Uitspraak
RECHTbANK Limburg
1.Onderzoek van de zaak
2.De vordering van de officier van justitie
3.Preliminair verweer
zo spoedig mogelijkdoch uiterlijk twee jaren na de uitspraak in eerste aanleg bij de rechtbank aanhangig dient te worden gemaakt.
Rechtbank Limburg
Op 11 februari 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen [betrokkene], die bijgestaan werd door zijn advocaat mr. J.H.M. Handring. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie, ingediend op 16 december 2019, niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de vordering niet 'zo spoedig mogelijk' was ingediend, zoals vereist door artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering. De ontnemingsvordering was ingediend 7,5 jaar na de sluiting van het financieel onderzoek, zonder dat er in de tussentijd actie was ondernomen door het Openbaar Ministerie. De verdediging stelde dat dit tijdsverloop de waarheidsvinding belemmerde en dat de beginselen van een behoorlijke procesorde waren geschonden. De officier van justitie erkende de lange termijn, maar stelde dat dit niet tot niet-ontvankelijkheid moest leiden. De rechtbank concludeerde dat de vordering niet voldeed aan de wettelijke vereisten en dat de vertraging niet voor rekening van [betrokkene] mocht komen, maar voor rekening van de staat. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering.