Uitspraak
RECHTbANK Limburg
1.Onderzoek van de zaak
2.De vordering van de officier van justitie
3.Preliminair verweer
zo spoedig mogelijkdoch uiterlijk twee jaren na de uitspraak in eerste aanleg bij de rechtbank aanhangig dient te worden gemaakt.
Rechtbank Limburg
Op 11 februari 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in de zaak tegen [betrokkene], vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsman mr. R.A. van der Horst. De rechtbank behandelde de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, ingediend door het Openbaar Ministerie op 16 december 2019, die betrekking had op het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel van [betrokkene]. De verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was in de ontnemingsvordering, omdat deze niet 'zo spoedig mogelijk' was ingediend, zoals vereist door artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank constateerde dat de vordering weliswaar binnen de termijn van twee jaar na de uitspraak in eerste aanleg was ingediend, maar niet tijdig, aangezien het financieel onderzoek al in 2012 was afgesloten en er geen verdere onderzoekshandelingen waren verricht. De rechtbank oordeelde dat de ontnemingsvordering niet voldeed aan de wettelijke vereisten en verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk. De rechtbank benadrukte dat de vertraging niet voor rekening van [betrokkene] mocht komen, maar voor rekening van de staat. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering.