ECLI:NL:RBLIM:2020:1886

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 maart 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
03-702909-10
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in megazaak Landlord wegens gebrek aan bewijs van valse koopprijs in notariële akte

In de strafzaak tegen de verdachte, die werd bijgestaan door mr. C. Reijntjes-Wendenburg, heeft de rechtbank Limburg op 9 maart 2020 uitspraak gedaan. De zaak betreft de zogenaamde 'megazaak Landlord', waarin de verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het opnemen van een verkeerde koopprijs in een notariële akte. De rechtbank heeft eerder, op 11 oktober 2013, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard, maar dit vonnis werd door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 12 november 2015 vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op verschillende zittingen in november 2019 en op 4 maart 2020, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsvrouw wel. De tenlastelegging hield in dat de verdachte in een notariële akte een valse opgave had gedaan over de koopprijs van een pand. De officieren van justitie eisten bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de in de akte genoemde koopprijs van 172.500 euro niet overeenkwam met de werkelijkheid. De rechtbank concludeerde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van het ten laste gelegde, omdat er geen bewijs was dat de akte vals was opgemaakt. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken op 9 maart 2020.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/702909-10
Tegenspraak (gemachtigde raadsvrouw)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
[geboortegegevens] ,
[adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft op 11 oktober 2013 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, waarna de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 12 november 2015 dit vonnis vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank teneinde deze op de bestaande tenlastelegging te berechten en af te doen.
De rechtbank heeft de zaak vervolgens inhoudelijk behandeld op de zittingen van 1, 12, 15 en 22 november 2019. Op de zitting van 4 maart 2020 is het onderzoek gesloten. Op voornoemde dagen is verdachte niet verschenen. Wel is - met uitzondering van 4 maart 2020 - verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officieren van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met anderen in een notariële akte een valse opgave heeft doen opnemen aangaande de koopprijs van het [naam pand] te [plaats] .

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunten van de officieren van justitie en de verdediging
De officieren van justitie hebben – zoals opgenomen in het overgelegde schriftelijke requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft zich – zoals opgenomen in de overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs dat in de leveringsakte een valse opgave is gedaan alsmede wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op het doen van valse opgave.
3.2
Het oordeel van de rechtbank
Mét de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het [naam pand] te [plaats] was eigendom van verdachte. Uit informatie van de Bank of Scotland blijkt dat er op 29 oktober 2007 een executieverkoop van het pand werd aangekondigd in verband met betalingsproblemen van verdachte. De executiewaarde werd bepaald op 150.000 euro. Het pand verkeerde in een deplorabele staat. Een door een derde gedaan bod van 185.000 euro werd ingetrokken na bezichtiging van het pand. Op 8 februari 2008 heeft [naam] contact met de bank opgenomen en aangegeven dat hij 160.000 tot 170.000 euro wilde betalen voor het pand. Op 11 februari 2008 werd opnieuw gebeld door [naam] die vertelde dat hij bij verdachte was geweest en dacht dat verdachte bereid zou zijn tot verkoop. Uiteindelijk is een verkoopbedrag van 172.500 euro overeengekomen.
Verdachte heeft verklaard dat [naam] hem bij de aan de verkoop voorafgaande onderhandelingen heeft toegezegd nog tien procent van de verkoopwaarde van 172.500 euro ‘onder tafel’ te betalen.
[naam] heeft deze afspraak ontkend.
De rechtbank overweegt dat uit de hierboven aangehaalde informatie van de Bank of Scotland blijkt dat het in de akte overeengekomen aankoopbedrag van 172.500 euro een reële prijs betreft. De bank is met dit bedrag akkoord gegaan onder het voorbehoud dat er geen hoger bod gedaan zou worden, welk hoger bod uit is gebleven. De rechtbank vermag dan ook niet in te zien welk belang [naam] zou hebben om zich door middel van een belofte van een zwarte betaling te voorzien van de medewerking aan de verkoop door verdachte [verdachte] .
Tegen deze achtergrond acht de rechtbank de andersluidende verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] dienaangaande onvoldoende om te kunnen komen tot een wettig en overtuigende bewezenverklaring van het ten laste gelegde, te meer daar deze laatstgenoemden zelf een zeer schimmige rol hebben gespeeld rond het verkrijgen van de hypothecaire lening die nodig was voor de aankoop van de woning (valse loonstroken en een valse werkgeversverklaring), de besteding van het bouwdepot (verdeeld tussen beiden) en het gebruik van de woning (als hennepplantage).
Gelet op vorenstaande stelt de rechtbank vast dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de in de leveringsakte genoemde kooprijs van 172.500 euro niet overeenkomstig de waarheid is, zodat geen sprake is van een valselijk opgemaakte notariële akte.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde.

4.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. A.K. Kleine en
mr. L. Feuth, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 9 maart 2020.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 20 maart 2008 in de gemeente [plaats] , in elk geval in het arrondissement Maastricht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in (een) notariële akte(n), te weten (een) leveringsakte(n) van het pand gelegen aan de [naam pand] te [plaats] opgemaakt door een notaris, te weten [naam notaris] , valselijk heeft doen opnemen dat de koopprijs van voornoemd pand 172.500 euro bedroeg, van de waarheid van welk(e) feit(en) die akte moest doen blijken, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat de werkelijke en/of de te betalen koopprijs hoger was, zulks met het oogmerk om die akte(n) of (een) afschrift(en) daarvan te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware die opgave(n) in overeenstemming met de waarheid;