ECLI:NL:RBLIM:2020:1735

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
03/700300-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag na ruzie op een camping in Schinveld; beroep op noodweer(exces) faalt

Op 25 februari 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 augustus 2017 op een camping in Schinveld een ruzie had met een andere campinggast. De verdachte heeft tijdens deze ruzie de andere man, [slachtoffer], met een slagersmes in de onderrug gestoken. De tenlastelegging omvatte poging tot doodslag, zware mishandeling en poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] heeft gestoken, maar heeft aangevoerd dat hij geen opzet had op de dood of zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een mes van 25 cm in de onderrug van [slachtoffer] heeft gestoken, wat een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard, waardoor het primair ten laste gelegde als bewezen werd verklaard.

De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer, maar de rechtbank oordeelde dat niet aannemelijk was dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zelf de confrontatie had gezocht door een mes te pakken en naar buiten te gaan. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van drie jaar op, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700300-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [plaats en gebdd] 1972,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L.I.M. Entjes, advocaat, kantoorhoudende te Sittard.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 februari 2020. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte met een slagersmes in de onderrug van [slachtoffer] heeft gestoken. Dit is primair ten laste gelegde als een poging tot doodslag, subsidiair als zware mishandeling en meer subsidiair als een poging tot zware mishandeling.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde bewezen. De verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] heeft gestoken met een mes. Een steekbeweging maken in het lichaam ter hoogte van de onderrug levert een aanmerkelijke kans op de dood op. De kans dat vitale organen geraakt worden of dat iemand veel bloed verliest is immers aanmerkelijk en de verdachte heeft deze kans aanvaard door [slachtoffer] te steken. Dat levert poging doodslag op.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, omdat de verdachte geen opzet had op de dood van of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte [slachtoffer] niet heeft geraakt in zijn onderrug, maar in zijn bil. Eén keer steken in de bil levert geen aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel op.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
In de nacht/vroege ochtend van 19 augustus 2017 heeft op camping [naam 1] een ruzie plaatsgevonden tussen de bewoner van bungalow [nummer 1] ( [slachtoffer] ) en de bewoner van bungalow [nummer 2] (verdachte). Bij deze ruzie heeft [slachtoffer] de verdachte geslagen en de verdachte heeft [slachtoffer] gestoken met een mes. [slachtoffer] en de verdachte hebben beiden letsel opgelopen. Tot zover lopen de lezingen van beide personen niet uiteen. Wel ter discussie staat hoe de ruzie precies is verlopen, welke incidenten zich die avond hebben voorgedaan tussen de verdachte en [slachtoffer] en hoe die juridisch beoordeeld moeten worden. Dit komt bij de bespreking van het beroep op noodweer verder aan de orde.
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan tegen de verdachte. [2] Hij heeft verklaard dat de verdachte hem iets hoger dan zijn linkerbil heeft geslagen met een mes. [3]
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat [slachtoffer] een steekwond in zijn linkeronderrug heeft opgelopen. [4] Hierdoor is een bloeding ontstaan in een van de takken van een slagader die het bekken voorziet van bloed. [slachtoffer] moest worden geopereerd waarbij 22 zakken bloed moesten worden bijgezet. Daarnaast is een zenuw beschadigd, waardoor de spier van de linker voetheffer is verzwakt. [5]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gestoken met een mes dat hij vlak van tevoren uit het messenblok in zijn keuken had gepakt. Het betrof een vleesmes met een lemmet van 25 cm. [6]
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat de verdachte [slachtoffer] met een vleesmes net boven de bil in zijn onderrug heeft gestoken.
Is sprake van poging tot doodslag?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of dit handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag (
primair). Hierbij stelt de rechtbank voorop dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Dit neemt echter niet weg dat de verdachte door zijn gedragingen in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op de dood van [slachtoffer] . Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
Om deze vraag te beantwoorden moet de rechtbank eerst vaststellen of er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] gedood kon worden door de handelingen van de verdachte. Vervolgens dient de rechtbank vast te stellen of de verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een
feitelijkaanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval de dood van [slachtoffer] . De aard van het risico en het gevaarzettende karakter van de gedraging zijn hierbij niet bepalend.
De rechtbank stelt hierbij voorop dat het steken met een mes in de onderrug onder omstandigheden dodelijk kan zijn. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in het gebied van de onderrug in de romp belangrijke organen en aderen bevinden. Het is ook algemeen bekend dat het raken van een (slag-)ader tot de dood kan leiden. De verdachte heeft met een mes met een lemmet van 25 centimeter in de onderrug van [slachtoffer] gestoken. Gezien de grootte van het mes en de plaats van steken was de kans dat [slachtoffer] zou overlijden aanmerkelijk.
De laatste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte die aanmerkelijke kans ook willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte dit heeft gedaan. De verdachte heeft [slachtoffer] (ongecontroleerd) met een mes in de romp gestoken en hem hierbij ook geraakt in zijn onderrug. Nu het een algemene ervaringsregel betreft dat zich ook in het gebied van de onderrug belangrijke organen en aderen bevinden, moet ook de verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Het steken met een mes met een lemmet van 25 centimeter in de onderrug is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer op de dood gericht dat het behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] met dat mes dodelijk zou verwonden. De rechtbank is niet gebleken van aanwijzingen die erop wijzen dat de verdachte deze kans op dat moment niet bewust heeft aanvaard. Gelet op de grote hoeveelheid bloed die [slachtoffer] toegediend moest krijgen en het feit dat hij een spoedoperatie moest ondergaan om het bloeden te stoppen, is het puur aan het snelle medische ingrijpen te danken dat [slachtoffer] het incident heeft overleefd. Dit betekent overigens ook dat geen sprake is van een voltooid delict maar van een poging tot doodslag, zodat de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen acht.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 19 augustus 2017 te Schinveld, gemeente Onderbanken, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een slagersmes in de onderrug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Noodweer?
De verdediging doet een beroep op noodweer. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat [slachtoffer] met versnelde pas achter de verdachte aangelopen kwam toen de verdachte onderweg was naar zijn huis. De verdachte voelde zich bedreigd en angstig en is op dat moment zijn huis ingerend om een mes te pakken. De verdachte is terug naar buiten gegaan met het mes in zijn hand om [slachtoffer] af te schrikken en op afstand te houden van hemzelf en zijn gezin. [slachtoffer] bleef echter op de verdachte af komen, sloeg de verdachte en pakte de verdachte in een nekklem vast. Op het moment dat de verdachte voelde dat hij bijna het bewustzijn ging verliezen heeft hij [slachtoffer] één keer gestoken met het mes.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer faalt, omdat de verdachte onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] .
De rechtbank komt tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moest verdedigen.
Op basis van het dossier kan de precieze feitelijke toedracht niet vastgesteld worden. Hoe een en ander precies is gegaan, laat de rechtbank dan ook deels in het midden. Uit het dossier komen echter een aantal feiten en omstandigheden naar voren die niet passen in de door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen. Dat de verdachte achtervolgd is door [slachtoffer] sluit namelijk niet aan bij de plek waar [slachtoffer] uiteindelijk is aangetroffen (op het grasveld voor zijn eigen woning) en ook niet bij de verklaring van de getuige [naam 2] , die in het huisje naast dat van [slachtoffer] verbleef. Zij heeft verklaard dat zij korte tijd na haar laatste contact buiten met [slachtoffer] een hoop gestommel hoorde bij het huisje van [slachtoffer] , waarop gegil volgde van een vrouw en zij de politie heeft gebeld die toen heel snel kwam. Evenmin wordt de stelling dat de verdachte door [slachtoffer] in een nekklem werd gehouden, op enige wijze ondersteund door het dossier of anderszins aannemelijk gemaakt. De feiten zoals deze uit het dossier blijken brengen de rechtbank dan ook tot het oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond zoals door hem is geschetst op het moment van steken van [slachtoffer] .
De door de verdachte geschetste gang van zaken, kan overigens op zichzelf evenmin leiden tot een geslaagd beroep op noodweer. Uit de door de verdachte geschetste gang van zaken volgt namelijk dat de verdachte zelf de confrontatie met [slachtoffer] heeft gezocht. De verdachte heeft immers een mes gepakt uit zijn woning en hij is met dat mes terug naar buiten gegaan, terwijl hij er ook voor had kunnen kiezen om in zijn huis te blijven en de politie te bellen. Ook dit staat naar het oordeel van de rechtbank aan een beroep op noodweer in de weg.
Gelet op het voorgaande faalt het beroep op noodweer. Er zijn daarnaast ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van de verdachte

Noodweerexces?
De verdediging heeft subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces. Nu het naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk is geworden dat de verdachte verkeerde in de door hem geschetste noodweersituatie, kan het beroep op noodweerexces evenmin slagen.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden. Bij het formuleren van de strafeis heeft de officier van justitie gekeken naar straffen die doorgaans voor een dergelijk feit opgelegd worden en er in strafverminderende zin rekening mee gehouden dat de verdachte bij de ruzie zelf ook letsel heeft opgelopen, dat hij een minimaal strafblad heeft en dat de redelijke termijn is overschreden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, eventueel gecombineerd met een forse taakstraf. De rechtbank dient er namelijk rekening mee te houden dat de redelijke termijn is overschreden en dat de verdachte al ruim 2,5 jaar in een schorsing van de voorlopige hechtenis loopt en dus in zijn bewegingsmogelijkheden beperkt wordt. Verder dient de rechtbank rekening te houden met de inhoud van het reclasseringsrapport.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Op 19 augustus 2017 is een ruzie tussen de verdachte en [slachtoffer] geëindigd met letsel voor beiden. De verdachte heeft [slachtoffer] gestoken met een vleesmes. [slachtoffer] moest vervolgens met spoed geopereerd worden. Hij heeft 11 dagen in het ziekenhuis gelegen, heeft ontzettend veel bloed verloren en moet waarschijnlijk leren leven met een zenuwbeschadiging en verminderde spierkracht in zijn linkervoet. De verdachte heeft met zijn gedrag geen enkel respect getoond voor het lijf en leven van [slachtoffer] en hem veel angst, pijn en leed bezorgd. Een dergelijke uit de hand gelopen ruzie draagt bovendien sterk bij aan de gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Gelet op de ernst van het feit dat de verdachte heeft gepleegd, kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden volstaan met een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft geen recente feiten op zijn strafblad staan. Verder heeft de verdachte als gevolg van de ruzie zelf ook letsel opgelopen. Dat de verdachte zelf letsel heeft opgelopen vormt uiteraard geen rechtvaardiging om [slachtoffer] te steken met een mes, maar de rechtbank ziet hierin wel terug dat de verdachte zelf ook al (fysiek) leed heeft ondervonden als gevolg van de ruzie. De rechtbank houdt hier in strafverlagende zin rekening mee.
De rechtbank heeft bij de strafbepaling ook gekeken naar de inhoud van het reclasseringsrapport van 31 januari 2020. De reclassering schat het risico op recidive laag in en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat interventies en toezicht niet nodig zijn. De reclassering noemt het strafbare feit atypisch voor de verdachte.
De reclassering beschrijft verder dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou leiden tot verlies van huisvesting voor de verdachte, waardoor de verdachte zijn kinderen niet meer kan opvangen. De rechtbank begrijpt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf nadelige gevolgen heeft voor de verdachte, maar dit vormt voor de rechtbank geen reden om van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf af te zien. Het feit dat de verdachte heeft gepleegd is dusdanig ernstig dat daar geen andere straf bij past dan een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM. Uitgangspunt is namelijk dat een strafzaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaraan deze redelijkerwijs de verwachting kan ontlenen dat tegen hem strafvervolging kan worden ingesteld. De redelijke termijn is in deze zaken zonder aanwijsbare goede reden overschreden met ongeveer
6 maanden en daarom zal de rechtbank een korting op de straf toepassen.
Alles overwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren passend, zodat deze straf aan de verdachte wordt opgelegd.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert in totaal een bedrag van € 519,17 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 7.000,00 aan immateriële schadevergoeding.
De materiële schadevergoeding bestaat uit het eigen risico voor de zorgverzekering
(€ 385,00), de kosten van medicijnen ( € 9,17) en de vergoeding voor de kleding die door het incident onbruikbaar is geworden (broek € 50,00, schoenen € 70,00 en € 5,00 onderbroek).
Het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding is volgens de verdediging passend bij het leed dat de verdachte [slachtoffer] heeft aangedaan.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schadevergoeding toewijsbaar is met uitzondering van het eigen risico van € 385,00. Deze schadepost heeft de benadeelde partij namelijk niet onderbouwd.
