ECLI:NL:RBLIM:2020:186

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 januari 2020
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
8168574/AZ/19-186 13012020
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 13 januari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap Fair Play Centers BV en een werknemer, aangeduid als [verweerder]. De werknemer was sinds 1 november 1999 in dienst en vervulde de functie van medewerker amusementscenter. Tijdens een personeelsuitje heeft de werknemer een bon ingediend die niet betrekking had op de uitgaven van het teamuitje, wat heeft geleid tot een vertrouwensbreuk tussen de werkgever en de werknemer. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b in verbinding met artikel 7:669 lid 3 BW, omdat de werknemer ernstig verwijtbaar had gehandeld.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer, samen met twee collega’s, bewust een onterecht bonnetje heeft ingediend en dat dit handelen het vertrouwen van de werkgever heeft geschaad. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van ernstig verwijtbaar handelen, wat voldoende grond vormde voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft het verzoek van de werkgever toegewezen en de arbeidsovereenkomst per direct ontbonden, zonder toekenning van een transitievergoeding, omdat de werknemer niet in aanmerking kwam voor deze vergoeding op basis van artikel 7:673 lid 8 BW. Het zelfstandig verzoek van de werknemer tot wedertewerkstelling werd afgewezen, en de werknemer werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 8168574 \ AZ VERZ 19-186
Beschikking van de kantonrechter van 13 januari 2020
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FAIR PLAY CENTERS BV,
gevestigd te Kerkrade,
werkgever
gemachtigde mr. S.G.J. Habets,
verzoekende partij in het verzoek,
tegen:
[verweerder],
wonend [adres verweerder] ,
[woonplaats verweerder] ,
werkneemster
gemachtigde mr. R.P.H.W. Haas,
verwerende partij in het verzoek.
Partijen zullen hierna Fair Play en [verweerder] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 14 november 2019 ter griffie ontvangen verzoekschrift;
- het verweerschrift, tevens houdende het zelfstandig verzoek tot wedertewerkstelling;
- de door Fair Play nagezonden producties;
- de mondelinge behandeling d.d. 16 december 2019;
- de pleitaantekeningen zijdens Fair Play;
- de pleitnotities zijdens [verweerder] .
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum ] 1971, is op 1 november 1999 bij Fair Play in dienst getreden en vervult thans de functie van medewerker amusementscenter tegen een loon van € 925,02 bruto per maand, exclusief toeslagen, op basis van een parttime factor van 40%.
2.2.
Eind juni 2019 vindt een personeelsuitje plaats. Fair Play bekostigt dit jaarlijks terugkerend personeelsuitje tot een bedrag van € 75,00 per persoon. Over de uitgaven dient verantwoording afgelegd te worden.
2.3.
[verweerder] ontvangt voor negen personen van de locatiemanager van Fair Play, de heer [naam locatiemanager verzoeker] , een bedrag van € 675,00 in contanten.
2.4.
Na terugkeer van het uitje levert [verweerder] € 50,00 in bij de heer [naam locatiemanager verzoeker] . Ter verantwoording overlegt zij drie bonnen (facturen).
2.5.
Een van de drie bonnen, ad € 135,00 van Da Kiko, ziet niet op uitgaven van het personeel van Fair Play. Voorafgaand aan het ter verantwoording indienen van deze bon hebben [verweerder] , [collega 1 verweerder] en [collega 2 verweerder] overleg gevoerd.
2.6.
[verweerder] verklaart, na daartoe te zijn gevraagd, wisselend over de ingeleverd bon van Da Kiko.

