ECLI:NL:RBLIM:2020:1822

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
03/702653-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met dodelijke afloop door beveiligers in ziekenhuis

Op 5 maart 2020 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee beveiligers, [verdachte] en [medeverdachte], die op 10 juli 2017 betrokken waren bij de dood van [slachtoffer] in het Zuyderland ziekenhuis te Sittard-Geleen. De zaak begon toen [slachtoffer] zonder aanleiding een vuistslag uitdeelde aan [medeverdachte]. Hierop grepen de beveiligers in en werkten [slachtoffer] naar de grond, waarbij hij gefixeerd werd gehouden. De rechtbank oordeelde dat de beveiligers aanvankelijk gerechtvaardigd handelden, maar dat hun handelen onrechtmatig werd toen zij [slachtoffer] te lang en op een onredelijke manier onder controle hielden. De rechtbank concludeerde dat de dood van [slachtoffer] het gevolg was van de toegepaste geweldshandelingen, die leidden tot verstikking. De rechtbank achtte bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] zich schuldig maakten aan medeplegen van mishandeling met de dood tot gevolg. De rechtbank legde aan [verdachte] een taakstraf van 180 uur op, met een vervangende hechtenis van 90 dagen. Tevens werden schadevergoedingen toegewezen aan de nabestaanden van [slachtoffer].

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/702653-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [woonplaats] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. B.H.M. Nijsten, advocaat, kantoorhoudende te Cadier en Keer.

1.Het onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 20 februari 2020. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
primair
zich op 10 juli 2017 samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] , met de dood van [slachtoffer] als gevolg.
subsidiair
zich op 10 juli 2017 samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de dood van [slachtoffer] .

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Kort gezegd heeft de officier van justitie overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van mishandeling, de dood ten gevolge hebbend.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte, hierna ook te noemen [verdachte] , zowel van het hem primair als het hem subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe het volgende naar voren gebracht. [verdachte] was op 10 juli 2017 samen met zijn collega en medeverdachte [medeverdachte] , hierna ook te noemen [medeverdachte] , werkzaam als beveiliger in het ziekenhuis te Sittard. Op het moment dat [slachtoffer] aan [medeverdachte] een klap uitdeelde, was het de taak van [verdachte] om in te grijpen. Dit heeft [verdachte] gedaan door [slachtoffer] naar de grond te werken en vervolgens op de grond te fixeren en gefixeerd te houden. Deze handelingen waren noodzakelijk ter verdediging van zichzelf en van zijn collega [medeverdachte] . Zowel [verdachte] als [medeverdachte] hebben los van elkaar, consequent verklaard dat zij [slachtoffer] bleven fixeren, omdat ze een continue verzet van [slachtoffer] voelden. Ook voelden zij continue spierspanning bij [slachtoffer] . Het wordt [verdachte] dan ook ten onrechte verweten dat hij de situatie van fixatie te lang heeft laten voortduren. Hij heeft op geen enkel moment gevoeld of het idee gehad dat [slachtoffer] tot bedaren was gekomen. Daarom heeft [verdachte] [slachtoffer] tot de politie arriveerde, gefixeerd op de grond gehouden. Dit heeft hij overigens niet gedaan door met zijn gehele lichaam en dus gehele lichaamsgewicht bovenop [slachtoffer] te liggen. [verdachte] lag slechts half op [slachtoffer] en leunde bovendien met zijn linkerknie op de grond en dus niet op [slachtoffer] . Op de camerabeelden is op een bepaald moment geen zichtbaar verzet meer te zien van [slachtoffer] , maar dat betekent niet dat [slachtoffer] ook geen verzet meer pleegde. De camerapositie verandert op een gegeven moment, waardoor de situatie minder ingezoomd en daardoor minder gedetailleerd te zien is. Bovendien is het goed mogelijk dat de spierspanning die [verdachte] en [medeverdachte] continue gevoeld hebben, niet waarneembaar is op camerabeelden. [verdachte] heeft geen moment het idee gehad dat [slachtoffer] buiten bewustzijn was of aan het vechten was voor zijn leven. Zelfs het toegesnelde verplegend personeel, dat bij [slachtoffer] knielt en naar zijn gelaat kijkt, heeft niet gezien dat [slachtoffer] buiten bewustzijn was of reanimatiebehoeftig. Bovendien heeft het verplegend personeel verklaard dat ze [verdachte] en [medeverdachte] niet de opdracht durfden te geven om [slachtoffer] los te laten, omdat ze zich niet veilig genoeg voelden. Dit duidt erop dat [slachtoffer] zich nog verzette toen het verplegend personeel ter plaatse was, anders hadden ze zich wel veilig genoeg gevoeld om de opdracht te geven om los te laten. Ook heeft het verplegend personeel de reanimatiekar slechts uit voorzorg gehaald, niet omdat ze hadden opgemerkt dat [slachtoffer] gereanimeerd moest worden. Ze hielden rekening met de mogelijkheid dat [slachtoffer] zich stil hield, zo hebben ze verklaard. [verdachte] heeft naar eer en geweten gehandeld. Hij heeft nooit training gehad in aanhoudingstechnieken en transporttechnieken. Hij werd geconfronteerd met een agressief persoon en heeft hierop adequaat gehandeld. Tot de politie arriveerde heeft [verdachte] het idee gehad dat [slachtoffer] zich verzette waardoor het voortduren van de fixatie gerechtvaardigd was. Er was dan ook sprake van een noodweer situatie dan wel putatief noodweer. Ten aanzien van de verstikking, die uiteindelijk tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid, dient het feit dat het neusbot van [slachtoffer] gebroken was, zeker ook in ogenschouw genomen te worden. Het staat niet vast dat [slachtoffer] ook zou zijn overleden in het geval zijn neusbot niet gebroken was.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
Inleiding
Op 10 juli 2017 omstreeks 03.42 uur parkeert [slachtoffer] zijn auto in de parkeergarage van het Zuyderland Ziekenhuis te Sittard-Geleen. Op dat moment zijn als beveiligers in het Zuyderland aanwezig [verdachte] , [medeverdachte] en [betrokkene 1] (laatstgenoemde in de cameraruimte van de beveiliging). Na diverse contacten met de beveiligers [verdachte] en [medeverdachte] vindt er een incident plaats waarbij [slachtoffer] met zijn vuist verdachte [medeverdachte] tegen het hoofd slaat. [verdachte] grijpt direct in en er volgt een worsteling waarbij [verdachte] zijn rechterarm van achteren om de nek van [slachtoffer] slaat en [medeverdachte] de handen van [slachtoffer] probeert vast te pakken. Na enkele seconden wordt [slachtoffer] naar de grond gewerkt. De politie, die twaalf minuten later arriveert ziet dat het gelaat van [slachtoffer] blauw is aangelopen en dat zijn ogen half geopend zijn. Hierop laten de verdachten [slachtoffer] los. De politie en verpleging stellen vast dat [slachtoffer] geen hartslag meer heeft, waarop wordt gestart met reanimatie. De reanimatie slaagt in zoverre dat [slachtoffer] uiteindelijk weer een hartslag heeft, maar niet zelfstandig kan ademen. Op 14 juli 2017 overlijdt [slachtoffer] in het ziekenhuis.
