Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
verwerende partij in het verzoek.
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 720,00
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 13 januari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap Fair Play Centers BV en een werknemer, aangeduid als [verweerder]. De werknemer was sinds 1 november 1999 in dienst en vervulde de functie van medewerker amusementscenter. Tijdens een personeelsuitje heeft de werknemer een bon ingediend die niet betrekking had op de uitgaven van het teamuitje, wat heeft geleid tot een vertrouwensbreuk tussen de werkgever en de werknemer. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b in verbinding met artikel 7:669 lid 3 BW, omdat de werknemer ernstig verwijtbaar had gehandeld.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer, samen met twee collega’s, bewust een onterecht bonnetje heeft ingediend en dat dit handelen het vertrouwen van de werkgever heeft geschaad. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van ernstig verwijtbaar handelen, wat voldoende grond vormde voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft het verzoek van de werkgever toegewezen en de arbeidsovereenkomst per direct ontbonden, zonder toekenning van een transitievergoeding, omdat de werknemer niet in aanmerking kwam voor deze vergoeding op basis van artikel 7:673 lid 8 BW. Het zelfstandig verzoek van de werknemer tot wedertewerkstelling werd afgewezen, en de werknemer werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever.