ECLI:NL:RBLIM:2020:1707

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
28 februari 2020
Zaaknummer
268446/HA RK 19/187
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kantonrechter in een civiele procedure met betrekking tot de acceptatie van processtukken

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 12 februari 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. R.P.J. Quaedackers, kantonrechter in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek werd ingediend door een verzoekster die betrokken was in een civiele procedure als gedaagde partij. De verzoekster stelde dat de rechter partijdig was omdat hij een te laat ingediende conclusie van antwoord in reconventie had geaccepteerd, wat volgens haar in strijd was met de geldende procesregels. De wrakingskamer heeft de procedure en de gronden van het verzoek tot wraking uitvoerig beoordeeld.

De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om de conclusie van antwoord in reconventie te accepteren een procesbeslissing was, waarover de wrakingskamer geen oordeel kon vellen. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter in hoger beroep de enige is die kan oordelen over de juistheid van dergelijke beslissingen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter konden onderbouwen. Het verzoek tot wraking werd dan ook ongegrond verklaard.

De wrakingskamer deed wel de aanbeveling aan de teamvoorzitter van het team Burgerlijk recht om de mogelijkheid van digitale indiening van processtukken duidelijker te communiceren naar rechtszoekenden, om verwarring in de toekomst te voorkomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/268446 / HA RK 19-187
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken van
in de zaak van:
[verzoekster]
gevestigd te [vestigingsplaats] aan het adres [adres] ,
verzoekster,
te dezen vertegenwoordigd door haar bestuurder [naam bestuurder]
indiener van een verzoek dat strekt tot de wraking van mr. R.P.J. Quaedackers, kantonrechter in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht (hierna: de rechter).

1.De procedure

1.1.
Op 5 september 2019 is ingekomen het door verzoekster ingediende wrakingsverzoek, waarin de wraking van de rechter wordt verzocht in de bij hem aanhangige civiele procedure met zaaknummer 7756775 CV EXPL 19-3468 tussen [naam] h.o.d.n. [handelsnaam] (hierna: [naam] ) en [verzoekster] . Verzoekster is gedaagde partij in deze civiele procedure.
1.2.
De rechter heeft op 12 september 2019 schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd en heeft aangegeven dat hij niet in de wraking berust.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 26 september 2019, waar de vertegenwoordiger van verzoekster en de rechter zijn verschenen. Eerstgenoemde heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. De wrakingskamer heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De wrakingskamer heeft aanleiding gezien het onderzoek ter heropenen en het verzoek andermaal op zitting te behandelen. Deze zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2020 door een wrakingskamer in gewijzigde samenstelling. De rechter is niet ter zitting verschenen. De vertegenwoordiger van verzoekster is wel verschenen en heeft bij die gelegenheid een aanvullende pleitnota overgelegd.
1.4.
De datum van de uitspraak is bepaald op heden.

2.De gronden voor het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoekster heeft aan het wrakingsverzoek het navolgende ten grondslag gelegd. In de hiervoor genoemde civiele procedure heeft verzoekster een conclusie van antwoord genomen en tevens een eis in reconventie ingediend. De zaak is vervolgens verwezen naar de civiele rolzitting van 14 augustus 2019 voor het nemen van de conclusie van antwoord in reconventie aan de zijde van [naam] .
2.2.
Verzoekster heeft op 16 augustus 2019 per post de door eisende partij genomen conclusie van antwoord in reconventie ontvangen. Nadien is verzoekster gebleken dat de betreffende conclusie van antwoord in reconventie op 14 augustus 2019 om 9.15 uur (voor aanvang van de rolzitting) digitaal (per e-mail) aan de griffie is toegezonden.
2.3.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat het digitaal toesturen van procestukken niet is toegestaan nu op een internetpagina van de rechtbank is vermeld dat stukken/ correspondentie niet kan worden gemaild. Daarnaast is verzoekster – onder verwijzing naar artikel 2.1. van het Landelijk Procesreglement voor rolzaken kanton – de mening toegedaan dat het betreffende processtuk uiterlijk de dag voorafgaand aan de vastgestelde roldatum had moeten worden ingediend. Eisende partij heeft de conclusie van antwoord in reconventie dan ook te laat ingediend en de rechter had het processtuk moeten weigeren.
2.4.
Het toch accepteren van de te laat ingediende conclusie van antwoord in reconventie heeft verzoekster aanleiding gegeven om op 22 augustus 2019 te verzoeken om een akte niet-dienen te nemen. Namens de rechter heeft de griffier bij brief van 26 augustus 2019 dit verzoek niet gehonoreerd. Bij e-mailbericht van 28 augustus 2019 heeft verzoekster andermaal aan de rechter verzocht een akte niet-dienen te nemen aan welk verzoek nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Bij brief van de stafjurist/rolsecretaris van 3 september 2019 is dit verzoek namens de kantonrechter wederom afgewezen.
2.5.
Verzoekster voert aan dat het wrakingsverzoek in de kern op de gedachte berust dat de rechter op grond van artikel 133, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een akte van niet-dienen van de conclusie van antwoord in reconventie van [naam] had moeten verlenen. De beslissing van de rechter om dit verzoek niet te honoreren wekt de schijn van partijdigheid en/of vooringenomenheid, vooral nu er geen onderbouwing wordt gegeven door de rechter waarom het processtuk op deze wijze toch in de procedure wordt toegelaten. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de rechtszekerheid is geschonden.
2.6.
Verzoekster heeft ter zitting van 29 januari 2020 erkend dat het in het onderhavige geval gaat om een tussenbeslissing die in beginsel geen grond voor wraking kan zijn. Zij stelt zich echter op het standpunt dat deze procesbeslissing zo in strijd met de normale gang van zaken is, dat op de algemene regel een uitzondering moet worden gemaakt.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter stelt dat in kantonzaken – waarin justitiabelen veelal zonder (juridisch) geschoolde bijstand procederen – een laagdrempelige praktijk wordt gevoerd. Die laagdrempelige praktijk brengt met zich mee dat ruimhartiger dan – naar de letter genomen – in het rolreglement is geformuleerd, wordt omgegaan met proceshandelingen c.q. de acceptatie van processtukken. Het is in kantonzaken vaste praktijk dat processtukken digitaal bij de griffie kunnen worden ingediend, onder de voorwaarde dat het originele exemplaar van het betreffende processtuk uiterlijk op de vrijdag volgende op de roldag ter griffie wordt ontvangen.
3.2.
De rechter heeft voorts ter zitting van 26 september 2019 aangevoerd dat het landelijk rolreglement de mogelijkheid biedt om van alle daarin opgenomen bepalingen af te wijken, indien zulks naar het oordeel van de rechter in het belang is van een goede procesorde. Daarnaast stelt de rechter dat er sprake is van een zuivere procesbeslissing, die in beginsel niet tot wraking kan leiden.

4.De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.2.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
4.3.
De wrakingskamer stelt voorop dat verzoekster aan het verzoek tot wraking geen feiten of omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor een bij de rechter aanwezige subjectieve partijdigheid. Die feiten of omstandigheden zijn de wrakingskamer ook niet gebleken. De wrakingskamer zal dan ook enkel beoordelen of sprake is van een bij verzoekster bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.4.
De wrakingskamer overweegt vervolgens dat de beslissing van de rechter om de door de eisende partij in de onderliggende civiele procedure ingediende conclusie van antwoord in reconventie te accepteren en de door verzoekster verzochte akte niet-dienen te weigeren, een procesbeslissing is. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen komt geen oordeel toe over de juistheid van zo’n beslissing, ook niet als die beslissing voor verzoeker onwelgevallig is. Een oordeel over die beslissing komt alleen aan de rechter in hoger beroep toe (zie het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018 ECLI:NL: HR:2018:1770, overweging 3.3.)
4.5.
Het is evenmin aan de wrakingskamer om te treden in de vraag of de aan de gewraakte beslissing ten grondslag liggende motivering juist is. Dat kan uitsluitend anders zijn indien de motivering van de tussenbeslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (zie overweging 3.4 van het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad.)
4.6.
De door de rechter gegeven motivering voor de beslissing om de conclusie van antwoord in reconventie te accepteren en de akte niet-dienen te weigeren kan naar het oordeel van de wrakingskamer geen aanwijzing opleveren voor het aannemen van vooringenomenheid van de rechter, laat staan een zwaarwegende aanwijzing. Zijn beslissing is immers in lijn met het ruimhartiger beleid van deze rechtbank ten aanzien proceshandelingen c.q. de acceptatie van processtukken in kantonzaken. Dat dit voorafgaand aan de indiening van het wrakingsverzoek niet kenbaar was voor verzoekster, levert geen objectieve rechtvaardiging op voor haar vrees voor vooringenomenheid van de rechter of van de schijn van een dergelijke vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking is ongegrond en zal daarom worden afgewezen.
4.7.
Wel geeft de wrakingskamer de teamvoorzitter van het team Burgerlijk recht in overweging om de mogelijkheid om tot vóór aanvang van de rolzitting digitaal processtukken in te dienen via de site van de rechtbank Limburg aan rechtszoekenden (duidelijker) bekend te maken.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzitter, mr. A.M. Schutte en mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, leden, bijgestaan door P.J.C. Hendriks, griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2020.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.
type: ph
coll: