Wgbz) is bepaald dat de schuldenaar gedurende een maand na betekening van het dwangbevel daartegen bij verzoekschrift in verzet kan komen.
2.7.
Nadat [verzoeker] wederom niet tot betaling was overgegaan, is de deurwaarder in oktober 2019 overgegaan tot het leggen van beslag op de uitkering van [verzoeker] , zulks tot een bedrag van € 423,35. Als gevolg van het gelegde beslag heeft Beumer kort daarna hiertegen namens [verzoeker] verzet aangetekend.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De rechtbank begrijpt het verzoek als volgt.
[verzoeker] heeft op zichzelf geen bezwaar tegen betaling van het griffierecht maar verzoekt om vernietiging van het dwangbevel nu hierop de beslaglegging en de (executie)kosten zijn gebaseerd. Beumer heeft haar verzoek in het verzoekschrift en bij gelegenheid van de mondelinge behandeling nader toegelicht.
3.2.
De griffier heeft hiertegen schriftelijk verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal - voor zover relevant - bij de beoordeling nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De bevoegdheid van de bewindvoerder en de ontvankelijkheid van het verzoek.
4.1.1.
Ingevolge artikel 1:438 leden 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) komen tijdens het bewind het beheer en de beschikking over deze onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder, met inachtneming van de in de wet vermelde voorwaarden. De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende immers tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte (art. 1:441 lid 1 BW). Hiermee strookt dat de bewindvoerder in een eventueel geding over een onder bewind gesteld goed optreedt als formele procespartij ten behoeve van de rechthebbende. Nu vast staat dat Beumer tot bewindvoerder is benoemd, is zij bevoegd om namens [verzoeker] in verzet te komen tegen het uitgevaardigde dwangbevel.
4.1.2.
De vraag, die vervolgens moet worden beantwoord, is of [verzoeker] ontvankelijk is in zijn verzet. Immers, de verzettermijn liep af op 20 juni 2019 terwijl [verzoeker] bij verzoekschrift van 23 oktober 2019, ter griffie ingekomen op 29 oktober 2019, in verzet is gekomen. Uit de door [verzoeker] aangevoerde stellingen blijkt ondubbelzinnig dat hij een beroep doet op de verschoonbaarheid van deze termijnoverschrijding. Bij de beoordeling daarvan dient er naar het oordeel van de rechtbank aansluiting te worden gezocht bij de regeling van verzet in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv). Hierbij is ook meegewogen dat tegen de beslissing van de rechtbank op grond van artikel 30 Wet Griffierechten burgerlijke zaken geen hogere voorziening is toegelaten.
4.1.3.
Relevant is dat het dwangbevel weliswaar aan het juiste adres is betekend maar dat deze betekening niet in persoon heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat de verzettermijn van vier weken niet op 20 mei 2019 is gaan lopen. Met het vervolgens in oktober 2019 door de deurwaarder gelegde beslag op de uitkering van [verzoeker] is de tenuitvoerlegging van het dwangbevel aangevangen. [verzoeker] heeft onweersproken gesteld dat hij enkele dagen daarna in verzet is gekomen tegen het dwangbevel. Dit mag worden aangemerkt als een daad van bekendheid als bedoeld in artikel 143 lid 2 Rv. Conclusie is dat het verzet tijdig is ingesteld en dat [verzoeker] daarin kan worden ontvangen.
4.2.
Het verzet
4.2.1.
De goederen die [verzoeker] (zullen) toebehoren zijn op 1 september 2015 door deze rechtbank wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden onder bewind gesteld. Het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het bewind is afgewezen en diens onderbewindstelling loopt, weliswaar met een opvolgend bewindvoerder, tot op heden gewoon door. Tegen die achtergrond is het zonder nadere uitleg, die niet is gegeven, onbegrijpelijk – en ook onzorgvuldig – dat de griffier de (op zichzelf terechte) nota, aanmaningen en het dwangbevel ten hoeve van de inning van het griffierecht enkel naar [verzoeker] heeft gestuurd dan wel aan hem heeft betekend en niet (ook) naar of aan de (opvolgend) bewindvoerder. Tegen de achtergrond van de bij [verzoeker] aanwezige verkwistings- en de problematische schuldenproblematiek mag dit in redelijkheid van de griffier worden verlangd. Indien de griffierechtnota óók aan de (opvolgend) bewindvoerder zou zijn toegezonden, had inschakeling van de deurwaarder (en de daaraan verbonden kosten en verhogingen) eenvoudig voorkomen kunnen worden. Het vorenstaande klemt temeer omdat de griffier ambtshalve met het lopende bewind bekend is althans had kunnen zijn. Dat blijkt niet alleen uit haar eigen administratieve systeem maar ook uit het Centraal Curatele en Bewindsregister.
4.3.
De slotsom
4.3.1.
Vorenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat [verzoeker] ontvankelijk zal worden verklaard in diens verzet. De rechtbank is verder van oordeel dat het verzet gegrond is. Immers, indien de griffier de griffierechtnota óók aan de (opvolgend) bewindvoerder zou hebben toegezonden, zou met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het uitvaardigen van een dwangbevel niet (meer) noodzakelijk zijn geweest. Dit oordeel vindt bevestiging in het ter zitting door Beumer ingenomen standpunt dat [verzoeker] het in rekening gebrachte griffierecht verschuldigd is en dat zij voornemens is dit namens hem te betalen. Het door de griffier gegeven dwangbevel zal daarom worden vernietigd. Dat brengt met zich dat aan de ingezette tenuitvoerlegging van het dwangbevel, waaronder begrepen de kosten van betekening en de verdere kosten van invordering (waaronder de beslaglegging) de grondslag komt te ontvallen.
4.3.2.
De griffier dient opnieuw tot inning van het verschuldigde griffierecht over te gaan en aan hem wordt in overweging gegeven om de griffierechtnota ten bedrage van € 79,- alsnog aan Beumer te doen toekomen zodat laatstgenoemde, overeenkomstig haar ter zitting gedane toezegging, voor betaling daarvan kan zorgdragen. Mocht [verzoeker] om hem moverende redenen niet tot tijdige betaling van het verschuldigde griffierecht overgaan dan dient de griffier, zo nodig, een nieuw dwangbevel af te geven dat vervolgens op kosten van [verzoeker] kan worden tenuitvoergelegd op de wijze zoals is bepaald in Rv.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart [verzoeker] ontvankelijk in zijn verzet;
5.2.
verklaart het verzet gegrond;
5.3.
vernietigt het op 3 april 2019 jegens [verzoeker] uitgevaardigde dwangbevel.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.P. Drijkoningen en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2020. [1]

Voetnoten

1.type: MD