ECLI:NL:RBLIM:2020:1794

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
C/03/273949 / HA RK 20-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van een rechter in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, hebben verzoeksters, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.L. van den Bergh LLM, een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. K.J.H. Hoofs, de rechter die belast was met hun civiele zaak. Dit verzoek werd gedaan tijdens een zitting waarin getuigen werden gehoord. De verzoeksters voerden aan dat de rechter niet onpartijdig was, omdat zij de getuige toestond haar notities te raadplegen en leidende vragen van de raadsvrouw van de getuige niet tegenhield. De wrakingskamer heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de criteria voor rechterlijke onpartijdigheid, waarbij zowel het subjectieve als het objectieve criterium in overweging werden genomen. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De rechter had geen onwettige beslissingen genomen en de keuzes die zij maakte waren niet zodanig afwijkend dat dit de schijn van vooringenomenheid rechtvaardigde. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking dan ook afgewezen, met de overweging dat het enkele feit dat de rechter anders besliste dan de verzoeksters wensten, geen grond voor wraking oplevert. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 maart 2020.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Wrakingskamer
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/273949 / HA RK 20-17
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaak van
1.
[verzoekster sub 1],
wonende te [woonplaats] ,
2.
[verzoekster sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeksters,
advocaat mr. A.L. van den Bergh LLM. te Maastricht,
indieners van een verzoek dat strekt tot wraking van mr. K.J.H. Hoofs, rechter in deze rechtbank, hierna: de rechter.

1.De procedure

1.1
In de zaak met zaaknummer C/03245597 / HA ZA 18-52 tussen [naam eiseres] als eiseres en [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] als gedaagden hebben verzoeksters tijdens de zitting waarin getuigen werden gehoord een verzoek tot wraking gedaan tegen de rechter, belast met de behandeling van de zaak.
1.2
De rechter heeft de wrakingskamer op 31 januari 2020 bericht dat zij niet in het verzoek tot wraking berust en dat zij ter zitting van de wrakingskamer gehoord wenst te worden. Op 6 februari 2020 heeft zij een schriftelijke reactie ingediend.
1.3
Op 17 februari 2020 is ter griffie namens verzoeksters een reactie op de schriftelijke reactie van de rechter binnengekomen.
1.4
Op 21 februari 2020 heeft de behandeling van het verzoek plaatsgevonden alwaar verzoeksters en hun gemachtigde zijn verschenen. De rechter is eveneens verschenen.
1.5
De datum van de uitspraak is bepaald op heden.

2.De gronden van het verzoek tot wraking

2.1
Namens verzoeksters wordt gesteld dat de rechter gewraakt is omdat zij er geen probleem van maakte dat de getuige haar meegebrachte notities wenste te raadplegen middels het openvouwen daarvan totdat mr. van den Bergh daartegen protesteerde. Ook liet de rechter keer op keer de gesloten en leidende vragen van de raadsvrouwe van getuige passeren en weigerde zij hetgeen mr. van den Bergh had genoteerd als verklaring van de getuige als enige tekst op te nemen in het proces-verbaal.

3.De beoordeling

3.1
De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
3.2
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij verzoeker bestaande, objectieve gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
3.3
De voorvallen als door de raadsman omschreven, het eventueel toestaan van het willen raadplegen van de notities door de getuige, het toestaan dat er gesloten en leidende vragen worden gesteld door de raadsman van de getuige en het dicteren van een tekst door de rechter terwijl de raadsman in zijn beleving iets anders had gehoord dan wat de rechter dicteerde, zijn stuk voor stuk procesbeslissingen van de rechter.
Het is vaste jurisprudentie dat het feit dat men het niet eens is met een procesbeslissing geen grond voor wraking oplevert. Zelfs niet als die procesbeslissing fout zou zijn geweest.
3.4.
De vrees voor vooringenomenheid kan slechts objectief gerechtvaardigd zijn indien in het licht van de feiten of omstandigheden van het geval de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. De wrakingskamer begrijpt dat het samenstel van hiervoor beschreven gebeurtenissen en beslissingen dat gevoel bij verzoekers hebben opgewekt.
3.5.
De wrakingskamer is evenwel van oordeel dat dat objectief gezien niet terecht is. In de eerste plaats heeft de rechter bij het nemen van haar beslissingen niet in strijd met de wet gehandeld. Daarnaast zijn de processuele keuzes en beslissingen van de rechter eveneens niet zodanig afwijkend en/of onverklaarbaar dat (de schijn van) vooringenomenheid daaruit moet volgen. Zo blijft enkel het feit bestaan dat de rechter een aantal malen anders heeft beslist of gehandeld dan verzoekers zouden wensen. Daarop kan echter geen objectieve grond voor wraking worden gebaseerd.
3.6.
Het voorgaande overziend betekent dit dat geen sprake is van vooringenomenheid zodat het verzoek moet worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.P. van Deventer, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. C.M.J. van den Acker, leden, in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2020 in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J.W.D. Janssen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.