ECLI:NL:RBLIM:2020:1739

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 maart 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
03.265147.19, 03.223852.19, 03.237628.19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 62-jarige man uit Venlo tot ISD-maatregel wegens bedreiging en wederrechtelijk binnendringen

Op 2 maart 2020 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, een 62-jarige man uit Venlo veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de ISD-maatregel als ultimum remedium dient ter beveiliging van de maatschappij en ter gedragsbeïnvloeding. De verdachte vertoonde een terugkerend delictspatroon, waarbij hij veel overlast veroorzaakte en zich verbaal agressief gedroeg. De rechtbank constateerde dat de verdachte een lange geschiedenis met politie en justitie had, met mislukte begeleidingstrajecten in het verleden.

De zaak werd inhoudelijk behandeld op 17 februari 2020, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De tenlastelegging omvatte bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en wederrechtelijk binnendringen in besloten lokalen. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van verklaringen van de aangever en getuigen. De verdachte had de aangever bedreigd en was zonder toestemming in een parkeergarage binnengedrongen, ondanks een eerder opgelegde verblijfsontzegging.

De rechtbank weegt bij de strafoplegging de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte. De ISD-maatregel werd noodzakelijk geacht om de veiligheid van de maatschappij te waarborgen, gezien het onverminderd hoge recidiverisico van de verdachte. De rechtbank legde de ISD-maatregel op, zonder aftrek van het reeds ondergane voorarrest, en verklaarde de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers: 03.265147.19 + 03.223852.19 (ttzgev) + 03.237628.19 (ttzgev)
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [Woonadres] ,
gedetineerd in [PI] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.F.M. Geeratz, advocaat, kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 februari 2020. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
03.265147.19
op 25 september 2019 [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
03.223852.19
op 17 september 2019 in het besloten lokaal [Adres 1] bij parkeergarage [Naam] wederrechtelijk is binnengedrongen;
03.237628.19
op 3 oktober 2019 in het besloten lokaal [Adres 1] bij parkeergarage [Naam] wederrechtelijk is binnengedrongen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweren gevoerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
03.265147.19
Aangever [benadeelde] heeft verklaard woonachtig te zijn in een appartementencomplex op de [Adres 2] te Venlo. Al geruime tijd zien de bewoners [verdachte] (toevoeging rechtbank: verdachte) binnen hun appartementencomplex lopen. Hij loopt daar wat rond en sinds die tijd verdwijnen er geregeld spullen die mensen op de galerij hebben staan bij hun voordeur. Verdachte is eerder al eens door [getuige] (de huismeester van het complex) en een andere bewoner van het complex, eruit gezet. Aangever kon destijds op de camera zien dat verdachte over de galerij liep en zijn terras opging, wat aangever niet wil. Een aantal dagen later heeft aangever in de garage verdachte hierover aangesproken. Hij heeft hem gezegd dat hij hem niet meer op zijn galerij en zijn terras wilde zien. Op woensdag 25 september 2019 omstreeks 21.30 uur had aangever zijn hond uitgelaten en liep via de hoofdingang het complex binnen. Toen de deur van de lift open ging, zag aangever verdachte in de lift staan. Aangever heeft vervolgens tegen verdachte gezegd dat hij niets te zoeken heeft in het complex, waarna een fikse ruzie ontstond. Over en weer werd gescholden. Zij waren op dat moment de enigen in het trappenhuis. Op een gegeven moment vond aangever de situatie bedreigend worden en belde hij huismeester [getuige] die er meteen aan zou komen. [getuige] heeft de bedreigingen die verdachte op dat moment aan het uiten was ook gehoord. Verdachte is voor aangever gaan staan en heeft één hand voor zijn keel gehouden alsof hij die wilde dichtknijpen. Daarbij raakte hij zijn kin aan. Hij riep tegen aangever: "Ik trek je tong eruit en ik knijp je nek dicht" of woorden van gelijke strekking. Aangever voelde zich enorm angstig en heel erg bedreigd door zijn woorden en handelingen. Hij dacht echt dat hij in staat was om deze bedreigingen uit te voeren. [2]
De getuige [getuige] heeft verklaard woonachtig te zijn in een wooncomplex op de [Adres 3] te Venlo. Hij is daar als vrijwilliger ook de huismeester. Op woensdag 25 september 2019, werd hij 's avonds tegen 21.30 uur gebeld door [benadeelde] . Hij nam op en hoorde aan de stem van [benadeelde] dat hij angstig klonk. Hij hoorde dat [benadeelde] tegen hem zei dat er een zwerver in het gebouw was en vroeg hem of hij zo snel mogelijk naar hem toe kon komen. Hij is daar toen met spoed naar toe gegaan. Toen hij daar kwam zag hij dat [benadeelde] daar stond en dat hij een hondje bij zich had. Zowel [benadeelde] als het hondje waren aan het
razelen (toevoeging rechtbank: rillen/bibberen). Hij hoorde toen dat [benadeelde] tegen hem zei dat hij een meneer uit de lift heeft zien komen en deze meneer erop had aangesproken dat hij niets in het gebouw te zoeken had. Daarop zou er iets zijn gebeurd tussen hen. De getuige zag dat er een man in het liftportaal stond. Hij schatte deze man van een leeftijd van 55 à 60 jaar oud. De man zag er onverzorgd uit en had een baardje dat half grijs was. Hij heeft deze man wel vaker in de stad gezien en ook al eens slapend aangetroffen onder zijn bus die toen in de parkeergarage geparkeerd stond. De getuige hoorde dat [benadeelde] toen tegen hem zei dat hij deze man in de lift had aangetroffen. Hij hoorde ook dat [benadeelde] tegen hem zei dat deze zwerver niet weg wilde gaan. De getuige heeft zich toen aan die zwerver als huismeester van het wooncomplex bekend gemaakt en hem gesommeerd om het pand te verlaten. De getuige zag en hoorde dat hij zich naar [benadeelde] wendde. Hij hoorde dat hij tegen [benadeelde] zei: "en dich krieg ik noch waal enne kier. Dich hees mich neet te beschuldige van diefstal en als ze de mond neet hels trek ik dich de tong der oet." Wat vertaald naar het Nederland betekent: "En jou krijg ik nog wel een keer. Jij hebt me niet te beschuldigen van diefstal en als je de mond niet houdt trek ik je de tong eruit." Toen die zwerver dat zei ontstond er ineens een grimmige sfeer. De getuige hoorde dat [benadeelde] daarop antwoordde dat hij het gezicht van de zwerver op beelden zou hebben. De getuige zag toen dat die zwerver op een dreigende manier op [benadeelde] afliep. Hij hoorde dat die zwerver tegelijkertijd riep/schreeuwde: "Ik trek dich de tong der oet." De getuige heeft de zwerver toen wederom gesommeerd om het pand te verlaten. Hij zag aan die zwerver dat hij kwaad was. De getuige zag ook aan [benadeelde] dat hij bang was. [3]
De rechtbank acht aan de hand van de verklaring van aangever en de verklaring van de getuige [getuige] wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [benadeelde] heeft bedreigd, op de wijze als onder 3.4 weergegeven.
03.223852-19
De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal, nu de verdachte tegenover de politie het feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- proces-verbaal van aangifte door [aangever] namens [Naam] [Adres 1] d.d. 17 september 2019, doorgenummerde dossierpagina’s 10 en 11;
- proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 17 september 2019, doorgenummerde dossierpagina 14;
- geschrift, zijnde een verblijfsontzegging ingaande op 30 maart 2018 tot 30 maart 2020, doorgenummerde dossierpagina 12.