3.Het geschil

3.1.
Fair Play verzoekt de tussen haar en [verweerder] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, dan wel g Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
3.2.
[verweerder] heeft verweer gevoerd en daarbij tevens verzocht Fair Play te veroordelen tot wedertewerkstelling van [verweerder] .
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat niet is gebleken dat het onderhavige verzoek verband houdt met een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670, leden 1 tot en met 4 en 10 van het BW, of enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst. Derhalve komt de kantonrechter toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
4.2.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW in verbinding met artikel 7:671b lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (Stcrt. 2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
4.3.
Fair Play verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), primair in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW en subsidiair in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW. Daarnaast verzoekt Fair Play bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de opzegtermijn en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden en verder te bepalen dat ernstig verwijtbaar is gehandeld en [verweerder] geen recht heeft op een transitievergoeding.
Aan dit verzoek legt Fair Play ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – verwijtbaar handelen van [verweerder] dan wel een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van Fair Play redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ter onderbouwing daarvan heeft Fair Play, samengevat weergegeven, het navolgende gesteld.
4.4.
Ter verantwoording van uitgaven bij een teamuitje is door [verweerder] (en twee collega’s) een bonnetje ingediend dat niet zag op de uitgaven van het teamuitje. Uit de stukken en de verklaringen ter zitting blijk dat [verweerder] over deze werkwijze met twee andere collega’s onderling overleg heeft gehad en ze over die gezamenlijk afgesproken handelwijze niet uit eigener beweging transparantheid hebben gegeven.
De kantonrechter is van oordeel dat door het handelen zoals dit tussen partijen vast staat, te weten het bij het verantwoorden van uitgaven op rekening van Fair Play bewust een niet van toepassing zijnde factuur in te dienen en daar niet uit eigener beweging duidelijkheid over te verschaffen, alle drie de werknemers het vertrouwen van Fair Play hebben geschaad. Dit klemt te meer nu werknemers van Fair Play - vanwege de aard van hun werk en hun werkgever - veelvuldig in aanraking komen met aanzienlijke geldstromen. Dat het [verweerder] en haar collega’s niet duidelijk zou zijn dat dit ontoelaatbaar gedrag was passeert de kantonrechter. Immers blijkt uit hun handelen dat zij wisten dat uitgaven achteraf via bonnetjes verantwoord moesten worden én dat het bedrag dat niet verantwoord kon worden geretourneerd diende te worden. Hieruit volgt dat zij ook dienden te begrijpen dat het indienen van een vals, in de zin van niet op de betreffende uitgaven betrekking hebbende, bonnetje in strijd was met deze verantwoordingsplicht.
4.5.
Het handelen zoals [verweerder] heeft gedaan, is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende om tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst te komen op de e‑grond. Uit het voorgaande vloeit naar het oordeel van de kantonrechter voort dat het eindigen van de onderhavige arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] . Dat betekent dat op grond van artikel 7:673 lid 7, aanhef en onder c, BW de transitievergoeding (op grond van het eerste lid van dat artikel) door Fair Play niet verschuldigd is.
4.6.
[verweerder] doet echter een beroep op de uitzondering op die regel, zoals is opgenomen in artikel 7:673 lid 8 BW. Mede gelet op de omstandigheid dat het handelen van [verweerder] naar het oordeel van de kantonrechter op één lijn is te stellen met de voorbeelden die de regering in de memorie van toelichting geeft van situaties van ernstig verwijtbaar handelen waarin de werkgever geen of een beperkte transitievergoeding verschuldigd is (bijvoorbeeld diefstal of het geld lenen uit de bedrijfskas hetgeen leidt tot een vertrouwensbreuk), ziet de kantonrechter geen aanleiding om dat beroep te honoreren.
4.7.
Nu de redelijke grond om tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst te komen bestaat uit het verwijtbaar handelen door [verweerder] , is de plicht herplaatsing te onderzoeken van artikel 7:669 lid 1 BW niet aan de orde.
4.8.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Fair Play zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel b, BW zal worden ontbonden met ingang van heden, 13 januari 2020.
4.9.
Het zelfstandig verzoek tot wedertewerkstelling van [verweerder] wordt, gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen, afgewezen.
4.10.
[verweerder] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Fair Play worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 121,00
- salaris gemachtigde
€ 720,00
Totaal € 841,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van heden, 13 januari 2020,
5.2.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, aan de zijde van Fair Play tot op heden begroot op € 841,00,
5.3.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenvergoeding uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: ksf
coll: