In deze zaak heeft de vrouw, na een eerdere afwijzing van haar verzoek om partneralimentatie door de rechtbank op 1 maart 2019, een nieuw verzoek ingediend op 31 december 2019. Dit verzoek was geregistreerd onder zaaknummer C/03/272994 / FA RK 19-4832 en betrof een voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De vrouw stelde dat haar financiële omstandigheden waren gewijzigd en vroeg om een bijdrage in haar levensonderhoud van € 1.110,-- bruto per maand. De man heeft hiertegen verweer gevoerd en de rechtbank heeft op 21 januari 2020 een mondelinge behandeling gehouden waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 26 februari 2020 geoordeeld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek ex artikel 223 Rv. Dit oordeel is gebaseerd op de devolutieve werking van het hoger beroep, wat betekent dat de zaak volledig ter beoordeling ligt bij het Hof, aangezien de vrouw hoger beroep had ingesteld tegen de eerdere beschikking van 1 maart 2019. De rechtbank heeft overwogen dat het indienen van een verzoek bij de rechtbank terwijl het hoger beroep aanhangig is, in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank heeft benadrukt dat de vrouw haar verzoek ex 223 Rv bij de appelrechter kan indienen, maar niet tegelijkertijd bij de rechtbank, omdat dit kan leiden tot tegenstrijdige beslissingen.
De beslissing van de rechtbank is gegeven door mr. P.H.J. Frénay en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. M.P.I. Kubben. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch, uitsluitend door tussenkomst van een advocaat, binnen drie maanden na de uitspraak.