03.237628.19
De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal, nu de verdachte tegenover de politie het feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- proces-verbaal van aanhouding d.d. 3 oktober 2019, doorgenummerde dossierpagina’s 3 en 4;
- proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 3 oktober 2019, doorgenummerde dossierpagina 9.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
03.265147.19
op 25 september 2019 in de gemeente Venlo [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door voor die [benadeelde] te gaan staan en daarbij een van zijn, verdachtes, handen voor de keel van die [benadeelde] te houden en daarbij die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik trek je tong eruit en ik knijp je nek dicht".
03.223852.19
op 17 september 2019, in de gemeente Venlo, in het besloten lokaal [Adres 1] bij parkeergarage [Naam] , wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 30 maart 2018 schriftelijk de toegang tot die [Naam] ontzegd voor de duur van 2 jaar.
03.237628.19
op 3 oktober 2019 in de gemeente Venlo in het besloten lokaal [Adres 1] bij parkeergarage [Naam] , wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 30 maart 2018 schriftelijk de toegang tot die [Naam] ontzegd voor de duur van 2 jaar.
De rechtbank ziet in het procesdossier dat de verblijfsontzegging die aan de verdachte tijdens zijn verhoor is voorgehouden niet ziet op de parkeergarage [Naam] aan het [Adres 1] te Venlo, maar op de parkeergarage [Naam] [adres] te Venlo. Niettemin acht de rechtbank het feit bewezen omdat uit vermelde bewijsmiddelen genoegzaam blijkt dat het feit is gepleegd in de parkeergarage [Naam] aan het [Adres 1] te Venlo.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
03.265147.19
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
03/223852-19
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen
03.237628.19
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het opleggen van de ISD-maatregel niet proportioneel is. Bij een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten kan worden volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging en twee keer aan een lokaalvredebreuk. Mede gelet op het zeer uitgebreide strafblad van 41 pagina’s, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld naar de mogelijkheid en de noodzaak van de ISD-maatregel.
Ingevolge de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers (2013R017) is de stelselmatige dader de ‘zeer actieve veelpleger’, dat wil zeggen een persoon van 18 jaar of ouder die in een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste 12 maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatste gepleegde misdrijffeit (voorwaarde 1).
Ingevolge artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter op vordering van het Openbaar Ministerie de maatregel opleggen tot plaatsing van een verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders, indien:
- het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (voorwaarde 2);
- de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf is veroordeeld dan wel bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd, én het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen (voorwaarde 3);
- er voorts ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, en de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist (voorwaarde 4);
- er een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel is overgelegd (voorwaarde 5).
De rechtbank overweegt in dit kader als volgt.
Gewezen wordt naar het proces-verbaal van bevindingen van 7 november 2019 waarin
16 meldingen staan beschreven en waaruit volgt dat de verdachte zijn gebiedsontzegging negeert. Het betreffen misdrijffeiten waarvan processen-verbaal zijn opgemaakt, waarmee wordt voldaan aan voorwaarde 1.
Het door verdachte begane feit onder parketnummer 03-265147-19 betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, waarmee wordt voldaan aan voorwaarde 2.
Voorts wordt gewezen op de volgende onherroepelijke veroordelingen wegens een misdrijf, op naam van verdachte, waarmee wordt voldaan aan voorwaarde 3:
Parketnummer 03-195234-18, onherroepelijk d.d. 29 december 2018;
Parketnummer 03-190543-16, onherroepelijk d.d. 6 december 2016;
Parketnummer 20-002524-16, onherroepelijk d.d. 3 februari 2017.
Verder wordt gewezen naar de rapporten van de reclassering van 16 december 2019 en
22 januari 2020 en het integraal eind evaluatieverslag van 20 januari 2020, waaruit volgt dat het recidiverisico onverminderd hoog blijft. In het evaluatieverslag staat het volgende vermeld:
“Betrokkene blijkt niet in staat zich te conformeren aan de voorwaarden die hem gesteld worden. Er bestaat onzes inziens geen motivatie voor gedragsverandering en de houding van betrokkene maakt dat er geen mogelijkheid tot begeleiding bestaat. Alle eerder mislukten trajecten van diverse betrokken instanties tonen eveneens eenzelfde patroon. Binnen reclasseringscontact is het eveneens moeilijk, haast onmogelijk, gebleken om tot een begeleidingsrelatie met betrokkene te komen. Betrokkene laat zich weinig tot niet sturen en heeft sterke eigen grenzen. Het lukt betrokkene, onzes inziens, niet om te doorzien wat nodig is om zijn leven beter vorm te geven en om daarbij tevens een verminderd risico voor de maatschappij te vormen. Betrokkene volgt alleen trajecten indien deze gelijk lopen met zijn eigen wensen en behoeften. Indien dit niet het geval is verzet hij zich met hand en tand. Dit starre gedrag maakt dat betrokkene niet te sturen valt, de reclassering geen grip krijgt op betrokkene en dat er daarmee een onverminderd hoog risico op recidive 'blijft bestaan. Met het verbaal geweld dat heeft plaatsgevonden richting de hulpverlening hebben de betrokken
organisaties besloten dat zij betrokkene niet meer willen en kunnen begeleiden in de maatschappelijke opvang.
Het is voor de reclassering onmogelijk gebleken om betrokkene te begeleiden. De reclassering schat in dat de kans op recidive en het onttrekken aan de voorwaarden onverminderd hoog zal zijn. Zo zijn de verslaving, het ontbreken van stabiele huisvesting, zinvolle dagbesteding, een ondersteunend sociaal netwerk, alsook het psychosociaal functioneren en houding van betrokkene te benoemen als risicofactoren.
Een onvoorwaardelijke ISD-maatregel is dan ook noodzakelijk om de veiligheid van personen en goederen te waarborgen. Binnen een ISD-maatregel verblijft betrokkene in een veilige en gestructureerde omgeving waarbij kan worden toegewerkt naar een passende hulpaanbod c.q. woonomgeving met voldoende structuur en veiligheid die aansluit op de problematiek en mogelijkheden van betrokkene.
Bij een veroordeling adviseren wij een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
De rapporten laten zien dat eerdere begeleidingstrajecten negatief zijn verlopen vanwege onttrekking of het overtreden van de (bijzondere) voorwaarden. In de rapportage van
22 januari 2020 is vermeld dat er geen contra-indicaties meer zijn voor het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, nu verdachte in het verleden afspraken niet is nagekomen, zich niet wil laten begeleiden en het niet de verwachting is dat dit in de toekomst anders zal zijn. Ook wordt vermeld dat dat er tijdens het korte toezicht steeds meer twijfels zijn ontstaan over het psychisch functioneren van verdachte. Zijn gedrag lijkt steeds minder rationeel te worden. Door jarenlang middelengebruik, zijn leefstijl, alsook het ouder worden zijn er mogelijk stoornissen ontstaan in het psychisch functioneren. Het verdient aanbeveling hiernaar verder onderzoek te doen binnen een ISD traject, zodat verdachte hiervoor de juiste hulp geboden kan worden.
Gelet op het vorenstaande wordt voldaan aan de voorwaarden 4 en 5.
De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat voldaan is aan de criteria op grond waarvan de ISD-maatregel kan worden opgelegd.
De rechtbank benadrukt dat de ISD-maatregel als een ultimum remedium is bedoeld ter beveiliging van de maatschappij en daarnaast op gedragsbeïnvloeding. Meegewogen wordt dat sprake is van een terugkerend delictspatroon waaruit blijkt dat de verdachte veel overlast bezorgt, zich (verbaal) agressief uit, en (onder meer) lak heeft aan gebiedsontzeggingen. De verdachte heeft inmiddels een 40-jarige geschiedenis opgebouwd met politie en justitie. De negatieve spiraal is in die tijd nimmer doorbroken, gezien de mislukte begeleidingstrajecten door de jaren heen.