3.3.2
Bewijsmiddelen
- De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] kwamen op 10 juli 2017 ter plaatse en hebben, kort weergegeven, verklaard: [2]
Wij waren omstreeks 04:44 uur bij de plaats delict. Wij zagen dat de twee beveiligers met het slachtoffer midden op de grond van de hal lagen. Het slachtoffer lag op zijn buik en zijn hoofd wees in de richting van de aldaar gelegen zij-uitgang/ingang van het ziekenhuis. Wij zagen dat de beveiliger genaamd [medeverdachte] de linker arm van het slachtoffer vasthield. Wij zagen dat de beveiliger genaamd [verdachte] het slachtoffer in een wurgreep hield. Wij zagen dat er bloed op de grond lag ter hoogte van het hoofd van het slachtoffer. Ik, [verbalisant 2] , zag dat het gelaat van het slachtoffer blauw was aangelopen, dat zijn ogen half geopend waren en dat zijn pupillen waren verwijd. Ik, [verbalisant 2] , zei tegen de beveiligers en de vrouwelijke verpleegkundige dat er geen leven meer in het slachtoffer zat.
- De dood van [slachtoffer] op 14 juli 2017 om 22.05 uur is vastgesteld door de arts, internist in het Zuyderland ziekenhuis te Sittard. [3] Als (vermoedelijke) doodsoorzaak wordt vastgesteld: overleden aan hersenschade meest passend bij hypoxische schade, na reanimatie.
- De verdachte [verdachte] is verhoord op 10 juli 2017 en heeft bij die gelegenheid, kort samengevat, het volgende verklaard: [4]
Ik ben om 23:00 uur met mijn dienst begonnen gisteravond 9 juli 2017. Ik was werkzaam in het ziekenhuis. Opeens, ik weet het tijdstip niet meer, meldde zich die persoon (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) bij de parkeergarage. We zagen op de camerabeelden dat hij maar bleef lopen en ijsberen. Hij belde toen wederom bij de intercom aan. We (de rechtbank begrijpt [verdachte] en [medeverdachte] ) besloten toen om hem daar op te vangen en via de binnenzijde van het ziekenhuis hem naar de parkeergarage te begeleiden. Ik hoorde dat hij wartaal begon uit te praten. Hij raakte mijn collega aan. Hij wilde met een hand mijn collega wegduwen en ik heb hem toen gezegd dat hij afstand moest houden en duwde zijn arm weg. Toen ging het eigenlijk heel snel. Hij haalde plotseling uit naar mijn collega. Hij gaf mijn collega een vuistslag met zijn linkerhand, gebald tot vuist. Hij raakte mijn collega op zijn hoofd. Ik reageerde hierop. Ik greep hem vast bij zijn hoofd en probeerde hem op de grond te krijgen. We zijn met ons drieën tegen de betaalautomaat aan gekomen en heb hem met een houdgreep bij zijn hoofd naar de grond gebracht. We lagen toen allemaal op de grond. De man lag plat op de grond, op zijn buik. Ik lag half naast hem, met de houdgreep had ik zijn hoofd vast. Ik lag half op hem, half naast hem. Mijn collega was bezig met zijn arm en hand onder controle te krijgen. Ik had zijn hoofd met mijn arm vast. De man lag met zijn kin op mijn onderarm. Ik had hem met mijn linkerarm vast. De man bleef zich heftig verzetten en sloeg met zijn hoofd. Ik probeerde mijn arm te verplaatsen, maar dat ging niet omdat hij probeerde te bijten. Hij bleef zich heftig verzetten, door te bijten, spartelen en met zijn hoofd te spartelen. Er was spanning, hij was de hele tijd met zijn kin op mijn onderarm aan het drukken. Ik had mijn rechterhand achter op zijn hoofd om zijn hoofd weg te houden van mij, voor mijn eigen veiligheid. Ik praatte op hem in zodat ik ook zeker was dat hij er nog was en ademde. Het was alsof hij vanuit een derde persoon aan het praten was, heel duivels. Zo sprak hij eerst niet, toen wij hem eerder die avond aanspraken. Hij zei opeens niets meer. Ik deed de greep toen wat losser vanuit mijn rechterhand. Mijn linkerhand kon ik niet verplaatsen. Deze is gedurende het voorval ook niet veranderd. Deze lag klem. Ik liet de fixatie van mijn rechterhand los zodat ik wat ruimte kon creëren, maar steeds als ik dat deed, begon de man weer met zijn armen en benen te bewegen. Hij begon dan ook weer duivels te praten. Hij had een hele zware stem, er was niks van te maken. [medeverdachte] bleef op hem in praten dat hij rustig moest blijven en was nog met de arm van de man bezig. Dit was de linker arm. [medeverdachte] heeft toen de telefoon gepakt van mijn broekriem en heeft toen met de meldkamer gebeld en gevraagd om de politie te bellen. Wij zijn blijven liggen totdat we hem onder controle kregen. [medeverdachte] en ik hadden hem nog altijd vast. De man was af en toe wat aan het rochelen. Ik heb mijn rechterhand, welke tussen mijn en zijn hoofd was, wat losser gedaan zodat er meer ruimte was. Mijn linkerarm kon ik niet weg trekken omdat hij de hele tijd met zijn kin in mijn onderarm aan het drukken was en probeerde te bijten. Mijn linkerarm bleef dus onder zijn kin zitten ondanks het rochelen. Toen kwamen de ploegleiders van het ziekenhuis. We lagen toen nog altijd op de grond, [medeverdachte] , de man en ik. Ik liet aan de ploegleiders zien dat ik hem met mijn rechterhand los had. Ik lag toen nog half op hem. Zij gaven aan dat ik zo moest blijven liggen. Ze hebben toen de pols van hem gecontroleerd. Ik weet niet of ze de ademhaling ook gecontroleerd hebben. Vlak daarna kwam de politie. We lagen toen nog altijd op hem. De politie gaf aan dat we hem moesten los laten. Ik zag toen dat hij helemaal blauw was. [medeverdachte] en ik hebben hem direct los gelaten toen de politie dat zei. Er is toen een politieagent begonnen met de reanimatie. Ik had geen mogelijkheid om hem anders vast te pakken. Steeds als we rustiger wilden doen, ging hij zich weer verzetten. Ik weeg 130 kg. Ik heb gehandeld voor de veiligheid van mijn collega en mijzelf. Het was een reactie uit zelfverdediging. Het is niet dat ik getraind ben in technieken. Ik weet niet waar het bloed bij het hoofd van de man vandaan kwam. Ik ben niet in de gelegenheid geweest om te zien of deze man uiterlijk letsel had.
- [verdachte] heeft voorts op 26 juli 2017 het volgende verklaard: [5]
Ik zie dat ik dat ben op de beelden (beelden Hal ziekenhuis 113 4.32.28). Ik heb het anders ervaren. Het ging zo snel, ik weet het niet zo goed. Tot de ploegleiders aan kwamen heeft hij zich verzet met hoofd, bovenlijf en bijten. We moesten blijven vasthouden van de ploegleiders omdat ze de pols wilden voelen. Tot het moment dat de ploegleiders aankwamen is hij duivels blijven praten. Hij praatte op een manier dat hij echt afwezig was. Hij sprak in wartaal. Aan verdachte worden beelden 4.44.02 (komst ploegleiders) getoond en verbalisanten houden hem voor dat op de beelden is te zien dat [slachtoffer] op dat moment al 4.12 minuten niet meer zichtbaar beweegt, in elk geval zijn benen niet meer. Op de vraag of verdachte [verdachte] dit heeft gemerkt antwoordt hij: “Nee.”
- De verdachte [medeverdachte] is verhoord op 10 juli 2017 en heeft bij die gelegenheid, kort samengevat, het volgende verklaard: [6]
Ik hoorde de man iets zeggen. Echter weet ik niet precies wat. De man stopte met lopen. En voordat ik het wist kreeg ik een slag tegen de rechterkant van mijn hoofd. Van de slag was ik even beduusd. En voordat ik het wist zag ik dat collega [verdachte] de man had vastgepakt. Voor we het wisten lagen we op de grond met zijn allen. Ik pakte de man vast aan zijn arm. Ik legde een klem aan. Volgens mij was dat de linkerarm. De man lag met zijn buik naar de grond. De andere collega lag ook op hem. Ik pakte de telefoon van collega [verdachte] . Deze zat gedeeltelijk met zijn rug naar mij toegedraaid. Ik hoorde [betrokkene 1] vragen of hij de politie moest bellen. Ik vroeg om ook de ploegleider ter plaatse te laten komen. We bleven enige tijd liggen op de grond. Ik wist niet waar mijn collega mee bezig was. Hiermee bedoel ik we spraken verder niet over de klem of controle. Het hoofd van de man was naar de andere kant afgewend. De man bleef zich verzetten. Maar hij riep niets. Helemaal niets. Hij bleef zich maar verzetten en tegen stribbelen. Vervolgens komt de politie ter plaatse. Ik zei tegen de man luister ik ga je nu loslaten. Doe geen gekke dingen ofzo iets. We draaiden de man om en ik zag direct dat het niet goed was. De andere collega’s en politie namen het over en gingen met de reanimatie van start. Ik heb de tegenspanning niet weg voelen gaan. Het was een continue gevecht. Ik heb de hele tijd spanning gehouden op de man. Ik wilde controle over hem houden.
- [medeverdachte] is voorts verhoord op 26 juli 2017. Met verdachte worden de beelden bekeken tot aan het incident, daarna wilde hij niet meer kijken. Hij heeft het volgende verklaard: [7]
V. Wat werd er door jou of door [verdachte] tegen [slachtoffer] gezegd of geroepen?
A. Niks.
V. Bij de beelden van 4.38.14 uur is te zien dat de benen van [slachtoffer] flink bewegen en dat jij en [verdachte] hem in bedwang proberen te houden. Wat ging toen nog door je hoofd?
A. Fixeren, fixeren
V: Om 04.44.02 uur komen er 2 personen, in het wit gekleed, naar jullie toe.
Wie zijn dat?
A: Dat zijn de ploegleiders
V: Op dit moment heb jij nog altijd de linkerarm van [slachtoffer] stevig beet.
Wat is de reden waarom jij hem nog altijd stevig vast. [slachtoffer] heeft namelijk al 4.12 minuten niet meer zichtbaar in beeld bewogen? Althans zijn benen bewegen niet meer.
A: Omdat er op dat moment nog geen politie aanwezig is en nog steeds spanning op de arm voelde.
V: Wat is de reden dat jij nog altijd de arm van [slachtoffer] vasthoudt en [verdachte] nog altijd op
[slachtoffer] blijft liggen terwijl [slachtoffer] inmiddels als 6.17 minuten niet meer zichtbaar heeft
bewogen?
A: Omdat er nog altijd spanning op die arm zat.
V: Tot wanneer heeft u dan die spanning op die arm gevoeld?
A: Constant.
V: Had jij niet in de gaten dat [slachtoffer] al geruime tijd niet meer zichtbaar bewoog?
A: Nee.
- De verbalisant [verbalisant 3] heeft de camerabeelden van het Zuyderland ziekenhuis beschreven: [8]
De camera met locatie aanduiding P21 Kassa_CP12_620-64 is gericht op de betaalautomaten van de parkeergarage van het Zuyderland ziekenhuis. Tevens is de gang zichtbaar waaraan de winkels van het Zuyderland ziekenhuis gelegen zijn.
Om 4:32:24 uur stoppen deze personen ter hoogte van de trap welke omlaag naar de
parkeergarage gaat en draait persoon 1 (noot rechtbank: [slachtoffer] ) zich linksom naar persoon 3 (noot rechtbank: [medeverdachte] ) welke achter persoon 1 staat.
Om 4:32:28 uur slaat persoon 1 met zijn linkerarm/vuist persoon 3 tegen de rechterkant van zijn gelaat. Ten gevolge van deze klap wordt persoon 3 uit balans gebracht en gaat hierdoor enkele stappen achteruit. Nadat persoon 1, persoon 3 geslagen heeft pakt persoon 2 (noot rechtbank: [verdachte] ), persoon 1 vanachter met zijn rechterarm om zijn nek vast en lopen achteruit in de richting van de betaalautomaten. Tijdens dit achteruitlopen van persoon 1 en persoon 2 pakt persoon 3, persoon 1 bij beide handen vast en probeert persoon 3, persoon 1 ook in bedwang te krijgen wat niet lukt. Tijdens deze worsteling gelukt het persoon 1 om persoon 3 alsnog tegen de grond te werken terwijl persoon 2, persoon 1 nog steeds met zijn rechterarm om zijn nek/hals vast heeft.
Persoon 3 heeft persoon 1 bij zijn linkerarm vast en persoon 2 ligt aan de rechterzijde met zijn bovenlichaam op persoon 1. Terwijl persoon 2 en 3, persoon 1 op de grond in bedwang houden blijft persoon 1 zich met zijn benen verzetten tussen 4:32:44 — 4:32:54 en 4:33:03 — 4:34:26 uur. Op 4:35:55 uur gaat persoon 3 van zithouding veranderen en haalt persoon 3 zijn linkerbeen onder het linkerbeen van persoon 1 vandaan waardoor persoon 1 weer heviger met beide benen gaat bewegen tussen 4:35:55 — 4:36:18 uur. Tussen 4:36:43 en 4:36:48 uur beweegt persoon 1 wederom zijn beide benen terwijl persoon 2 nog steeds op persoon 1 ligt. Na 4:36:48 uur beweegt persoon 1 zijn benen niet meer. Om 4:37:37 uur lukt het persoon 3 om vermoedelijk met zijn gsm te bellen. Om 4:41:02 uur komen twee personen, geheel in het wit gekleed, in beeld en rennen in de richting van de drie andere personen. Om 4:44:25 uur komen 2 politiemensen in beeld en rennen in de richting van de drie personen welke nog steeds op de grond liggen en zijn om 4:44:34 uur bij deze personen. Om 4:44:40 uur laat persoon 2, persoon 1 los, komt van hem af en vervolgens wordt persoon 1 door persoon 2 en 3 en iemand in het wit gekleed op zijn rug gerold. Vervolgens begint de persoon in het wit, persoon 1 om 4:44:59 uur te onderzoeken en om 4:45:54 uur begint een politieagent met de reanimatie van persoon 1 en om 4:50:04 uur wordt de reanimatie overgenomen door de reanimatieplank.
- De eigen waarneming van de camerabeelden door de rechtbank:
De rechtbank heeft de camerabeelden van het incident die beschreven zijn in proces-verbaalnr. 24, p. 172- 178, ter terechtzitting getoond en neemt waar de door [verbalisant 3] in diens proces-verbaal weergegeven beschrijving.
- De ploegleider [ploegleider] kwam op 10 juli 2017 bij het incident ter plaatse en verklaart: [9]
V:In het tijdsbestek dat u bij meneer [slachtoffer] aanwezig bent geweest tot het moment dat de
politie arriveerde, heeft meneer [slachtoffer] in dat tijdsbestek nog bewogen?
A:Niet dat ik mij kan herinneren.
V:Was er sprake van agressie van de kant van meneer [slachtoffer] op het moment dat u bent
toegesneld en bij hem aanwezig bent geweest?
A:Niet zichtbaar.
- Het pathologieonderzoek, uitgevoerd door prof. dr. [arts] : [10]
Er waren bij radiologisch onderzoek, bij sectie en bij aanvullend neuropathologisch onderzoek zeer ernstige hersenafwijkingen opgetreden ten gevolge van zuurstoftekort in de hersenen (postanoxische of (post)hypoxische encefalopathie). Dit verklaart tevens de gevonden herseninklemming. De zeer ernstige afwijkingen van de hersenen en de herseninklemming hebben geleid tot hersenfunctiestoornissen en bijgevolg functiestoornissen van overige organen, waarmee de slechte klinische toestand die heeft geleid tot het beëindigen van de medische behandeling en het hieruit voortvloeiende overlijden van dhr. [slachtoffer] wordt verklaard.
De hypoxische encefalopathie kan worden veroorzaakt door verstoring van de ademhaling en daardoor van de zuurstofopname in de longen - verstikking. Gelet op de ontvangen aanvullende informatie, met name de camerabeelden, was er sprake van samendrukkend geweld op de borstkas gedurende een periode van ca. 12 minuten ten gevolge van de positie van een van de bewakers gedurende de periode van ‘in bedwanghouding’. Dit heeft vrijwel zeker geleid tot traumatische Asfyxie en in het kader hiervan tot verstoring van de hartactie met als gevolg reanimatie behoeftig worden. De revisie van de camerabeelden toont aan dat vanaf ca. 9 minuten voorafgaande aan de start van de reanimatie geen bewegingen van het slachtoffer meer te zien waren. Dit duidt erop dat het slachtoffer op dat moment mogelijk reeds op z’n minst bewusteloos was of zelfs mogelijk al reanimatiebehoeftig.
Tevens was er bij het radiologisch onderzoek sprake van een breuk van het neusbot. Deze breuk van het neusbot was het gevolg van bij leven opgetreden inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld op de neus, zoals bijvoorbeeld (zich) stoten, slaan of vallen. Deze geweldsinwerking heeft mogelijk geleid tot zwelling van het neusslijmvlies. Dit kan hebben geleid tot belemmering van de neusademhaling en zo mogelijk hebben bijgedragen aan de verstikking.
De traumatische asfyxie, al dan niet in combinatie met belemmering van de ademhaling door zwelling van het neusslijmvlies, samen met mogelijke delay van het starten van de reanimatie verklaren de hypoxische encefalopathie.
Op de beschikbare videobeelden is te zien dat in het begin van de inbedwanghouding een bewaker de armen om [slachtoffer] plaatst. Gezien het verzet van [slachtoffer] heeft dit initiële omvatten van de nel geen rol van betekenis gespeeld bij het uiteindelijk overlijden. Gedurende de inbedwanghouding op de vloer is niet te zien of er sprake is van samendrukkend/omsnoerend geweld op de hals van [slachtoffer] . Hierover kan geen uitspraak worden gedaan.
Conclusie
Het overlijden van [slachtoffer] wordt volledig verklaard door de verwikkelingen van ernstig zuurstoftekort van de hersenen — hypoxische encefalopathie. Het is veel waarschijnlijker dat dit zuurstofgebrek (vrijwel) is opgetreden ten gevolge van traumatische asfyxie dan door een andere oorzaak.
3.3.3
Bewijsoverwegingen
Zijn de in de dagvaarding genoemde geweldshandelingen wel of niet bewezen?