Het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding acht de officier van justitie volledig toewijsbaar.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om [slachtoffer] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, nu de verdachte vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging dient te worden. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de vordering sterk te matigen. De materiële schadepost eigen risico dient afgewezen te worden, aangezien deze post niet is onderbouwd met stukken. De kosten voor de schoenen van [slachtoffer] dient afgewezen te worden, omdat [slachtoffer] geen schoenen aan had op het moment dat het feit plaatsvond.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] vordert vergoeding van het eigen risico van de zorgverzekering. De verdachte heeft betwist dat [slachtoffer] eigen risico heeft betaald. Gelet op de betwisting door de verdachte had het op de weg van [slachtoffer] gelegen om dit deel van de vordering nader te onderbouwen. [slachtoffer] heeft dit niet gedaan en daarmee dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd. [slachtoffer] in de gelegenheid stellen om de vordering alsnog nader te onderbouwen zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafproces. [slachtoffer] wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in dit deel van zijn vordering.
Ook voor de gevorderde vergoeding van de schoenen wordt [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte heeft gemotiveerd weersproken dat [slachtoffer] schoenen droeg en [slachtoffer] heeft vervolgens niet nader onderbouwd waaruit blijkt dat hij schoenen droeg ten tijde van het ten laste gelegde.
De gevorderde medicijnkosten en vergoeding voor de onderbroek en broek van [slachtoffer] worden toegewezen. Deze schadeposten vormen een rechtstreeks gevolg van het strafbare feit en zijn door de verdachte niet, althans onvoldoende, weersproken.
[slachtoffer] vordert immateriële schadevergoeding. Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Een van die gevallen is wanneer sprake is van een aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel (sub b). Daar is in het onderhavige geval sprake van. De vordering is onderbouwd met stukken en de verdediging heeft geen gemotiveerd verweer gevoerd tegen dit onderdeel van de vordering. De immateriële schadevordering komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en wordt daarom toegewezen.
Gelet op het voorgaande is een schadebedrag van € 7.064,17 toewijsbaar. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het strafbare feit is gepleegd, zijnde 19 augustus 2017, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal ter zake van de vordering tevens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen aan verdachte.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, welke kosten worden begroot op nihil.

8.De voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 1 september 2017 geschorst.
De ernstige bezwaren, die tot het bevel voorlopige hechtenis van verdachte hebben geleid, zijn naar het oordeel van de rechtbank nog onverkort aanwezig. De gronden, die tot het bevel voorlopige hechtenis van verdachte hebben geleid, zijn naar het oordeel van de rechtbank echter niet langer aanwezig. De reclassering schat het recidiverisico immers laag in en hoewel het een ernstig feit betreft, is door het tijdsverloop niet langer sprake van een geschokte rechtsorde. Bovendien is verdachte al geruime tijd op vrije voeten en dit gegeven heeft niet tot enige maatschappelijke onrust geleid.
De rechtbank zal dan ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , wonende te Klaipeda (Litouwen), gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte mitsdien om aan [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 64,17 aan materiële schadevergoeding en € 7.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
19 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart [slachtoffer] voor het meergevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk in zijn vordering;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 7.064,17, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 70 dagen gijzeling, met dien verstande dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
19 augustus 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M.W. Nuijts, voorzitter, mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en mr. C. Wapenaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 februari 2020.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 19 augustus 2017 te Schinveld, in elk geval in de gemeente Onderbanken, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht) met een (slagers)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de (onder)rug, in elk geval in het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 19 augustus 2017 te Schinveld, in de gemeente Onderbanken, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een open (steek)wond in de (onder)rug, althans het lichaam, en/of een beschadigde zenuw en/of ernstig voetletsel en/of een blijvend (operatie)litteken op het bovenlichaam, heeft toegebracht met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht) met een (slagers)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de (onder)rug, in elk geval in het lichaam, heeft gestoken;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 19 augustus 2017 te Schinveld, in elk geval in de gemeente Onderbanken, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht) met een (slagers)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de (onder)rug, in elk geval in het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het politiedossier van politie eenheid Limburg, districtsrecherche Parkstad, BVH 2017134454 / LB2R017094, gesloten d.d. 7 september 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 148.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , dossierpagina 45.
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [slachtoffer] , dossierpagina 126.
4.De geneeskundige verklaring, dossierpagina 50.
5.Het forensisch geneeskundig onderzoek, als bijlage gevoegd bij het aanvullend proces-verbaal van 16 juli 2018.
6.De kennisgeving van inbeslagneming, dossierpagina 85.