ECLI:NL:RBLIM:2020:1660

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
C/03/274038 / KG ZA 20-39
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.J.H.A. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen tot verbod op tenuitvoerlegging van bestuursdwang door de Gemeente Beek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en de Gemeente Beek. [Eiseres] vorderde een verbod op de tenuitvoerlegging van een last onder bestuursdwang die door de Gemeente Beek was opgelegd. De Gemeente Beek had vastgesteld dat [eiseres] zonder de vereiste omgevingsvergunning grondkerende betonelementen had geplaatst en terreinverharding had aangebracht op haar percelen. Ondanks dat [eiseres] in de gelegenheid was gesteld om de situatie te legaliseren, heeft zij hier niet aan voldaan. De Gemeente Beek heeft vervolgens een last onder bestuursdwang opgelegd en aangekondigd deze ten uitvoer te leggen.

Tijdens de behandeling van het kort geding op 13 februari 2020 was de Gemeente Beek al overgegaan tot de uitvoering van de last, waardoor de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang meer was voor de vorderingen van [eiseres]. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Gemeente Beek rechtmatig heeft gehandeld en dat de vorderingen van [eiseres] om de tenuitvoerlegging te verbieden en herstel te eisen, zijn afgewezen. Tevens is [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente Beek, die zijn begroot op € 1.636,00.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de rechtmatigheid van de last onder bestuursdwang vaststaat, omdat [eiseres] geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van de Gemeente Beek. Ook de persoonlijke en financiële omstandigheden van [eiseres] zijn niet voldoende gebleken om de vorderingen te onderbouwen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen gronden zijn om de Gemeente Beek te beletten de tenuitvoerlegging van het besluit voort te zetten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/274038 / KG ZA 20-39
Vonnis in kort geding van 27 februari 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. C.H.J.M. van Heugten te Sittard,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BEEK,
zetelend te Beek,
gedaagde,
advocaat mr. R.J.J.M.M. Metsemakers te Maastricht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Gemeente Beek genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding en de daarbij overgelegde producties 1 tot en met 6
  • de door de Gemeente Beek overgelegde producties 1 tot en met 18
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van de Gemeente Beek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Gemeente Beek heeft bij een controle op 18 juli 2017 vastgesteld dat [eiseres] op haar percelen aan de [adres] in [woonplaats] (kadastraal bekend als [kadasternummers 1] ) grondkerende betonelementen heeft geplaatst en terreinverharding heeft aangebracht zonder een daartoe strekkende en vereiste omgevingsvergunning. Op diezelfde datum is [eiseres] hiervan in kennis gesteld en in de gelegenheid gesteld een conceptaanvraag in te dienen teneinde te beoordelen of alsnog tot legalisatie kan worden overgegaan. [eiseres] heeft hiervan gebruikt gemaakt. Bij brief van 28 november 2017 is haar door de Gemeente Beek medegedeeld dat haar conceptaanvraag was ontvangen voor het legaliseren van het gebruik en aanleg- en bouwactiviteiten van en op percelen aan de [adres] te [woonplaats] , [kadasternummers 2] .
Aan [eiseres] werd medegedeeld dat behoudens het aangebrachte hekwerk en de nog te plaatsen poorten (waarvoor een omgevingsvergunning moest worden aangevraagd), geen medewerking werd verleend aan de conceptaanvraag voor het legaliseren van het gebruik en aanleg- en bouwactiviteiten. De situatie moest weer in de oorspronkelijke toestand worden teruggebracht.
2.2.
Op 15 mei 2018 is het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom naar [eiseres] gestuurd, omdat [eiseres] niet had voldaan aan voormeld verzoek. Voor het hekwerk, de schuifpoort en de aanleg van een uitweg is op 10 juli 2018 een omgevingsvergunning verleend. Op 1 augustus 2018 is de last onder dwangsom opgelegd en is [eiseres] gelast uiterlijk 1 oktober 2018 de situatie ongedaan te maken. Nadat een uitstel werd verleend tot 1 december 2018 en alsnog niet werd voldaan, heeft [eiseres] de dwangsom van € 7.500,00 verbeurd. Bij besluit van 5 december 2018 is de dwangsom ingevorderd. Tegen de beslissing op het bezwaar tegen het invorderingsbesluit is beroep ingesteld, dat nog aanhangig is.
2.3.
Bij besluit van 28 augustus 2019 is onder verwijzing naar de op 1 augustus 2018 opgelegde last onder dwangsom en de invorderingsbeschikking van 5 december 2018 door de Gemeente Beek een last onder bestuursdwang opgelegd aan [eiseres] . Daarbij is [eiseres] in de gelegenheid gesteld om tot en met 31 december 2019 zelf de in de last genoemde overtredingen te beëindigen en de percelen terug te brengen in de oude rechtmatige toestand. [eiseres] heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Dit besluit is hierdoor onherroepelijk geworden. Wel heeft zij op 24 oktober 2019 een nieuwe aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning.
2.4.
Op 17 januari 2020 heeft de Gemeente Beek conservatoir beslag laten leggen op een bankrekening bij ABN AMRO Bank N.V. Deze bankrekening staat op naam van de erven van de heer [naam] .