[slachtoffer] is door de beveiligers [verdachte] en [medeverdachte] met geweld naar de grond gebracht en gefixeerd (gehouden). Voor de beoordeling van de strafzaak tegen verdachte en zijn medeverdachte is in de eerste plaats van belang dat wordt vastgesteld welke van de in de dagvaarding genoemde geweldshandelingen feitelijk zijn verricht (en daarmee bewezen kunnen worden geacht). De in de dagvaarding opgenomen geweldshandelingen zijn niet alle door beide verdachten verricht, maar worden wel via de constructie van het medeplegen aan hen beiden verweten. Het gaat om de volgende handelingen:
- het gedurende enige tijd [slachtoffer] op zijn buik tegen de grond houden en (met kracht) tegen/op het lichaam van [slachtoffer] duwen of drukken, althans boven op [slachtoffer] te gaan liggen en te blijven liggen;
- het (met kracht) gedurende enige tijd de nek/hals van [slachtoffer] (met een arm) afklemmen.
Op basis van de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat [verdachte] , direct nadat [slachtoffer] aan [medeverdachte] een vuistslag uitdeelde, [slachtoffer] bij zijn hoofd en nek pakte en [slachtoffer] naar de grond werkte. Bij dit naar de grond werken, is [verdachte] gedeeltelijk bovenop [slachtoffer] terechtgekomen. [verdachte] heeft [slachtoffer] met een houdgreep om zijn nek vastgehouden en is gedeeltelijk bovenop [slachtoffer] blijven liggen. Tegelijkertijd hield [medeverdachte] de linkerarm van [slachtoffer] in een gecombineerde arm/polsklem vast, terwijl hij naast [slachtoffer] zat. De fixatie van [slachtoffer] op deze manier omschreven, heeft voortgeduurd totdat de politie ter plaatse kwam en aan [verdachte] en [medeverdachte] de opdracht gaf om [slachtoffer] los te laten.
De tussenconclusie is dat de rechtbank bewezen acht dat de aan de verdachten verweten geweldshandelingen hebben plaatsgevonden. Daarbij dient evenwel te worden opgemerkt dat, gelet op de conclusie van de patholoog, het samendrukkend geweld op de borstkas gedurende twaalf minuten vrijwel zeker tot de dood heeft geleid.
De vraag is dan vervolgens of, en zo ja in hoeverre, die geweldshandelingen rechtmatig waren?
Vast staat dat [slachtoffer] [medeverdachte] op enig moment een vuistslag heeft gegeven, zonder dat [medeverdachte] hiervoor zichtbaar een aanleiding had gegeven. De rechtbank is van oordeel dat het op dat moment gerechtvaardigd was dat [verdachte] ingreep op de manier zoals hij deed. [verdachte] ziet immers dat zijn collega wordt aangevallen door [slachtoffer] . Voor [verdachte] , die op dat moment nota bene in zijn functie van beveiliger werkzaam is, is het dan zaak de situatie voor zowel hem als zijn collega [medeverdachte] van onveilig tot veilig te maken. Dat [verdachte] [slachtoffer] om zijn nek vasthoudt, naar de grond werkt, op de grond fixeert en op de grond gefixeerd houdt, ziet de rechtbank niet als een onredelijke of buitensporige reactie op de vuistslag van [slachtoffer] . Op deze manier heeft [verdachte] , samen met zijn collega, de situatie op dat moment weten te de-escaleren. Dat [medeverdachte] – nadat hij de vuistslag heeft geïncasseerd – een gecombineerde arm/polsklem aanlegt bij [slachtoffer] , acht de rechtbank evenmin een reactie die buiten de grenzen van de redelijkheid valt. Op deze manier zijn [verdachte] en [medeverdachte] er tezamen in geslaagd om [slachtoffer] onder controle te krijgen.
De rechtbank beschouwt dit handelen van [medeverdachte] en [verdachte] als een gepaste en adequate reactie op het ogenschijnlijk onverklaarbaar agressieve gedrag van [slachtoffer] . Als beveiligers in het ziekenhuis kon van hen niet verwacht worden dat zij zich aan de situatie zouden onttrekken. Daarmee is hun optreden waarbij zij [slachtoffer] naar de grond brachten en hem fixeerden, als rechtmatig aan te merken.
De vraag is dan voorts of de door [verdachte] en [medeverdachte] toegepaste geweldshandelingen op enig moment hun rechtmatig karakter verloren?
De rechtbank is van oordeel dat de fixatie door [verdachte] en [medeverdachte] veel langer heeft geduurd dan noodzakelijk was om de situatie in afwachting van de komst van de politie onder controle te krijgen en te houden. Op de camerabeelden die op de terechtzitting zijn getoond, is te zien dat [slachtoffer] nadat hij door [verdachte] en [medeverdachte] op de grond onder controle is gebracht verzet biedt. Aanvankelijk maakt hij felle schoppende bewegingen met zijn benen, nadat [verdachte] is gaan verzitten en meer op [slachtoffer] is gaan liggen nemen die bewegingen in toenemende mate af.
Vervolgens is op de camerabeelden gedurende bijna 8 minuten, vanaf 4.39:50 uur, tot het moment van loslaten om 4.47:39 uur, geen enkele beweging zichtbaar, niet alleen bij [slachtoffer] , maar met name ook niet bij [verdachte] , ook niet als de verplegers erbij komen.
De verklaring van [verdachte] en [medeverdachte] , onafhankelijk van elkaar afgelegd, dat [slachtoffer] tot dat moment verzet bleef bieden, acht de rechtbank niet geloofwaardig tegen de achtergrond dat op de camerabeelden gedurende 8 minuten geen enkele beweging van [slachtoffer] is waar te nemen. Daar komt bij dat [slachtoffer] wanneer [verdachte] en [medeverdachte] los laten, al geen ademhaling meer heeft en blauw is aangelopen.
Naar het oordeel van de rechtbank had van [verdachte] en [medeverdachte] , zeker in hun hoedanigheid van beveiligers, mogen worden verlangd dat zij tussentijds onderzocht hadden of [slachtoffer] bereid was zijn aanvankelijk stevige verzet te staken. Tevens hadden zij, toen dat verzet minder werd, moeten proberen [slachtoffer] op een minder vergaande manier onder controle te houden en actief moeten onderzoeken hoe het met het welbevinden van [slachtoffer] gesteld was. Dit geldt nog extra nu [verdachte] verklaart dat hij [slachtoffer] hoorde rochelen en voelde slikken. Daaruit leidt de rechtbank af dat het [verdachte] niet is ontgaan dat de wijze waarop hij op [slachtoffer] lag en hem bleef vasthouden (met zijn arm om zijn nek), een risico voor diens gezondheid vormde. [verdachte] moet zich bewust geweest zijn van de impact van zijn lichaamsgewicht op [slachtoffer] . [verdachte] is een zwaarlijvige man van 130 kilogram en hij verklaart zelf vroeger zijn kracht en gewicht te hebben ingezet bij wedstrijden (waarbij vaten werden getild en dergelijke). Hij had zich dus kunnen en moeten realiseren dat het met zijn gewicht langdurig op [slachtoffer] blijven liggen op den duur tot pijn en ongemak voor [slachtoffer] kon leiden.
Het initiatief [slachtoffer] naar de grond te werken kwam van [verdachte] . Terwijl [verdachte] [slachtoffer] in een houdgreep op de grond poogde te fixeren, heeft [medeverdachte] een wezenlijke bijdrage aan die fixatie geleverd door het aanleggen van een gecombineerde arm/polsklem bij [slachtoffer] . Daar komt bij dat [verdachte] en [medeverdachte] niet actief met elkaar hebben gecommuniceerd over wat hen te doen stond bij het in bedwang houden van [slachtoffer] . Beiden bevonden zich op hetzelfde moment in korte nabijheid van elkaar en van hen had mogen worden verwacht dat zij met elkaar zouden overleggen over de situatie waarin zij waren verzeild en om af te stemmen wat nodig was om [slachtoffer] in afwachting van de komst van de politie te fixeren en gefixeerd te houden. Ondanks dat zowel [verdachte] als [medeverdachte] hebben verklaard dat zij geen dan wel weinig zicht hadden op de ander en diens handelingen tijdens de minuten lang durende fixatie, moeten zij zich toch van elkaars handelingen bewust zijn geweest. Desondanks heeft geen van hen zich door die wetenschap laten weerhouden van de door hen gepleegde geweldshandelingen, die daardoor een elkaar versterkend karakter hebben gekregen.
Het voorgaande maakt dat het ingrijpen van [verdachte] en [medeverdachte] als beveiligers op enig moment zijn rechtmatig karakter verloor, doordat zij hebben verzuimd te onderzoeken of de toegepaste geweldshandelingen op een gegeven moment niet langer nodig waren om de situatie te beheersen (proportionaliteit) noch hebben zij onderzocht of er alternatieven waren (subsidiariteit).
Causaal verband
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van causaal verband tussen de (onrechtmatige) geweldshandelingen van [verdachte] en [medeverdachte] en het overlijden van [slachtoffer] . Uit het pathologisch onderzoek blijkt dat verstikking de doodsoorzaak van [slachtoffer] is. Deze verstikking is ingevolge voornoemd onderzoek vrijwel zeker veroorzaakt door samendrukkend geweld op de borstkas gedurende een periode van circa 12 minuten ten gevolge van de positie van [verdachte] gedurende de fixatie van [slachtoffer] , welke positie ook te zien is op de camerabeelden. De verstikking heeft geleid tot verstoring van de hartfunctie met als gevolg reanimatiebehoeftig worden. Vanwege het reanimatiebehoeftig worden van [slachtoffer] , is ernstig zuurstofgebrek in de hersenen opgetreden, met als gevolg functiestoornissen van de overige organen, waarmee de slechte klinische toestand die heeft geleid tot het beëindigen van de medische behandeling en het hieruit voortvloeiende overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard.
Voor de verstikking veroorzaakt door het samendrukkend geweld op de borstkas houdt de rechtbank beide verdachten verantwoordelijk. Zij hebben gezamenlijk opgetreden bij het blijven fixeren van het slachtoffer op de grond, zonder zich er rekenschap van te geven of hun gezamenlijk handelen nog langer nodig en proportioneel was. Dat het [verdachte] was die daarbij grotendeels op het slachtoffer lag doet daar niet aan af.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden geacht dat [verdachte] en [medeverdachte] samen [slachtoffer] hebben mishandeld met de dood tot gevolg.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
primair:
op 10 juli 2017 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] gedurende enige tijd op zijn buik tegen de grond te houden en door boven op die [slachtoffer] te gaan liggen en te blijven liggen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair:
medeplegen van mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank heeft onder 3.3 gemotiveerd uiteengezet dat de verdachte (mede) verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] . Voor zover verdachte zich heeft willen beroepen op (putatief) noodweer, faalt dat verweer. De vraag of er sprake was van verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld, heeft de rechtbank reeds onder 3.3 besproken. Beide verdachten verkeerden onafgebroken in de onmiddellijke nabijheid van [slachtoffer] . Zij konden hem steeds zien en horen en bovendien konden zij elkaar zien en in ieder geval horen. Aldus zijn beide verdachten in staat geweest de signalen die [slachtoffer] afgaf, waar te nemen en had van hen mogen worden verwacht dat zij hun verder handelen daarop hadden afgestemd. Verdachten zijn hierin te kort geschoten. Zij hebben nagelaten onderling overleg te voeren en zich ervan te vergewissen of het aanvankelijke gevaar nog bestond. Dat zij de situatie in een later stadium verkeerd hebben beoordeeld acht de rechtbank dan ook niet verontschuldigbaar. De verdachte is dus strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
In de nacht van 10 juli 2017 waren [verdachte] en [medeverdachte] als beveiligers werkzaam in het Zuyderland ziekenhuis in Sittard. In die functie werden zij geconfronteerd met een vreemde bezoeker, die omstreeks 03.42 uur met zijn auto de parkeergarage van het ziekenhuis inreed, wat het begin was van diens nachtelijke zoektocht naar iemand die niet in het ziekenhuis lag op een afdeling die niet bestond. Hij trekt zijn schoenen uit en loopt enige tijd op sokken door het ziekenhuis en zegt dat hij wordt opgehaald hoewel hij zelf met de auto is gekomen. Als [verdachte] en [medeverdachte] deze man bij wijze van dienstverlening dóór het ziekenhuis naar de parkeergarage terug naar zijn auto willen begeleiden, beschuldigt deze man, naar zeggen van [medeverdachte] ten onrechte, laatstgenoemde ervan in een heel ver verleden zijn broer mishandeld te hebben. Even later als de gemoederen bedaard lijken, geeft de man zonder enige aanleiding een harde vuistslag midden in het gezicht van [medeverdachte] . Als [verdachte] en [medeverdachte] hem daarop proberen te fixeren, pleegt hij behoorlijk verzet. Volgens [verdachte] en [medeverdachte] was deze man erg sterk. In het bloed van de man is amfetamine aangetroffen.
Vastgesteld kan worden dat [verdachte] en [medeverdachte] in de aanloop naar het geweld alle geduld met het slachtoffer hebben betracht. Ook de wijze waarop op het geweld is gereageerd, is alleszins redelijk en begrijpelijk. De strafbaarheid ontstaat echter op het moment dat zowel [verdachte] en [medeverdachte] na het succesvol onder bedwang brengen van het slachtoffer, minutenlang niks doen om de situatie voor het slachtoffer te verlichten of om te onderzoeken hoe het met hem gesteld is. Met name [verdachte] blijft met nagenoeg de volle omvang van zijn gewicht zo goed als roerloos bovenop het slachtoffer liggen en hij ziet, ondanks dat hij het slachtoffer hoort rochelen en ondanks dat er op enig moment geen enkele beweging meer te zien is bij het slachtoffer, geen aanleiding zijn positie (proberen) te veranderen. [medeverdachte] moet zich daarvan bewust zijn geweest en heeft samen met [verdachte] de situatie laten voortduren. [medeverdachte] was degene die als vaste werknemer het ziekenhuis van binnen en buiten kende en het blijkt ook uit de beelden dat hij degene is die de leiding in de contacten met het latere slachtoffer neemt. Van [medeverdachte] had verwacht mogen worden dat hij de situatie waarin het slachtoffer zich bevond, had onderkend of actief had onderzocht en waar mogelijk [verdachte] , die pas aan zijn derde nachtdienst in het ziekenhuis bezig was, instructies had gegeven hoe te handelen.
Aan de nabestaanden van [slachtoffer] is groot leed en verdriet toegebracht, hetgeen ook wordt bevestigd door de ter terechtzitting voorgelezen verklaring van de vader van [slachtoffer] .
Tegenover het verwijt dat [medeverdachte] en [verdachte] wordt gemaakt, staat ook dat zij zelf grote gevolgen hebben ondervonden van het overlijden van het slachtoffer. Ook hebben zij aangevoerd dat zij een situatie als deze niet eerder hadden meegemaakt en aan hen amper opleiding is geboden om met deze situaties te oefenen. Zij zijn niet eerder voor strafbare feiten veroordeeld.
Voorts overweegt de rechtbank dat berechting van deze zaak lang op zich heeft laten wachten. Gelet op de geringe overschrijding van de redelijke termijn (die op twee jaar is gesteld) met zeven maanden, zal in dit geval worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
De rechtbank overweegt dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de feiten en omstandigheden van deze zaak. De rechtbank zal daarom een taakstraf voor de duur van 180 uren opleggen.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[vader] :
[vader] (de vader van het slachtoffer) vordert in totaal € 5.037,83 aan materiële schade, bestaande uit uitvaartkosten en kosten voor het verlengen van de algemene nis.
[moeder] :
[moeder] (de moeder van het slachtoffer) vordert € 348,- aan materiële schade, inhoudende de kosten van de urn.
[betrokkene 2] , als wettelijk vertegenwoordiger van [zoon] (de zoon van het slachtoffer):
[betrokkene 2] vordert namens haar minderjarige zoon schadevergoeding door het derven van levensonderhoud. Zij vordert primair een bedrag van € 15.375,71 aan materiële schade, te weten gederfde alimentatie tot aan de 21-jarige leeftijd van [zoon] , subsidiair tot aan de 18-jarige leeftijd van [zoon] een bedrag van € 10.790,90 en meer subsidiair tot de 18-jarige leeftijd van [zoon] , maar dan tegen een minimale maandelijkse bijdrage van € 25,-, uitkomend op een totaalbedrag van € 2.287,50.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vorderingen van de benadeelde partijen [vader] en [moeder] in zijn geheel toewijsbaar en vordert tevens de verdachte te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De beoordeling van de vordering van [betrokkene 2] is volgens de officier van justitie moeilijk te beoordelen omdat de behoefte van de zoon voor de toekomst moeilijk nu is vast te stellen. Die vordering levert daarmee volgens de officier van justitie een onevenredige belasting op van het strafproces, zodat zij vordert deze vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken, zodat de vorderingen tot schadevergoeding dienen te worden afgewezen. Indien de rechtbank toch tot een veroordeling komt, refereert de raadsman zich voor wat betreft de vorderingen van [vader] en [moeder] aan het oordeel van de rechtbank. De door [betrokkene 2] ingediende vordering levert volgens de raadsman net als de officier van justitie een onevenredige belasting op van het strafproces. Deze vordering dient volgens de raadsman dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Wettelijk kader
Artikel 51f, tweede lid, Sv juncto artikel 6:108 BW voorzien in een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als benadeelde partij in het strafproces bij het overlijden van iemand als gevolg van het strafbare feit. Artikel 6:108 BW geeft een limitatieve opsomming van hetgeen gevorderd kan worden. Het gaat dan om de kosten van gederfd levensonderhoud en lijkbezorging.
[vader] :
[vader] is de vader van het slachtoffer [slachtoffer] en heeft zich als drager van de kosten van lijkbezorging als benadeelde partij gevoegd. Gelet op het feit dat de vordering is onderbouwd met een factuur, het feit dat de vordering inhoudelijk niet is betwist en de gestelde schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde zal de vordering van deze benadeelde partij, met inbegrip van de gevorderde wettelijke rente, worden toegewezen met ingang van 4 september 2017.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat te betalen ten behoeve van [vader] voornoemd, een bedrag van € 5.037,83, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 60 dagen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 4 september 2017 tot de dag der algehele voldoening.
[vader] is bijgestaan door een advocaat. De rechtbank is daarom op grond van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering gehouden een vergoeding toe te kennen voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand. De kosten worden begroot op basis van het liquidatietarief voor kantonzaken, wat neerkomt op 2 punten à € 300,-, derhalve in totaal € 600,-.
[moeder] :
[moeder] is de moeder van het slachtoffer [slachtoffer] en heeft zich als drager van de kosten van de urn als benadeelde partij gevoegd. De kosten van een urn vallen onder de kosten van lijkbezorging. Gelet op het feit dat de vordering is onderbouwd met een factuur, het feit dat de vordering inhoudelijk niet is betwist en de gestelde schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde zal de vordering van deze benadeelde partij, met inbegrip van de gevorderde wettelijke rente, worden toegewezen met ingang van 10 januari 2019.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat te betalen ten behoeve van [moeder] voornoemd, een bedrag van € 348,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 6 dagen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 10 januari 2019 tot de dag der algehele voldoening.
[moeder] is eveneens bijgestaan door een advocaat. De rechtbank begroot de gemaakte kosten van rechtsbijstand op basis van het liquidatietarief voor kantonzaken, wat in dit geval neerkomt op 2 punten à € 36,-, derhalve in totaal € 72,-.
[betrokkene 2] , als wettelijk vertegenwoordiger van [zoon] :
[betrokkene 2] maakt als wettelijk vertegenwoordiger ten behoeve van haar minderjarige zoon aanspraak op gederfd levensonderhoud, in de meest vergaande variant tot aan het 21-ste levensjaar van haar zoon.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van deze vordering voorop dat de omvang van een post gederfd levensonderhoud, afhankelijk als deze is van diverse, onzekere factoren, niet eenvoudig is vast te stellen. Dat aan de zijde van de minderjarige [zoon] in ieder geval in enige mate sprake zal zijn van gederfd levensonderhoud, staat daarentegen niet ter discussie. De rechtbank zal bij het bepalen van de omvang van de post gederfd levensonderhoud uitgaan van de bijdrage die [slachtoffer] als vader zou hebben geleverd in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige zoon [zoon] , dat wil zeggen tot aan de meerderjarigheid van die zoon. Uit de beschikking van de rechtbank Roermond van 9 december 2009 volgt dat [slachtoffer] als vader was gehouden maandelijks met een jaarlijks te indexeren bedrag van € 100,- bij te dragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van zijn zoon. De vraag of hij die onderhoudsbijdrage ook ongewijzigd tot aan het achttiende levensjaar van zijn zoon, of ook nog daarna, zou hebben moeten blijven betalen, kan niet worden beantwoord zonder inzicht te hebben in de (te verwachten) draagkracht van [slachtoffer] en/of de (te verwachten) behoefte van diens zoon. De rechtbank is van oordeel dat deze strafprocedure zich daarvoor ook niet leent.
De rechtbank zal daarom, schattenderwijs, aannemelijk achten dat [zoon] in elk geval voor een bedrag van € 7.500,- aan schade wegens gederfd levensonderhoud lijdt en zal lijden. Voor zover op enig moment zal blijken dat de behoefte van [zoon] hoger is, of na het achttiende levensjaar voortduurt, kan het meerdere bij de civiele rechter worden gevorderd. De rechtbank wijst de vordering van [zoon] dan ook toe tot voornoemd bedrag, te rekenen vanaf 14 juli 2017, en verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat te betalen ten behoeve van [zoon] voornoemd, een bedrag van € 7.500, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 72 dagen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 14 juli 2017 tot de dag der algehele voldoening.
[betrokkene 2] en [zoon] zijn eveneens bijgestaan door een advocaat. De rechtbank begroot de gemaakte kosten van rechtsbijstand op basis van het liquidatietarief voor kantonzaken, wat in dit geval neerkomt op 2 punten à € 300,-, derhalve in totaal € 600,-.
Hoofdelijkheid
De te vergoeden bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente (en de schadevergoedingsmaatregelen), worden hoofdelijk aan de verdachte en zijn medeverdachte opgelegd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 36f, 47 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
[vader] :
  • wijst toe de vordering van de benadeelde partij [vader] voor een bedrag van € 5.037,83;
  • veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [vader] , te betalen een bedrag van € 5.037,83, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [vader] in het kader van deze procedure gemaakt tot op heden begroot op € 600,-;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 5.037,83 materiële schade, subsidiair 60 dagen gijzeling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 september 2017, ten behoeve van de nabestaande [vader] , met dien verstande dat de toepassing van de vervangende gijzeling de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van de nabestaande niet opheft;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door zijn mededader aan de Staat is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[moeder] :
- wijst toe de vordering van de benadeelde partij [moeder] voor een bedrag van € 348,-;
- veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [moeder] , te betalen een bedrag van € 348, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [moeder] in het kader van deze procedure gemaakt tot op heden begroot op € 72,-;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 348 materiële schade, subsidiair 6 dagen gijzeling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2019, ten behoeve van de nabestaande [moeder] , met dien verstande dat de toepassing van de vervangende gijzeling de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van de nabestaande niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door zijn mededader aan de Staat is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[betrokkene 2] , als wettelijk vertegenwoordiger van [zoon] :
-wijst toe de vordering van de benadeelde partij [zoon] voor een bedrag van € 7.500,-;
- veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [zoon] , te betalen een bedrag van € 7.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de vordering van de benadeelde partij [zoon] voor het overige
niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [zoon] in het kader van deze procedure gemaakt tot op heden begroot op € 600,-;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 7.500 materiële schade, subsidiair 72 dagen gijzeling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2017 ten behoeve van de nabestaande [zoon] , met dien verstande dat de toepassing van de vervangende gijzeling de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van de nabestaande niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door zijn mededader aan de Staat is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. H.H. Dethmers en mr. F.L.G. Geisel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. van Rie, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 5 maart 2020.
Buiten staat
Mr. E. van Rie is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 juli 2017 te Geleen, in elk geval in de gemeente
Sittard-Geleen,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
[slachtoffer] heeft mishandeld
door voornoemde [slachtoffer] gedurende enige tijd op zijn buik tegen de grond te
houden en (met kracht) tegen/op het lichaam van die [slachtoffer] te duwen of te
drukken, althans door boven op die [slachtoffer] te gaan liggen en te blijven
liggen en/of door (met kracht) gedurende enige tijd de nek/hals van die
[slachtoffer] (met een arm) af te klemmen,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 10 juli 2017 te Geleen, in elk geval in de gemeente
Sittard-Geleen,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig
[slachtoffer] gedurende enige tijd op zijn buik tegen de grond heeft gehouden
en (met kracht) tegen/op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geduwd of
gedrukt, althans boven op die [slachtoffer] is gaan liggen en is blijven liggen
en/of (met kracht) gedurende enige tijd de nek/hals van die [slachtoffer] heeft
afgeklemd,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de districtsrecherche Zuid-West-Limburg, proces-verbaalnummers LB3R017150 en 2017111166, gesloten d.d. 3 april 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 345. Onderdeel van dit procesdossier is de registratie van camerabeelden van het ziekenhuis, waarop vrijwel de gehele aanloop alsmede het incident zelf zijn te zien.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juli 2017, p. 138 t/m 140.
3.Lijkschouw door internist [internist] d.d. 14 juli 2017, p. 210 t/m 2015.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 10 juli 2017, p. 90 t/m 96.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 10 juli 2017, p. 105 t/m 118.
6.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] d.d. 10 juli 2017, p. 53 t/m 58.
7.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] d.d. 26 juli 2017, p. 59 t/m 69.
8.Proces-verbaal uitlezen camerabeelden d.d. 10 juli 2017, p. 163 t/m 168.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [ploegleider] bij de rechter-commissaris d.d. 29 november 2017
10.Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, uitgevoerd door prof. dr. [arts] , d.d. 28 februari 2018.