In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en de Gemeente Beek. [Eiseres] vorderde een verbod op de tenuitvoerlegging van een last onder bestuursdwang die door de Gemeente Beek was opgelegd. De Gemeente Beek had vastgesteld dat [eiseres] zonder de vereiste omgevingsvergunning grondkerende betonelementen had geplaatst en terreinverharding had aangebracht op haar percelen. Ondanks dat [eiseres] in de gelegenheid was gesteld om de situatie te legaliseren, heeft zij hier niet aan voldaan. De Gemeente Beek heeft vervolgens een last onder bestuursdwang opgelegd en aangekondigd deze ten uitvoer te leggen.
Tijdens de behandeling van het kort geding op 13 februari 2020 was de Gemeente Beek al overgegaan tot de uitvoering van de last, waardoor de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang meer was voor de vorderingen van [eiseres]. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Gemeente Beek rechtmatig heeft gehandeld en dat de vorderingen van [eiseres] om de tenuitvoerlegging te verbieden en herstel te eisen, zijn afgewezen. Tevens is [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente Beek, die zijn begroot op € 1.636,00.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de rechtmatigheid van de last onder bestuursdwang vaststaat, omdat [eiseres] geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van de Gemeente Beek. Ook de persoonlijke en financiële omstandigheden van [eiseres] zijn niet voldoende gebleken om de vorderingen te onderbouwen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen gronden zijn om de Gemeente Beek te beletten de tenuitvoerlegging van het besluit voort te zetten.