2.5.
Bij brieven van 27 en 29 januari 2020 aan [eiseres] respectievelijk haar raadsman heeft de Gemeente Beek aangekondigd te zullen overgaan tot de tenuitvoerlegging van de last onder bestuursdwang op 10 februari 2020. Op deze datum is de Gemeente Beek overgegaan tot tenuitvoerlegging van de last door het terrein in de oude staat te herstellen en de daarop zonder de vereiste omgevingsvergunning aanwezige werken en aangebrachte verhardingen te verwijderen. Op de datum van de behandeling van het onderhavige kort geding (13 februari 2020) waren deze werkzaamheden zo goed als afgerond.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - de Gemeente Beek te verbieden tot de bij brief van 27 januari 2020 aangekondigde tenuitvoerlegging over te gaan en, voor zover daar al toe is overgegaan, de Gemeente Beek te gelasten om de door of in opdracht van de Gemeente Beek uitgevoerde werkzaamheden binnen één week na betekening van dit vonnis ongedaan te maken en volledig te herstellen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- per dag of gedeelte van een dag dat daarmee in strijd wordt gehandeld en met machtiging van [eiseres] om dit vonnis te doen uitvoeren met hulp van politie en justitie, kosten rechtens.
3.2.
De Gemeente Beek voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De Gemeente Beek heeft als verweer aangevoerd dat [eiseres] bij haar vorderingen geen spoedeisend belang heeft.
4.2.
Wat betreft de primaire vordering overweegt de voorzieningenrechter dat, nu op de datum van de behandeling van het kort geding reeds grotendeels uitvoering was gegeven aan de last onder bestuursdwang en de werkzaamheden voor het overige reeds vergaand waren afgerond, het spoedeisend belang bij de beoordeling van het primair gevorderde is komen te vervallen. Deze vordering zal reeds daarom worden afgewezen.
4.3.
Ook ten aanzien van het subsidiair gevorderde herstel ontbreekt naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang. [eiseres] heeft haar spoedeisend belang bij dat deel van de vordering in het geheel niet toegelicht.
4.4.
Geheel ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende.
4.4.1.
Met de in het geding zijnde last onder bestuursdwang is uitvoering gegeven aan het besluit van 28 augustus 2019 (zie rechtsoverweging 2.3). Daar tegen dat besluit geen rechtsmiddelen zijn aangewend of nog open staan, heeft dat besluit jegens [eiseres] formele rechtskracht verkregen. De rechtmatigheid ervan staat daarmee vast. Eveneens staat daarmee vast dat de feitelijke tenuitvoerlegging van dit rechtmatig genomen besluit een rechtmatige grond heeft.
4.4.2.
[eiseres] voert aan dat van de zijde van de Gemeente Beek bij haar het vertrouwen is gewekt dat op grond van de nieuwe aanvraag die zij op 24 oktober 2019 heeft ingediend (zie rechtsoverweging 2.3) met een aantal aanpassingen van de uitgevoerde werken een omgevingsvergunning zal worden verstrekt. Voorts heeft zij een beroep gedaan op haar zwakke financiële positie, waardoor zij niet zelf kon overgaan tot uitvoering van de haar opgelegde last en beëindiging van de overtredingen. In dat verband heeft zij ook gewezen op het door de Gemeente Beek gelegde conservatoire bankbeslag op gelden die [eiseres] hoogstwaarschijnlijk (zullen) toekomen vanwege een nalatenschap. Verder heeft [eiseres] aangevoerd dat haar persoonlijke en psychische situatie dermate zorgwekkend zijn dat om die reden uitstel dan wel schorsing van de aangekondigde werkzaamheden was aangewezen.
4.4.3.
Wat betreft laatstgenoemde financiële, persoonlijke en psychische omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat zij [eiseres] niet kunnen baten, reeds daarom niet nu [eiseres] al geruime tijd bekend was met het feit dat uitvoering zou worden gegeven aan de last onder bestuursdwang, terwijl bovendien het conservatoir beslag, waarnaar [eiseres] verwijst, pas op 17 januari 2020 is gelegd (zie rechtsoverweging 2.4).
4.4.4.
Voorts is het op grond van de ingediende stukken en hetgeen in het kader van dit kort geding naar voren is gebracht, onvoldoende aannemelijk geworden dat zijdens de Gemeente Beek bij [eiseres] een gerechtvaardigd vertrouwen zou zijn gewekt, zoals door [eiseres] gesteld.
4.4.5.
In het kader van de tenuitvoerlegging van de last onder bestuursdwang heeft [eiseres] weliswaar nog betoogd dat de oprit en de keermuren zoals die er liggen, zijn toegestaan of dat zij met een aantal geringe aanpassingen alsnog zijn toegestaan, maar de Gemeente Beek heeft dit gemotiveerd bestreden. Daarmee is ook deze stelling van [eiseres] , wat daar overigens ook van zij, in het kader van dit kort geding niet voldoende aannemelijk geworden.
4.4.6.
Geheel ten overvloede komt de voorzieningenrechter dan ook tot de slotsom dat er geen grond is waarom de Gemeente Beek niet tot de feitelijke tenuitvoerlegging van het rechtmatige besluit van 28 augustus 2019 had kunnen en mogen overgaan.
4.5.
De slotsom is dat de vorderingen worden afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente Beek worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.636,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente Beek tot op heden begroot op € 1.636,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2020. [1]

Voetnoten

1.type: EvdS