Overwegingen
1. Verweerder heeft op 26 oktober 2017 een aanvraag ontvangen van vergunninghouder voor een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van een honden- en kattenpension. Met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure heeft verweerder met het bestreden besluit een omgevingsvergunning (eerste fase) verleend voor de activiteit handelen in strijd met regels van ruimtelijke ordening. Daarvoor heeft verweerder vastgesteld dat het plan van vergunninghouder om een honden- en kattenpension aan de [adres] te vestigen in strijd is met artikel 29.5, eerste lid, van het bestemmingsplan Reparatie- en veegplan buitengebied Leudal 2016, op grond waarvan het uitoefenen van een bedrijf aan huis alleen in de woning is toegestaan tot een oppervlak van in totaal 30 m². Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, en onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) heeft verweerder, onder voorschriften, afwijking van het bestemmingsplan toegestaan.
2. Eiser heeft zienswijzen tegen het ontwerpbesluit ingediend en beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiser vreest dat zijn naastgelegen theaterboerderij en groepsaccommodatie (te) veel last, met name geluidsoverlast, zal ondervinden van het honden- en kattenpension. Daarbij heeft hij aangevoerd het een onbegrijpelijk standpunt van verweerder te vinden voor zover is betoogd dat niet gebleken is van onoverkomelijke bezwaren tegen het initiatief van vergunninghouder nu eiser die wel uitdrukkelijk naar voren heeft gebracht. Verweerder heeft in de visie van eiser ten onrechte daaraan geen aandacht besteed. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder van een onjuist uitgangspunt is uitgegaan bij het beoordelen van de geluidsbelasting omdat de geldende gebiedstypering die van een rustig buitengebied is en niet van een gemengd gebied, zoals bij de beoordeling van de aangevochten vergunning het geval is. Verweerder heeft naar de mening van eiser gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, met de rechtszekerheid en met het verbod van willekeur. Verder zijn volgens eiser zijn theaterhoeve en groepsaccommodatie ten onrechte niet meegenomen als geluidsgevoelig object, nu deze functies (ook) zijn bedoeld om personen te laten verblijven. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat de afstand van de inrichting is gemeten tot de woning van eiser en ten onrechte niet tot de theaterboerderij en de groepsaccommodatie.
3. De opmerking dat de initiatiefnemer niet is gebleken van onoverkomelijke bezwaren tegen vestiging van een honden- en kattenpension is geen dragende overweging van het bestreden besluit. Voor zover eiser met zijn beroepsgrond heeft willen betogen dat in zoverre de ruimtelijke onderbouwing niet getuigt van een zuivere weergave van de feiten, overweegt de rechtbank als volgt. De ruimtelijke onderbouwing, en andere stukken, verhaalt van overleg met omwonenden en geeft weer dat zij niet negatief staan ten opzichte van het initiatief. Hoewel duidelijk is dat hierbij geen rekening is gehouden met het verzet dat aan de kant van, in elk geval, eiser bestaat en heeft bestaan, moge dat zo zijn, maar dat leidt niet tot de conclusie dat de omgevingsvergunning voor strijdig gebruik niet verleend had mogen worden. Er bestaan immers geen voorschriften voor vooroverleg met en het informeren van omwonenden voorafgaand aan het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning, die geschonden zouden kunnen zijn. De hierop gerichte beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Gewijzigd standpunt in verweerschrift
4. In het verweerschrift heeft verweerder erkend dat er bij de toepassing van de ‘Handreiking Bedrijven en milieuzonering’ (Handreiking) van de VNG voor de onderhavige vergunning ten onrechte is uitgegaan van de gebiedstypering ‘gemengd gebied’ en dat dit ‘rustig buitengebied’ moet zijn. Het omgevingstype is bepalend voor de te hanteren richtafstand: voor dierenpensions gelegen in rustig buitengebied bedraagt dit 100 meter, welke afstand in de gegeven situatie niet kan worden gerespecteerd. Volgens het toetsingskader uit de Handreiking, dat verweerder in het verweerschrift heeft toegepast, dient dan te worden aangetoond dat de geluidbelasting (etmaalwaarde) op geluidgevoelige bestemmingen niet meer bedraagt dan:
- 45 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
- 65 dB(A) maximale geluidniveau (piekgeluiden) en
- 50 dB(A) ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking.
Uit de rapportage “Akoestisch onderzoek Dierenpension gelegen aan de [adres] ” van 24 februari 2017 blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de woning van eiser 50 dB(A) en het maximale geluidniveau 62 dB(A) zal bedragen. Nu uit de resultaten blijkt dat niet kan worden voldaan aan het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, heeft verweerder zich, onder verwijzing naar het geldende geluidbeleid, op het standpunt gesteld dat een hogere geluidbelasting in de concrete situatie acceptabel wordt geacht.
Verweerder heeft voorts alsnog de geluidbelasting op de theaterhoeve bepaald op een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 52 dB(A) en een maximaal geluidniveau van 64 dB(A). Verweerder is van mening dat hiermee de goede ruimtelijke ordening in onderhavige situatie niet in het geding komt. Verweerder heeft geconcludeerd dat de verleende omgevingsvergunning op grond van de in het verweerschrift gegeven argumentatie kan en zal worden verleend waardoor het rechtsgevolg van de verleende omgevingsvergunning niet wijzigt.
Gevolgen gewijzigd standpunt van verweerder
5. Uit het voorgaande volgt dat eisers beroepsgronden over het gehanteerde uitgangspunt bij de beoordeling van de geluidsbelasting, en over de beoordeling van de geluidsgevolgen voor de theaterboerderij slagen, nu verweerder zijn in het bestreden besluit neergelegde standpunten niet langer handhaaft. Het beroep van eiser dient dan ook gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank zal, gegeven de inhoud van het verweerschrift, verder onderzoeken of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Daarbij zal de rechtbank het gewijzigde standpunt beoordelen aan de hand van de in het beroepschrift neergelegde beroepsgronden. Eerst ter zitting op 5 februari 2020 heeft eiser stelling genomen tegenover de argumentatie in het verweerschrift van 3 juni 2019 op grond waarvan verweerder meent dat de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven. De rechtbank acht het zo laat in de procedure aanvullen van beroepsgronden, terwijl eiser daarvoor ruimschoots de tijd heeft gehad, in strijd met de goede procesorde en zal die argumenten dan ook niet betrekken bij de vraag of er aanleiding is de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
Toetsing gewijzigd standpunt
6. Verweerder heeft in het verweerschrift toepassing gegeven aan de Handreiking en heeft in het kader van de in de Handreiking beschreven eerste stap van het toetsingsmodel vastgesteld dat niet wordt voldaan aan de geldende richtafstand van 100 meter. In de tweede stap heeft verweerder beoordeeld of de geluidbelasting op geluidgevoelige bestemmingen (de woning van eiser) al dan niet meer bedraagt dan:
- 45 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
- 65 dB(A) maximale geluidniveau (piekgeluiden) en
- 50 dB(A) ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking.
Verweerder heeft zich op grond van het akoestisch rapport van 24 februari 2017 op het standpunt gesteld dat wat betreft het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de woning van eiser niet wordt voldaan aan de richtnorm van 45 dB(A), maar dat op grond van het gemeentelijk gebiedsgericht geluidbeleid een verhoging van de richtwaarde met 5 dB(A) tot de vastgestelde 50 dB(A) mag worden toegestaan.
De rechtbank is niet gebleken dat verweerder hiermee een onjuiste toepassing heeft gegeven aan de Handreiking dan wel aan het gemeentelijk beleid. Ook anderszins is niet gebleken dat verweerder zich, onder verwijzing naar het geldende geluidbeleid, niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een hogere geluidbelasting op de woning van eiser (50 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau), terwijl aan de andere richtwaarden wel is voldaan, in de concrete situatie acceptabel is te achten.
7. Verweerder heeft in het verweerschrift de geluidbelasting op de theaterhoeve berekend en vastgesteld op een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 47 dB(A), met een toeslag vanwege het impulskarakter van het geluid met 5 dB(A), en een maximaal geluidniveau van 64 dB(A). Verweerder is van mening dat de goede ruimtelijke ordening in onderhavige situatie niet in het geding komt, nu de geluidbelasting van de theaterhoeve 2 dB hoger is dan op de woning (voor zowel het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als het maximaal geluidniveau). Ter zitting heeft verweerder aanvullend opgemerkt dat rekening moet worden gehouden met een gevelisolatie als gevolg waarvan binnen een geluidsniveau hoorbaar zal zijn van 25 dB(A).
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat vergunningverlening, met een geluidbelasting op de theaterhoeve van 52 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en 64 dB(A) maximaal geluidniveau, niet in strijd komt met een goede ruimtelijke ordening.
Instandlating rechtsgevolgen
8. Eiser heeft de nieuwe onderbouwing van de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning onvoldoende substantieel aangevochten. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de vergunning in redelijkheid verleend had kunnen worden. Er bestaat hierdoor dan ook geen beletsel om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in stand te laten, dus om de verleende omgevingsvergunning in stand te laten.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand worden gelaten.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door of namens hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, en een waarde per punt van
€ 525,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, rechter, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op: 6 maart 2020