ECLI:NL:RBLIM:2020:1760

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
C/03/264215 / HA ZA 19-244
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van honorarium en proceskosten door advocatenkantoor Lexquire LLP tegen gedaagden na beëindiging van de overeenkomst van opdracht

In deze zaak vordert Lexquire LLP, een advocatenkantoor, betaling van een honorarium en proceskosten van de gedaagden na beëindiging van een overeenkomst van opdracht. De rechtbank Limburg heeft op 26 februari 2020 uitspraak gedaan in Maastricht. De eiseres, Lexquire LLP, heeft gedaagden bijgestaan in een procedure tegen de Regiobank, waarbij zij hen hielp om een aanzienlijk bedrag terug te vorderen dat verloren was gegaan door vermeende frauduleuze handelingen van de bank. Lexquire heeft in het kader van deze opdracht verschillende facturen gestuurd, maar de gedaagden hebben slechts een deel van het verschuldigde bedrag betaald. Lexquire stelt dat de gedaagden de overeenkomst eenzijdig hebben opgezegd zonder gewichtige redenen, en vordert daarom het resterende bedrag van € 28.415,07, vermeerderd met rente en kosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst van opdracht is beëindigd door een eenzijdige opzegging door Lexquire. De gedaagden hebben zich bij deze opzegging neergelegd, waardoor de rechtbank niet hoeft te beoordelen of er gewichtige redenen voor de opzegging waren. De rechtbank oordeelt dat Lexquire recht heeft op een redelijk loon voor de verrichte werkzaamheden, en stelt dit bedrag vast op € 30.000,-, te vermeerderen met kantoorkosten en btw. De gedaagden worden veroordeeld tot betaling van het totaalbedrag van € 14.204,-, evenals de buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/264215 / HA ZA 19-244
Vonnis van 26 februari 2020
in de zaak van
LEXQUIRE LLP., h.o.d.n.
Lexquire LLP Tax & Law,
gevestigd te Heerlen,
eiseres,
advocaat mr. L.E.I.K. Jaminon,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonend te [woonplaats 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonend te [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonend te [woonplaats 3] ,
advocaat mr. J. In ‘t Ven,
gedaagden.
Eiseres wordt hierna Lexquire genoemd, gedaagden tezamen [gedaagden]

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 11 producties;
- de conclusie van antwoord met 7 producties;
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 4 november 2019, en de daarin genoemde stukken.
1.2
Tenslotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten die vaststaan omdat zij zijn gesteld en erkend of zijn gesteld en onvoldoende gemotiveerd betwist:
a. Een ouder en/of de (inmiddels overleden) ouder(s) van [gedaagden] en/of [gedaagden] hebben middellijk of onmiddellijk honderdduizenden euro’s gestort bij de Regiobank. Dit geld is bij de Regiobank verdwenen door, aldus [gedaagden] , frauduleuze, in elk geval onregelmatige, handelingen door de Regiobank of door mensen waarvan [gedaagden] meenden dat die in dienst waren van de Regiobank of namens de Regiobank mochten handelen met het geld van [gedaagden]
b. Lexquire is een advocatenkantoor en heeft in het kader van drie overeenkomsten van opdracht [gedaagden] bijstand verleend om hun geld terug te krijgen, al dan niet in de vorm van schadevergoeding door welke mogelijke aansprakelijke persoon dan ook. Elke overeenkomst kende een vastgestelde prijs.
c. De in dit geding van belang zijnde overeenkomst van opdracht betreft een opdracht tot het instellen van een bodemprocedure tegen de Regiobank, verwoord in een e-mailbericht van 5 juni 2018 (productie 2c dagvaarding/productie 3 conclusie van antwoord). De net genoemde productie houdt in, voor zover van belang:
“(…)
Betreff: [familienaam] / RegioBank Bodemprocedure
Sachbearbeiter [naam sachbearbeiter 1] en [naam sachbearbeiter 2]
(…)
Sehr geehrter [gedaagde sub 1] ,
hiermit bestätige ich Ihnen, dass ich lhre interessen in obengenannter Angelegenheit wahrnehmen werde.
Gegenstand meiner Tätigkeiten wird sein:
Korrespondenz mit Ihnen, der Gegenseite und relevante Dritten.
- Studieren der Rechtsprechung und Literatur.
- Ggf. Unterhandeln mit der Gegenseite.
- Ggf. das Einleiten von einem Verfahren gegen der RegioBank in erstem lnstanz.
(…)
Für die oben beschriebene lnanspruchnahme unserer Dienste wurde ein Stundenhonorar in Höhe von € 285,- zzgl. 8% Bürokosten und 21% MwSt. vereinbart, doch ich habe mit ihnen einen Festpreis von € 50.000,- zzgl. 8% Bürokosten und 21% MwSt. vereinbart.
(…)”.
d. Lexquire heeft in het kader van de onder c genoemde opdracht een factuur aan [gedaagden] gestuurd met factuurdatum 23 maart 2018, vervaldatum 2 april 2018 met als omschrijving “voorschot honorarium” van € 32.670,- (€ 25.000,- + € 2.000,- kantoorkosten + € 5.670,- btw, productie 10 dagvaarding). Lexquire heeft verder in het kader van de onder c genoemde opdracht een tweede factuur aan [gedaagden] gestuurd met factuurdatum 12 juli 2018, vervaldatum 22 juli 2018 met als omschrijving “honorarium” van € 32.670,- (€ 25.000,- + € 2.000,- kantoorkosten + € 5.670,- btw, eveneens productie 10 dagvaarding).
[gedaagden] hebben voor deze opdracht € 25.000,- betaald.
e. In het als productie 5 bij conclusie van antwoord overgelegde e-mailbericht schrijft [gedaagde sub 1] op 13 juli 2018 aan [naam sachbearbeiter 2] van Lexquire:
“(…)
es sind Absprachen getroffen worden daran wird sich beitseitig gehalten.
-1- 25000€ sind überwiesen für das Hauptverfahren die nicht aufgebraucht sind.
-2-. habe ich Ihnen mehrfach gesagt das erst die Kivid angeschrieben wird was zum Teil im Hauptverfahren genutzt werden kann. Dies ist auch bezahlt und noch immer nicht erledigt.
-3- ist mir noch immer nicht die Schriftliche Antwort der Bank eingegangen.
immer mitte Monat kommen von Ihnen Geldvorderungen das mache ich weiterhin nicht mehr mit. Ich erwarte endlich verbindliche Absprachen einzuhalten und begonnen, schriftlich bestätigte Vereinbarungen, abzuarbeiten.”.
f. In het als productie 6 bij dagvaarding overgelegde e-mailbericht van 29 juli 2018 schrijft [gedaagde sub 1] aan [naam sachbearbeiter 2] van Lexquire:
“(…)
Onderwerp: Re: FW: Termin besprechung Klage
Sehr geehrter Herr [naam sachbearbeiter 2] ,
Die Klageschrift haben wir am 29.07.2018 durchgearbeitet.
Es ist nicht zu verstehen warum meisten wesentliche Fakten nicht in der Klage eingefügt sind,
Wie z.B:
Sorgfaltspflicht: Keine Ladungsfähige Adresse
Keine Konteneröffnungen oderVollmachten
Betrug: Trotz wissen laut Zeugenaussage 2005/19.1.2010 gehen von unseren Geldern ca. 500000€ von unseren Koten.
Regiobank Dividendenverträge und Festgeldanlagen begründen das Konten auf 0€ stehen.
Das Schreiben von der Bank, mit den Belegen, scheint so gut wie nicht beachtet worden zu sein.
Man untergräbt unsere Kompetenz in Geldangelegenheiten.
Die Klage ist nicht das was vorab besprochen wurde und erhält keine Freigabe zum Gericht.
Erwarte eine Stellungsname”.
g. In het als productie 6 bij conclusie van antwoord overgelegde e-mailbericht schrijft [gedaagde sub 1] aan [naam sachbearbeiter 1] van Lexquire:
“Sehr geehrter Herr [naam sachbearbeiter 1] , 23.08.2018
im 4 Stündigen Gespräch habe ich Ihnen dies schon mitgeteilt das zB. das ich mit den Konten so nicht einverstanden bin und das dies sehr gefährlich wäre.
Wenn Sie sagen das ich dies nicht mitgeteilt habe ist dies falsch siehe unter anderen Mails
13.7/9.8/12.8/19.8. und vielen anderen.
Im Gespräch mit Herrn [naam sachbearbeiter 2] sind Ihm relevante Schreiben als Kopie übergeben worden, die Kopien was Sie bekommen haben liegen bei uns als Mappe vor.
Also ich weiss sicher was Sie von uns haben oder nicht.
Die Klageschrift wird Anfang Jahr geschrien aber erst im Mai kommen die belege von der
Bank diese werden so gut wie gar nicht eingefügt. Was eingefügt wurde sind dem Herrn
[naam sachbearbeiter 2] mehrfach von mir mitgeteilt worden.
In wie vielen Gespräche mit Hernn [naam sachbearbeiter 2] ist dies nicht herausgearbeitet worden was wir
wollten das liegt dann bestimmt an uns.”
h. In het e-mailbericht van 28 augustus 2018 9:28 schrijft [naam sachbearbeiter 1] van Lexquire aan [gedaagde sub 1] (productie 6 dagvaarding):
“(…)
In der Anhang finden Sie die letzte Fassung (Version 10) der Klage. (…)
Des Weiteren bitte ich Sie (…) die Klage nochmals durchzunehmen und mir die Unterlagen noch zu zuschicken die Sie uns noch zuschicken sollten. Auch bitte ich Zie freundlich mir klar zu machen welche Fakten spezifisch in der Klage Sie noch änderen möchten.”
i. In het e-mailbericht van 13 september 2018 16:55 schrijft [naam sachbearbeiter 1] van Lexquire aan [gedaagde sub 1] (productie 4 conclusie van antwoord):
“(…)
3) Streitiges Verfahren gegen die Bank (unser Zeichen: 12456)
Für das streitige Verfahren gegen die Bank haben wir einen (umfangreichen) Entwurf der Klage fertig gestellt. Diese ist lhnen mehrmals zugeleitet worden und inzwischen haben wir Fassung 10 fertig gestellt und lhnen zukommen lassen. Sie haben uns erst bei die letzte Fassungen mitgeteilt, dass einige Fakten nicht stimmen und wir haben Sie gebeten uns zu erklären welche. Dazu haben wir eine Besprechung in der Kanzlei gehabt von 4 Stunden und nachdem sollten Sie uns noch Unterlagen zukommen lassen. Bisher haben wir weder die Unterlagen empfangen, noch von lhnen vernommen welche Fakten falsch sein würden, obwohl wir Sie um Beides schon mehrmals gebeten haben
Für diesen Auftrag ist einen Festpreis vereinbart worden in Höhe von € 50.000,-. (…) Es stehen in dieser Sache eben wohl noh offen: Rechtnung 180316 vom 23.03.2018, € 7.670,- und Rechnung 180720 vom 12.07.2018, € 32.670,- (…)
Weil Sie meine Rechnung nicht bezahlt haben, habe ich meine Tätigkeiten eingestellt. Bis heute hab ich nichts von Ihnen gehört. Deswegen werde ich das Mandat beenden. (…)”.

3.Het geschil

3.1.1
Lexquire vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt des de één van hen betalende de ander bevrijd zal zijn:
- tot een bedrag van € 28.415,07 te betalen aan Lexquire, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum der verzuim, zijnde dit sedert 22 juli 2018, althans sedert 26 oktober 2018, althans sedert de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
- in de proceskosten van deze procedure, waaronder de vertaalkosten en de buitengerechtelijke kosten, te begroten volgens de staffel BIK op een bedrag van € 1.059,15 en te vermeerderen met de nakosten ad € 131,- zonder betekening, dan wel € 199,- in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, bij gebreke waarvan de wettelijke rente sedert de dag der verzuim tot de dag der algehele voldoening over deze kosten zal zijn verschuldigd.
3.1.2
Lexquire stelt hiertoe dat zij de nodige stukken ter uitvoering van deze opdracht heeft opgesteld en dat die stukken meermalen in concept met [gedaagde sub 1] zijn besproken, waarbij deze nauwelijks of geen kritiek had. In een vier uur durende bespreking in augustus 2018 is versie 10 van de dagvaarding met [gedaagde sub 1] besproken. Na die bespreking deelde [gedaagde sub 1] in augustus 2018 mee dat de dagvaarding niet klopte (nr. 14 dagvaarding en productie 5 dagvaarding). Concrete nadere uitleg werd niet gegeven, waarna Lexquire de opdracht heeft beëindigd omdat verdere samenwerking feitelijk onmogelijk was omdat [gedaagden] de klachten niet substantieerden (nr. 17 dagvaarding). Lexquire heeft becijferd dat [gedaagden] per saldo op deze opdracht nog € 28.415,07 moeten betalen (producties 7 en 11 dagvaarding). [gedaagden] hebben dit bedrag ondanks getroffen incassomaatregelen niet willen betalen. De incassokosten zijn berekend conform de staffel buitengerechtelijke incassokosten.
3.2
[gedaagden] betwisten dat er gewichtige redenen voor opzegging bestonden (art. 7:408, lid 2 BW). Krachtens art. 7:411, lid 2 BW is er dan ook geen recht op volledig loon. Daarnaast is het aantal in rekening gebrachte uren van 105,5 veel te hoog, evenals het uurtarief, mede omdat de werkzaamheden en resultaten uit de twee eerdere opdrachten konden worden gebruikt voor de onderhavige opdracht om een bodemprocedure in te stellen.

4.De beoordeling

4.1
De onderhavige overeenkomst is een overeenkomst van opdracht, waarop de artikelen 7:400 tot en met 7:411 BW van toepassing zijn. Voor zover deze overeenkomst ook aspecten van lastgeving kent, is dat voor de beoordeling van dit geschil niet relevant. Van belang is verder dat [gedaagden] de overeenkomst niet geheel of gedeeltelijk hebben ontbonden of de ontbinding daarvan hebben ingeroepen.
4.2
Lexquire heeft de overeenkomst eenzijdig opgezegd. [gedaagden] hebben zich bij die opzegging neergelegd (nr. 17 conclusie van antwoord). Gesteld noch gebleken is dat daaruit moet worden afgeleid dat partijen een beëindigingsovereenkomst hebben gesloten, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de overeenkomst is beëindigd door een eenzijdige opzegging.
4.3
Het antwoord op de vraag of aan de opzegging door Lexquire conform art. 7:408, lid 2 BW gewichtige redenen ten grondslag liggen, hoeft niet te worden beantwoord. Een dergelijke beantwoording zou relevant zijn indien de opdrachtgever zich bijvoorbeeld niet neerlegt bij die opzegging en schadevergoeding of ontbinding vordert omdat is opgezegd zonder gewichtige redenen. Daarvan is in dit geschil geen sprake omdat Lexquire enkel vordert een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon omdat de overeenkomst is geëindigd op de voet van art. 7:411 BW. Ook een onregelmatige opzegging waar de tegenpartij zich bij neerlegt, doet de overeenkomst eindigen in de zin van art. 7:411 BW. Dit betekent dat in dit geschil niet hoeft te worden vastgesteld of de door Lexquire gestelde gewichtige redenen bestaan. De vordering is daarom in beginsel toewijsbaar.
4.4
Lexquire vordert, aldus nr. 11 dagvaarding, een redelijk loon ex art. 7:411 lid 1 BW. Het antwoord op de vraag wat redelijk is, moet worden beantwoord aan de hand van de relevante omstandigheden van het geval. Relevant voor dit geval is dat een vaste prijsafspraak is gemaakt voor, zo begrijpt de rechtbank uit nr. 7 dagvaarding, een volledige bodemprocedure tegen de Regiobank. Die vaste prijs is echter wel berekend aan de hand van een kale uurprijs van € 285,-. Dit is een te hoog uurtarief voor een stagiair als mr. [naam sachbearbeiter 2] , die, zo is niet betwist, een groot deel van de werkzaamheden heeft verricht. Rekening moet verder worden gehouden met het feit dat de dagvaarding volgens Lexquire af was. Die dagvaarding is bij dagvaarding overgelegd als productie 4. In de conclusie van antwoord is op de inhoud van die productie 4 geen concrete kritiek gegeven, zodat het ervoor moet worden gehouden dat die dagvaarding in elk geval zo goed als klaar was. Voor zover de drie opdrachten elkaar overlappen en/of werkzaamheden uit de ene opdracht ook bruikbaar zijn voor de uitvoering van een andere opdracht, moet dit al duidelijk zijn geweest bij de verschillende prijsafspraken, zodat dit geacht wordt al in een en ander verdisconteerd te zijn. De drie overeenkomsten zijn verder in dit kader te beschouwen als afzonderlijk. Nu niet zonder meer kan worden vastgesteld dat Lexquire de verbintenissen uit de andere overeenkomsten onzorgvuldig of incompleet heeft uitgevoerd, wordt hetgeen [gedaagden] omtrent die twee overeenkomsten hebben aangevoerd, buiten beschouwing gelaten bij de beantwoording van de vraag wat een redelijk loon is. Rekening mag verder worden gehouden met de overgelegde urenstaat. Nu de opdracht immers niet is voltooid, is bij de bepaling van het redelijke loon het aantal gewerkte uren alleszins relevant. [gedaagden] hebben onweersproken aangevoerd dat in de urenstaat ongeveer twee weken aan studie zijn vermeld. Een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat die onvoldoende weet van de juridische ins- en outs van een zaak als die [gedaagden] hebben willen aanspannen, moet of gedeeltelijk in eigen tijd aan zelfstudie doen, of de opdracht weigeren. Indien de advocaat al bekwaam is, valt zonder nadere door Lexquire te geven toelichting, die echter ontbreekt, niet in te zien waarom een dag of zes studie niet voldoende is. Zoals hiervoor is vermeld, is de prijsafspraak gemaakt voor de volledige bodemprocedure. Volgens Lexquire zou daarvoor nog ongeveer 32 uur aan tijd nodig zijn (zie comparitie-proces-verbaal) en daarom heeft zij het totale bedrag verminderd met € 9.000,-. Uit de als productie 4 bij dagvaarding overgelegde conceptdagvaarding blijkt dat het geschil waarin [gedaagden] een bodemprocedure tegen de Regiobank hadden willen instellen, [gedaagden] de nodige feiten hadden moeten aanvoeren. Alleen al gelet op al die feiten moet rekening worden gehouden met minstens één tussenvonnis met bewijsopdrachten. Gelet op de omvang van de overgelegde conceptdagvaarding is niet voldoende aannemelijk dat 32 uur voldoende zou zijn voor het bestuderen van een te verwachten zeer uitgebreid antwoord en een comparitie. Al met al zal de rechtbank het naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon bepalen op € 30.000,-, te vermeerderen met 8% kantoorkosten en 21% btw. Dit maakt dat [gedaagden] in totaal moeten betalen € 39.204,- (€ 30.000,- + € 2.400,- kantoorkosten = € 32.400,- + € 6.804,- btw). Zij hebben reeds betaald € 25.000,-, zodat de vordering zal worden toegewezen voor het bedrag van € 14.204,-. De datum van verzuim kan, gelet op de grondslag van het toegewezen bedrag, niet eerder zijn dan een redelijke betalingstermijn nadat de overeenkomst is beëindigd door Lexquire door middel van het bericht van 13 september 2018. Een betalingstermijn van 14 dagen is redelijk.
4.5
De gevorderde incassokosten zullen worden toegewezen omdat voldoende aannemelijk is dat dergelijke kosten zijn gemaakt.
4.6
De veroordeling betekent dat [gedaagden] hebben te gelden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Zij zullen daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Die kosten worden aan de zijde van Lexquire begroot op € 1.992,- aan griffierecht, € 81,83 kosten betekening dagvaarding en € 1.086, (2 punten tarief 2, gelet op de hoogte van het toegewezen bedrag) salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk des de één van hen betalende de ander bevrijd zal zijn tot een bedrag van € 14.204,- te betalen aan Lexquire, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk des de één van hen betalende de ander bevrijd zal zijn tot een bedrag van € 1.059,15 aan buitengerechtelijke kosten te betalen aan Lexquire, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, bij gebreke waarvan de wettelijke rente sedert de dag der verzuim tot de dag der algehele voldoening over deze kosten is verschuldigd;
5.3
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk des de één van hen betalende de ander bevrijd zal zijn in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Lexquire begroot op € 3.159,83 en te vermeerderen met de nakosten ad € 131,- zonder betekening, dan wel € 199,- in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan de wettelijke rente sedert de dag der verzuim tot de dag der algehele voldoening over deze kosten is verschuldigd;
5.4
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2020.