Met de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een ISD-maatregel de enige optie is om (hopelijk) het gedrag van de verdachte structureel te veranderen. Het is echter aan de verdachte om zijn toekomst een positieve wending te geven door zich begeleidbaar op te stellen. Mocht dat niet gebeuren dan rest een kale opsluiting van twee jaar, waarin de maatschappij gevrijwaard blijft van langdurige overlast.
De rechtbank zal de ISD-maatregel van twee jaar opleggen. De rechtbank zal niet bepalen dat het reeds ondergane voorarrest van de duur van de ISD-maatregel wordt afgetrokken.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend ter zake de bedreiging. De benadeelde partij vordert geen concreet bedrag, maar verzoekt de rechtbank het maximaal mogelijke bedrag aan immateriële schadevergoeding te schatten en toe te wijzen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat aan de benadeelde partij een bedrag van € 250,00 kan worden toegekend ter vergoeding van de immateriële schade. Zij vordert daarnaast het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, omdat de vordering onvoldoende gespecificeerd en onvoldoende onderbouwd is.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft gesteld immateriële schade in de vorm van psychisch leed te hebben opgelopen als gevolg van de ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Voor het aannemen van psychisch leed dient aannemelijk gemaakt te worden dat er sprake is van geestelijk letsel.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 22 februari 2002 (NJ 2002, 240) blijkt dat voor vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 6:106 BW vereist is dat het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. In het arrest van 9 mei 2003 (NJ 2005,168) heeft de Hoge Raad de aan geestelijk letsel als persoonsaantasting te stellen eisen gepreciseerd en bepaald dat de partij die zich op aantasting van de persoon beroept, voldoende concrete gegevens zal moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Dit zal in de regel betekenen dat rapportage door een deskundige onontbeerlijk is, aldus de Hoge Raad.
Gezien deze jurisprudentie van de Hoge Raad komt de rechtbank tot het oordeel dat het gestelde geestelijk letsel bij de benadeelde partij als gevolg van de bedreiging onvoldoende aannemelijk is geworden. De vordering is immers onvoldoende onderbouwd doordat er geen stukken van een deskundige zijn bijgevoegd waaruit dit zou kunnen blijken. De rechtbank zal de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Aangezien de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard, zal de verdachte niet worden veroordeeld in de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt. Niet gebleken is dat verdachte (extra) kosten heeft gemaakt ten aanzien van de civiele vordering. De rechtbank stelt deze kosten vast op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57, 138, 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Maatregel
- veroordeelt de verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren;
Benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij [benadeelde] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M.W. Nuijts, voorzitter, mr. M.A. Teeuwissen en
mr. D.D. Kock, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 2 maart 2020.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 03.265147.19 ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 25 september 2019 in de gemeente Venlo [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door voor die [benadeelde] te gaan staan en/of (daarbij) (een van) zijn, verdachtes, handen voor de keel van die [benadeelde] te houden en/of (daarbij) die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik trek je tong eruit en ik knijp je nek dicht", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 03.223852.19 ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 september 2019, in de gemeente Venlo in het besloten lokaal [Adres 1] bij parkeergarage [Naam] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 30 maart 2018 schriftelijk de toegang tot die [Naam] ontzegd voor de duur van 2 jaar.
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 03.237628.19 ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 3 oktober 2019 in de gemeente Venlo in het besloten lokaal [Adres 1] bij parkeergarage [Naam] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 23 april 2019 schriftelijk de toegang tot die [Naam] ontzegd voor de duur van 2 jaar.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, district Noord-en Midden-Limburg, Basisteam Venlo/Beesel, proces-verbaalnummer [Nummer] , gesloten d.d. 7 november 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 30.
2.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] d.d. 15 oktober 2019, doorgenummerde dossierpagina’s 5 en 6.
3.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] d.d. 6 november 2019, doorgenummerde dossierpagina’s 9 en 10.