6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging en twee keer aan een lokaalvredebreuk. Mede gelet op het zeer uitgebreide strafblad van 41 pagina’s, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld naar de mogelijkheid en de noodzaak van de ISD-maatregel.
Ingevolge de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers (2013R017) is de stelselmatige dader de ‘zeer actieve veelpleger’, dat wil zeggen een persoon van 18 jaar of ouder die in een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste 12 maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatste gepleegde misdrijffeit (voorwaarde 1).
Ingevolge artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter op vordering van het Openbaar Ministerie de maatregel opleggen tot plaatsing van een verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders, indien:
- het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (voorwaarde 2);
- de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf is veroordeeld dan wel bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd, én het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen (voorwaarde 3);
- er voorts ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, en de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist (voorwaarde 4);
- er een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel is overgelegd (voorwaarde 5).
De rechtbank overweegt in dit kader als volgt.
Gewezen wordt naar het proces-verbaal van bevindingen van 7 november 2019 waarin
16 meldingen staan beschreven en waaruit volgt dat de verdachte zijn gebiedsontzegging negeert. Het betreffen misdrijffeiten waarvan processen-verbaal zijn opgemaakt, waarmee wordt voldaan aan voorwaarde 1.
Het door verdachte begane feit onder parketnummer 03-265147-19 betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, waarmee wordt voldaan aan voorwaarde 2.
Voorts wordt gewezen op de volgende onherroepelijke veroordelingen wegens een misdrijf, op naam van verdachte, waarmee wordt voldaan aan voorwaarde 3:
Parketnummer 03-195234-18, onherroepelijk d.d. 29 december 2018;
Parketnummer 03-190543-16, onherroepelijk d.d. 6 december 2016;
Parketnummer 20-002524-16, onherroepelijk d.d. 3 februari 2017.
Verder wordt gewezen naar de rapporten van de reclassering van 16 december 2019 en
22 januari 2020 en het integraal eind evaluatieverslag van 20 januari 2020, waaruit volgt dat het recidiverisico onverminderd hoog blijft. In het evaluatieverslag staat het volgende vermeld:
“Betrokkene blijkt niet in staat zich te conformeren aan de voorwaarden die hem gesteld worden. Er bestaat onzes inziens geen motivatie voor gedragsverandering en de houding van betrokkene maakt dat er geen mogelijkheid tot begeleiding bestaat. Alle eerder mislukten trajecten van diverse betrokken instanties tonen eveneens eenzelfde patroon. Binnen reclasseringscontact is het eveneens moeilijk, haast onmogelijk, gebleken om tot een begeleidingsrelatie met betrokkene te komen. Betrokkene laat zich weinig tot niet sturen en heeft sterke eigen grenzen. Het lukt betrokkene, onzes inziens, niet om te doorzien wat nodig is om zijn leven beter vorm te geven en om daarbij tevens een verminderd risico voor de maatschappij te vormen. Betrokkene volgt alleen trajecten indien deze gelijk lopen met zijn eigen wensen en behoeften. Indien dit niet het geval is verzet hij zich met hand en tand. Dit starre gedrag maakt dat betrokkene niet te sturen valt, de reclassering geen grip krijgt op betrokkene en dat er daarmee een onverminderd hoog risico op recidive 'blijft bestaan. Met het verbaal geweld dat heeft plaatsgevonden richting de hulpverlening hebben de betrokken
organisaties besloten dat zij betrokkene niet meer willen en kunnen begeleiden in de maatschappelijke opvang.
Het is voor de reclassering onmogelijk gebleken om betrokkene te begeleiden. De reclassering schat in dat de kans op recidive en het onttrekken aan de voorwaarden onverminderd hoog zal zijn. Zo zijn de verslaving, het ontbreken van stabiele huisvesting, zinvolle dagbesteding, een ondersteunend sociaal netwerk, alsook het psychosociaal functioneren en houding van betrokkene te benoemen als risicofactoren.
Een onvoorwaardelijke ISD-maatregel is dan ook noodzakelijk om de veiligheid van personen en goederen te waarborgen. Binnen een ISD-maatregel verblijft betrokkene in een veilige en gestructureerde omgeving waarbij kan worden toegewerkt naar een passende hulpaanbod c.q. woonomgeving met voldoende structuur en veiligheid die aansluit op de problematiek en mogelijkheden van betrokkene.
Bij een veroordeling adviseren wij een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
De rapporten laten zien dat eerdere begeleidingstrajecten negatief zijn verlopen vanwege onttrekking of het overtreden van de (bijzondere) voorwaarden. In de rapportage van
22 januari 2020 is vermeld dat er geen contra-indicaties meer zijn voor het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, nu verdachte in het verleden afspraken niet is nagekomen, zich niet wil laten begeleiden en het niet de verwachting is dat dit in de toekomst anders zal zijn. Ook wordt vermeld dat dat er tijdens het korte toezicht steeds meer twijfels zijn ontstaan over het psychisch functioneren van verdachte. Zijn gedrag lijkt steeds minder rationeel te worden. Door jarenlang middelengebruik, zijn leefstijl, alsook het ouder worden zijn er mogelijk stoornissen ontstaan in het psychisch functioneren. Het verdient aanbeveling hiernaar verder onderzoek te doen binnen een ISD traject, zodat verdachte hiervoor de juiste hulp geboden kan worden.
Gelet op het vorenstaande wordt voldaan aan de voorwaarden 4 en 5.
De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat voldaan is aan de criteria op grond waarvan de ISD-maatregel kan worden opgelegd.
De rechtbank benadrukt dat de ISD-maatregel als een ultimum remedium is bedoeld ter beveiliging van de maatschappij en daarnaast op gedragsbeïnvloeding. Meegewogen wordt dat sprake is van een terugkerend delictspatroon waaruit blijkt dat de verdachte veel overlast bezorgt, zich (verbaal) agressief uit, en (onder meer) lak heeft aan gebiedsontzeggingen. De verdachte heeft inmiddels een 40-jarige geschiedenis opgebouwd met politie en justitie. De negatieve spiraal is in die tijd nimmer doorbroken, gezien de mislukte begeleidingstrajecten door de jaren heen.
Met de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een ISD-maatregel de enige optie is om (hopelijk) het gedrag van de verdachte structureel te veranderen. Het is echter aan de verdachte om zijn toekomst een positieve wending te geven door zich begeleidbaar op te stellen. Mocht dat niet gebeuren dan rest een kale opsluiting van twee jaar, waarin de maatschappij gevrijwaard blijft van langdurige overlast.
De rechtbank zal de ISD-maatregel van twee jaar opleggen. De rechtbank zal niet bepalen dat het reeds ondergane voorarrest van de duur van de ISD-maatregel wordt afgetrokken.