ECLI:NL:RBLIM:2020:1918

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
03/700246-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in megazaak Landlord wegens gebrek aan bewijs van valsheid in notariële akte en witwassen

In de strafzaak tegen de verdachte, die werd bijgestaan door mr. J.J.M. Goltstein, heeft de rechtbank Limburg op 9 maart 2020 uitspraak gedaan. De zaak betreft de zogenaamde 'megazaak Landlord', waarin de verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het opnemen van een verkeerde koopprijs in een notariële akte en van witwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten. De zaak heeft een lange voorgeschiedenis, waarbij het openbaar ministerie eerder niet-ontvankelijk was verklaard, maar het gerechtshof dit vonnis heeft vernietigd en de zaak terug heeft verwezen naar de rechtbank.

De tenlastelegging omvatte twee feiten: het opnemen van een valse koopprijs van 205.000 euro in een notariële akte en het witwassen van een bedrag van 45.000 euro. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte en zijn medeverdachte een hogere koopprijs hadden ontvangen dan in de akte was vermeld. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte, ondersteund door bankgegevens, voldoende waren om aan te tonen dat het geldbedrag van 50.000 euro afkomstig was van hun Nederlandse bankrekening en niet van een illegale bron.

Gelet op het ontbreken van bewijs voor de beschuldigingen heeft de rechtbank de verdachte integraal vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in de zitting van 9 maart 2020.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/700246-12
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [Adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.J.M. Goltstein, advocaat kantoorhoudende te Kerkrade.

1.Onderzoek van de zaak

De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft op 11 oktober 2013 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, waarna de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 12 november 2015 dit vonnis vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank teneinde deze op de bestaande tenlastelegging te berechten en af te doen.
De rechtbank heeft de zaak vervolgens inhoudelijk behandeld op de zittingen van 1, 12, 15 en 19 november 2019. Op de zitting van 4 maart 2020 is het onderzoek gesloten. De raadsman is – met uitzondering van 4 maart 2020 – op voornoemde dagen verschenen en verdachte is verschenen op 12, 15 en 19 november 2019. De officieren van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte al dan niet samen met anderen:
feit 1:in een notariële akte een valse opgave heeft doen opnemen aangaande de koopprijs van een pand;
feit 2:een geldbedrag van 45.000 euro heeft witgewassen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
De standpunten van de officieren van justitie en de verdediging
De officieren van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
3.2
Het oordeel van de rechtbank
Met de officieren van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt:
Aan verdachte en zijn echtgenote, [medeverdachte 1] , wordt verweten dat zij bij de verkoop van hun pand aan de [Adres 2] te Heerlen een valse opgave van de verkoopprijs hebben gedaan in een leveringsakte.
Uit het dossier blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] op 28 oktober 2005 het betreffende pand via [Makelaar] hebben verkocht aan [Medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , die hun -destijds minderjarige- zoon [medeverdachte 3] vertegenwoordigden, voor een bedrag van 205.000 euro. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij aanvankelijk een bedrag van 250.000 euro hadden gevraagd, maar uiteindelijk op 205.000 euro zijn uitgekomen. Op 10 januari 2006 werd het pand voor deze prijs geleverd en betaald op de derdenrekening van de notaris.
In het dossier wordt er vanuit gegaan dat naast de in de leveringsakte genoemde koopprijs van 205.000 euro door [Medeverdachte 1] nog een contant geldbedrag van 45.000 euro zou zijn betaald. Dit wordt met name afgeleid uit het feit dat [verdachte] en [medeverdachte 1] een week na de levering een contant geldbedrag van 50.000 euro hebben gestort op hun Belgische bankrekening. [verdachte] en [medeverdachte 1] worden er tevens van verdacht dat zij het bedrag van 45.000 euro op deze manier hebben witgewassen.
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat het bedrag van 50.000 euro afkomstig was van hun Nederlandse Rabobankrekening waarop het bedrag is uitbetaald dat resteerde na de verkoop van het pand, na aftrek van alle hypotheken en verdere kosten. Zij hebben die 50.000 euro op hun Belgische bankrekening gestort en de Rabobankrekening in Nederland opgeheven.
Deze verklaring wordt ondersteund door de bevindingen uit het onderzoek dat is uitgevoerd naar de bankgegevens van [medeverdachte 1] en [verdachte] . Daaruit is immers gebleken dat zij op 11 januari 2006 van de notaris in verband met de verkoop van het pand een bedrag van 81.433,56 euro hebben ontvangen.
Op 17 januari 2006 – een week na de levering – hebben zij twee grote geldbedragen opgenomen, te weten 40.000 euro en 30.000 euro. Op 18 januari 2006 werd vervolgens op de Belgische rekening van [medeverdachte 1] en [verdachte] een contant geldbedrag van 50.000 euro gestort. Het dossier bevat voorts geen enkel bewijs dat het betreffende geldbedrag afkomstig zou zijn van een andere, niet legale bron.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat [medeverdachte 1] en [verdachte] in werkelijkheid een hoger bedrag hebben ontvangen dan de in de leveringsakte vermelde koopprijs van 205.000 euro, zodat geen sprake is van een valselijk opgemaakte notariële akte, noch van witwassen.
De rechtbank zal verdachte derhalve integraal vrijspreken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.

4.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. A.K. Kleine en
mr. L. Feuth, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 9 maart 2020.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 10 januari 2006 in de gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in (een) notariële akte(n), te weten (een) leveringsakte(n) van het pand gelegen aan de [Adres 2] te Heerlen opgemaakt door een notaris, te weten [Naam] , valselijk heeft doen opnemen dat de koopprijs van voornoemd pand 205.000 euro bedroeg, van de waarheid van welk(e) feit(en) die akte moest doen blijken, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat de werkelijke en/of de te betalen koopprijs hoger was, zulks met het oogmerk om die akte(n) of (een) afschrift(en) daarvan te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware die opgave(n) in overeenstemming met de waarheid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 28 oktober 2005 tot en met 9 juni 2010, in de gemeente Heerlen, althans in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een geldbedrag, te weten 45.000 euro, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, althans van een geldbedrag, te weten 45.000 euro, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;