ECLI:NL:RBLIM:2020:1621

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
C/03/272994 / FA RK 19-4832
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om partneralimentatie afgewezen wegens devolutieve werking appel en strijd met goede procesorde

In deze zaak heeft de vrouw, na een eerdere afwijzing van haar verzoek om partneralimentatie door de rechtbank op 1 maart 2019, een nieuw verzoek ingediend op 31 december 2019. Dit verzoek was geregistreerd onder zaaknummer C/03/272994 / FA RK 19-4832 en betrof een voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De vrouw stelde dat haar financiële omstandigheden waren gewijzigd en vroeg om een bijdrage in haar levensonderhoud van € 1.110,-- bruto per maand. De man heeft hiertegen verweer gevoerd en de rechtbank heeft op 21 januari 2020 een mondelinge behandeling gehouden waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten.

De rechtbank heeft in haar beschikking van 26 februari 2020 geoordeeld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek ex artikel 223 Rv. Dit oordeel is gebaseerd op de devolutieve werking van het hoger beroep, wat betekent dat de zaak volledig ter beoordeling ligt bij het Hof, aangezien de vrouw hoger beroep had ingesteld tegen de eerdere beschikking van 1 maart 2019. De rechtbank heeft overwogen dat het indienen van een verzoek bij de rechtbank terwijl het hoger beroep aanhangig is, in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank heeft benadrukt dat de vrouw haar verzoek ex 223 Rv bij de appelrechter kan indienen, maar niet tegelijkertijd bij de rechtbank, omdat dit kan leiden tot tegenstrijdige beslissingen.

De beslissing van de rechtbank is gegeven door mr. P.H.J. Frénay en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. M.P.I. Kubben. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch, uitsluitend door tussenkomst van een advocaat, binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/272994 / FA RK 19-4832
Beschikking van 26 februari 2020 betreffende voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. M.A. Ploemen;
tegen:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. S.G.L. Bremen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De vrouw heeft bij verzoekschrift, ingekomen bij de griffie van de rechtbank op 31 december 2019, geregistreerd onder zaaknummer C/03/ 274976 / FA RK 19-4842, verzocht te bepalen dat:
  • de man met ingang van 15 november 2019, althans 31 december 2019, althans de datum van het verzoekschrift, althans een door de rechtbank in justitie te bepalen datum, een bijdrage in haar levensonderhoud van € 1.110,-- bruto per maand dient te voldoen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrage, telkens bij vooruitbetaling en jaarlijks te indexeren,
  • kosten rechtens.
De vrouw heeft tegelijkertijd tevens een gelijkluidend verzoek als voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv ingediend.
1.2.
De man heeft tegen de verzochte voorlopige voorziening ex 223 Rv een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 17 januari 2020.
1.3.
Op 21 januari 2020 heeft de mondelinge behandeling in de zaak betreffende de voorlopige voorziening ex 223 Rv plaatsgevonden. Bij deze behandeling zijn partijen in persoon verschenen, daarbij bijgestaan door hun advocaten.
1.4.
De man heeft op 22 januari 2020 een toelichting met bijbehorende productie overgelegd.
1.5.
De rechtbank heeft partijen bij e-mail van 23 januari 2020 om een inhoudelijke reactie verzocht inzake de ontvankelijkheid van de onderhavige procedure dat ten onrechte niet tijdens de mondelinge behandeling aan de orde was gesteld. De rechtbank heeft het volgende aan partijen geschreven:
“Door het door de vrouw ingestelde appel tegen de beschikking van 1 maart 2019 van deze rechtbank ligt dat geschil in die zaak volledig ter beoordeling bij het Hof (devolutieve werking appel). Het Hof beoordeelt de zaak naar de situatie van nu (ex nunc). De thans bij de rechtbank ingediende bodemzaak betreft hetzelfde geschil tussen partijen. Dit roept de volgende vraag op. Kan hetzelfde geschil wel tegelijk aan verschillende rechters (1e en 2e aanleg) worden voorgelegd ?: is het niet zo dat, zo lang het geschil ter beoordeling bij het Hof ligt, de rechtbank hetzelfde geschil niet mag behandelen en beslissen ? Als het antwoord op die vraag bevestigend is, heeft dat dan niet alleen gevolgen voor de bodemzaak die bij de rechtbank op 31-12-2019 is ingediend naar ook voor de 223 Rv zaak ? Terzijde: de vrouw kan bij het Hof in appel ook een 223 Rv verzoek doen.”
1.6.
De vrouw heeft pro forma gereageerd per e-mail van 24 januari 2020 en vervolgens inhoudelijk per e-mail van 29 januari 2020.
1.7.
De man heeft gereageerd bij brief van 31 januari 2020.

2.De feiten en de overwegingen

2.1.
De rechtbank heeft bij beschikking van 1 maart 2019, met zaaknummer C/03/252203 / FA RK 18-2540 het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie afgewezen, daartoe overwegend dat de vrouw niet heeft aangetoond niet in haar eigen behoefte te kunnen voorzien.
2.2.
De vrouw heeft hoger beroep aangetekend tegen voornoemde beschikking van de rechtbank van 1 maart 2019. De mondelinge behandeling zal plaatsvinden op 5 maart aanstaande.
De ontvankelijkheid van de vrouw in het verzoek ex 223 Rv
2.3.
Zoals bekend heeft het Nederlandse hoger beroep devolutieve werking. Dit houdt in dat door het instellen van het hoger beroep in beginsel de gehele zaak, zoals voorgebracht bij de eerste rechter, ter beslissing voorligt bij de hogere rechter. Deze devolutieve werking wordt voor de appellant beperkt door de verplichting om grieven aan te voeren. Uitgangspunt van de rechtspraak in twee feitelijke instanties is dat partijen in hoger beroep een volledige herkansing krijgen in zowel juridisch als feitelijk opzicht. Naast nieuwe grondslagen en verweren kunnen ook de in eerste aanleg aangevoerde grondslagen en verweren in hoger beroep opnieuw aan de orde komen. De devolutieve werking brengt mee dat, binnen de grenzen die door appellant zijn getrokken in het petitum van de appeldagvaarding en de memorie van grieven of het appelrekest, alle in eerste instantie door partijen aangevoerde – niet prijsgegeven – stellingen in hoger beroep alsnog dan wel opnieuw moeten worden beoordeeld door het hof. Ook kan de appelrechter zelf een onderzoek instellen naar relevante feiten en omstandigheden omdat de uitspraak van de appelrechter zoveel mogelijk – binnen de grenzen van de rechtsstrijd – recht moet doen aan de werkelijke feiten en omstandigheden.
2.4.
In deze zaak is sprake van zowel dezelfde vordering/verzoek als dezelfde grondslag waarop bij beschikking van 1 maart 2019 is beslist en waartegen thans het hoger beroep loopt. De vrouw vraagt partneralimentatie daartoe stellende dat zij onvoldoende inkomen heeft, noch kan genereren om in haar huwelijksgerelateerde behoefte te voorzien. Weliswaar is het label van de inkomsten die zij ontvangt gewijzigd van een Ziektewetuitkering naar een Participatiewet uitkering (waarop haar inkomsten uit arbeid in mindering worden gebracht), maar dat brengt niet met zich dat sprake is van een andere grondslag voor hetzelfde verzoek. In dit verband wijst de rechtbank erop dat wijziging van de grondslag voor hetzelfde verzoek, ook valt onder de devolutieve werking van het hoger beroep.
2.5.
Een en ander brengt met zich dat de vrouw, zolang het appel tegen de beschikking van 1 maart 2019 in appel aanhangig is en nog niet is beslist, een verzoek ex artikel 223 Rv bij de appelrechter kan indienen. De goede procesorde verzet zich tegen het indienen van het thans voorliggende verzoek ex 223 Rv bij de rechtbank omdat daardoor de situatie kan ontstaan dat de rechtbank een beslissing neemt die zich niet verhoudt met de beslissing van de appelrechter. Daarmee komt het verzoek van de vrouw in strijd met een goede procesorde en kan zij bij de rechtbank niet in haar verzoek worden ontvangen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in het verzoek ex 223 Rv.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2020, in tegenwoordigheid van mr. M.P.I. Kubben, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden..