ECLI:NL:RBLIM:2020:1537

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
03/866011-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op tegenonderzoek vuurwapens en bewijs voorhanden hebben daarvan

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 24 januari 2020, stond de verdachte terecht voor het voorhanden hebben van vuurwapens. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 januari 2020, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De tenlastelegging omvatte het voorhanden hebben van drie geweren en twee lopen van een grendelgeweer, alsook een geweer en een alarmrevolver. De verdediging stelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de in beslag genomen vuurwapens waren vernietigd, waardoor de verdachte geen tegenonderzoek kon laten uitvoeren. Dit zou een schending van artikel 6 van het EVRM inhouden, dat het recht op een eerlijk proces waarborgt.

De rechtbank oordeelde dat de vernietiging van de wapens de verdediging inderdaad in haar mogelijkheden had beperkt, maar dat de deskundige op basis van eerder onderzoek had kunnen vaststellen dat de geweren altijd verlofplichtig waren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet in zijn recht op een adequate verdediging was geschaad en dat zijn recht op een eerlijk proces niet was geschonden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het voorhanden hebben van de geweren, omdat niet bewezen kon worden dat hij zich op de tenlastegelegde datum bewust was van hun aanwezigheid. Wel werd bewezen dat de verdachte een alarmrevolver voorhanden had, waarvoor hij werd veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 550,00.

De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn achtergrond als verlofhouder en ex-militair, en de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeerde dat de veroordeling geen negatieve gevolgen zou moeten hebben voor de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aan de verdachte, gezien de aard van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/866011-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 januari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adres].
De verdachte wordt bijgestaan door Mr. J. Vlug, advocaat, kantoorhoudende te Deventer.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 januari 2020. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte voorhanden heeft gehad:
Feit 1:drie geweren en twee lopen van een grendelgeweer;
Feit 2:een geweer en een alarmrevolver.

3.De voorvragen

De raadsman heeft zich - aan de hand van een door hem overgelegde pleitnotitie – op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Het Openbaar Ministerie heeft de in beslag genomen vuurwapens vernietigd, waardoor de verdediging de mogelijkheid is ontnomen van tegenonderzoek aan die vuurwapens op technische aspecten, dat mogelijk tot een vrijspraak had kunnen leiden voor de verdachte. Op technisch inhoudelijke punten kan de verdediging zodoende geen deugdelijke verdediging meer voeren en dus is de verdachte in ernstige mate in zijn verdediging geschaad. Dit maakt dat artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: het EVRM) is geschonden, meer in het bijzonder het recht op het voeren van een adequate verdediging en het recht op een eerlijk proces, onder andere omvattend het recht op een tegenonderzoek. Er is sprake van een zodanige ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde dat met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Op grond van het bepaalde in artikel 359a, lid 1 onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) levert dit een onherstelbaar vormverzuim op, waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken, en dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair zou dit moeten leiden tot bewijsuitsluiting van al hetgeen in het dossier is opgenomen met betrekking tot de technische aspecten van de aangetroffen vuurwapens. Omdat dit alle bewijs met betrekking tot de wapens betreft, moet vrijspraak volgen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vuurwapens zijn vernietigd, maar dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces niet is geschonden gelet op het rapport van [deskundige] over de wapens. Uit dat rapport volgt dat de geweren van feit 1 en de alarmrevolver van feit 2 altijd verlofplichtig zijn. Voor de vuurwapens, de lopen van feit 1 en het geweer van feit 2, waarvan de deskundige niet met zekerheid en zonder nader technisch onderzoek heeft kunnen vaststellen of ze verlofplichtig zijn, is de officier van justitie van mening dat de verdachte voldoende wordt gecompenseerd door de door haar gevorderde vrijspraak.
De rechtbank stelt vast dat de vuurwapens uit de tenlastelegging door het Openbaar Ministerie zijn vernietigd. Daardoor heeft de verdediging geen mogelijkheid meer tot het laten doen van tegenonderzoek aan de vuurwapens. Met dit tegenonderzoek had kunnen worden vastgesteld of de vuurwapens verlofplichtig zijn en, in het verlengde daarvan, of de verdachte strafbaar is voor het voorhanden hebben van de vuurwapens.
Naar aanleiding van het verzoek van de verdediging is door de deskundige [naam] een rapport opgesteld over de wapens die op de tenlastelegging staan. Hij heeft de vraag naar de verlofplicht van de wapens kunnen beantwoorden zonder fysiek onderzoek aan de wapens.
De deskundige heeft op basis van de processen-verbaal omschrijving vuurwapens en munitie (mede inhoudende foto’s van de wapens) van 6 juli 2016 en 23 augustus 2016 van vier van de zeven vuurwapens geconcludeerd dat deze altijd verlofplichtig zijn en dat het bezit daarvan zonder verlof strafbaar is. Een nader onderzoek aan de vuurwapens zelf had deze conclusie niet anders gemaakt. De rechtbank is zodoende van oordeel dat de verdachte niet in zijn recht op het voeren van een adequate verdediging is geschaad en dat zijn recht op een eerlijk proces niet is geschonden.
Ten aanzien van de drie andere vuurwapens heeft de deskundige geconcludeerd dat deze eveneens verlofplichtig zijn, maar dat deze kunnen vallen onder de vrijstelling van artikel 18 van de Regeling wapens en munitie (hierna: RWM). Of dat laatste het geval is, kan hij zonder technisch onderzoek aan de wapens zelf, die dus zijn vernietigd, echter niet vaststellen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat voor die wapens een vrijspraak dient te volgen.
De rechtbank verwerpt daarom het verweer tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie en tot bewijsuitsluiting.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het voorhanden hebben van de geweren van feit 1 en de alarmrevolver van feit 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Voor feit 1 heeft zij daartoe verwezen naar het rapport van deskundige [naam], de melding van de broer van de verdachte en de oorspronkelijke verklaring van de moeder van de verdachte. Dat de verdachte van niets wist acht zij op grond daarvan ongeloofwaardig. De broer en moeder van de verdachte hebben immers verklaard dat de verdachte beschikte over de bovenverdieping van de woning aan de [adres] te [woonplaats], dat hij daar regelmatig kwam en spullen neerlegde.
Voor feit 2 heeft zij verwezen naar het rapport van deskundige [naam] en de verklaring van de verdachte zelf.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het voorhanden hebben van de lopen van feit 1 en het geweer van feit 2.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak betoogd voor feit 1, omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte op de tenlastegelegde datum de vuurwapens voorhanden heeft gehad.
Subsidiair heeft hij verzocht om bij een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van de drie geweren van feit 1 uit te gaan van de minst strafbare variant, namelijk het voorhanden hebben van (een) onderdeel/onderdelen. Eveneens subsidiair heeft hij verzocht om de verdachte vrij te spreken voor de lopen van feit 1 en het geweer van feit 2, omdat uit het rapport van [deskundige] niet valt uit te sluiten dat deze wapens onder de vrijstelling van artikel 18 RWM vallen en dat het bezit daarvan zodoende niet strafbaar is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Feiten en omstandigheden:
Op 26 januari 2016 heeft [naam], de broer van de verdachte, een melding gedaan bij de politie dat er in de woning aan de [adres] wapens zouden liggen. Diezelfde dag nog heeft de politie een doorzoeking gedaan in de woning. In een slaapkamer op de eerste verdieping zijn, onder een bed en onder een kast, drie geweren van de merken Manu Arm, Voere en Rhoner aangetroffen alsmede twee losse lopen van een grendelgeweer.
Ten aanzien van de geweren:
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij de drie aangetroffen geweren op 26 januari 2016 voorhanden heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat de Hoge Raad heeft bepaald dat voor het voorhanden hebben van een wapen of munitie vereist is dat er sprake is (geweest) van een meerdere of mindere mate van bewustheid van de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen of die munitie.
De verdachte is eigenaar van de woning. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn moeder sinds 2002 woonachtig is in de woning. Voor 2002 verhuurde de verdachte de woning aan het echtpaar [naam]. Toen de heer [naam] is overleden en mevrouw [naam] (ook wel [naam]) verhuisde, zijn er spullen van hen achter gebleven in de kelder van de woning. De verdachte heeft in 2003, in verband met wateroverlast in de kelder van de woning, spullen vanuit de kelder naar de slaapkamer op de eerste verdieping gebracht. Bij deze spullen zaten twee lopen en een geweer. Deze waren van de heer [naam]. Het geweer dat bij deze spullen zat, heeft de verdachte toen mee naar huis genomen. In dat jaar heeft de verdachte navraag gedaan bij een wapenhandelaar en een schietbaan naar de wapens, maar heeft er sindsdien nooit meer naar omgekeken of aan gedacht. Hij heeft geen andere geweren in de woning gezien.
De getuige [naam] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat er bij haar verhuizing uit de woning aan de [adres] twee wapens van haar man zijn achtergebleven in de woning. Zij lagen bij het oud ijzer in de kelder.
De broer van de verdachte, [naam], heeft op 26 januari 2016 verklaard dat de woning eigendom is van de verdachte en dat de verdachte de slaapkamer waar de wapens zijn aangetroffen gebruikt voor het opslaan van zijn legerkleding, boeken, klappers met papieren, tijdschriften en andere spullen. Dat is al zeker twee jaar het geval. Twee jaar geleden heeft hij ook in die slaapkamer geslapen.
De moeder van de verdachte, [naam], heeft in de (niet ondertekende) verklaring die zij heeft afgelegd tegenover de politie verklaard dat de woning van haar zoon is. Zij komt in verband met haar handicap al jaren niet op de bovenverdieping. De verdachte gebruikt de bovenverdieping voor het opslaan van spullen en alleen hij komt daar.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte in 2003 in de woning aan de [adres] een geweer voorhanden heeft gehad en daarover toen beschikkingsmacht had. De verklaringen van de moeder en broer van de verdachte zijn echter te algemeen om tot de conclusie te komen dat de verdachte zich op 26 januari 2016, dertien jaar later, nog in enige mate bewust was van de aanwezigheid van het geweer op de slaapkamer. Ook bevat het dossier geen aanwijzingen voor de conclusie dat de verdachte de twee andere geweren voorhanden heeft gehad. Zijn broer en zijn moeder hebben weliswaar verklaard dat de verdachte gebruikmaakte van de bovenverdieping, en daarmee wijzen ze de suggestieve vinger naar de verdachte, maar zij verklaren niet dat de geweren van de verdachte zijn, dat hij deze in de slaapkamer heeft neergelegd of dat zij hem met de geweren hebben gezien.
Bij gebrek aan bewijs kan dan ook niet worden vastgesteld dat de verdachte op 26 januari 2016 de geweren van feit 1 voorhanden heeft gehad. De rechtbank spreekt de verdachte daarvan dan ook vrij.
Ten aanzien van de lopen van een grendelgeweer:
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij de twee aangetroffen lopen van een grendelgeweer voorhanden heeft gehad.
De deskundige [naam] heeft een rapport opgesteld over de wapens die zijn genoemd in de tenlastelegging. Over de twee aangetroffen lopen heeft hij, op basis van het proces-verbaal omschrijving vuurwapens en munitie (mede inhoudende foto’s van de lopen) van 23 augustus 2016, geconcludeerd dat het bezit daarvan verlofplichtig is, maar dat de lopen evenwel kunnen vallen onder de vrijstelling van artikel 18 RWM. Of dat laatste het geval is, kan de deskundige niet vaststellen zonder nader technisch onderzoek. Een nader onderzoek is echter niet meer mogelijk omdat de wapens zijn vernietigd.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het voorhanden hebben van de lopen, omdat zij op basis van het rapport van [deskundige] niet kan vast stellen of het voorhanden hebben hiervan zonder verlof strafbaar is.
Feit 2
Ten aanzien van het geweer:
Op 28 januari 2016 heeft de politie een doorzoeking gedaan in de woning van de verdachte aan de [adres]. De politie heeft onder meer een geweer van het merk Danzig aangetroffen. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij dit geweer voorhanden heeft gehad.
Ook van dit geweer heeft de deskundige [naam] in zijn rapport geconcludeerd dat het bezit verlofplichtig is, maar dat het kan vallen onder de vrijstelling van artikel 18 RWM. Ook hier heeft de deskundige zonder nader technisch onderzoek niet kunnen vaststellen of er sprake is van een vrijstelling voor dit geweer.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het voorhanden hebben van het geweer, omdat zij niet kan vaststellen of het voorhanden hebben hiervan zonder verlof strafbaar is.
Ten aanzien van de alarmrevolver [1] :
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder gedachtestreepje 2 van feit 2, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het tenlastegelegde ter terechtzitting van 10 januari 2020 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
De rechtbank acht het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorhanden heeft gehad een alarmrevolver, op grond van:
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 januari 2020 [2] ;
- de stukken met de vergunninggegevens van de verdachte, geldigheid van 1 november 2015 tot en met 31 oktober 2016 [3] ;
- het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking van 28 januari 2016 [4] ;
- de kennisgeving van inbeslagneming artikel 94 Wetboek van Strafvordering [5] ;het proces-verbaal omschrijving wapens en munitie van 6 juli 2016 [6] ;
- het rapport van [deskundige] van 15 februari 2019 [7] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 28 januari 2016 te [woonplaats] voorhanden heeft gehad een wapen van categorie III onder 1, te weten een alarmrevolver (merk Melcher, model ME 27/E, kaliber .22 Long Knall).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feit op:
T.a.v. feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en
het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met een proeftijd van twee jaren. Zij heeft in strafverzwarende zin rekening gehouden met het feit dat de verdachte als verlofhouder een extra verantwoordelijkheid toekwam ten aanzien van het voorhanden hebben van wapens. Verder heeft zij rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie, dat hij zijn status als verlofhouder kwijt is geraakt en dat hij geen problemen heeft op persoonlijk vlak. Ook heeft zij rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een enkele bewezenverklaring voor de alarmrevolver van feit 2 artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen, gelet op de gevolgen voor de verdachte en het aanzienlijke tijdsverloop. In het geval dat ook de geweren van feit 1 bewezen worden verklaard, acht hij een geheel voorwaardelijke straf passend.
Hij heeft verder verzocht om bij de alarmrevolver in de strafmaat mee te nemen dat daarmee alleen vuurpijltjes kunnen worden afgeschoten en de gevaarzetting dus gering is. Tot slot heeft hij de rechtbank verzocht om in het vonnis op te nemen of deze veroordeling naar haar oordeel gevolgen zou moeten hebben voor de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) aan de verdachte. De officier van justitie heeft aangegeven zich in dat verzoek te kunnen vinden en heeft de rechtbank meegegeven dat de gevorderde veroordeling naar het oordeel van het Openbaar Ministerie daaraan niet in de weg zou moeten staan.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte is schuldig aan het voorhanden hebben van een alarmrevolver. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij er pas na enige tijd achter kwam dat het bezit van een alarmrevolver in Nederland verboden is en dat hij het sindsdien niet meer gebruikt. Juist omdat hij een verlofhouder en ex-militair was, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zeer voorzichtig had moeten omspringen met het bezit van wapens. Hij had bekend moeten zijn met de verlofplicht en had zich moeten ontdoen van het wapen. De rechtbank hoeft de verdachte, gelet op zijn achtergrond, niet te vertellen dat het voorhanden hebben van dergelijke wapens verboden is omdat ze veelal worden gebruikt bij het plegen van misdrijven in allerlei vormen en dat zij zodoende een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee kan brengen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Uit de oriëntatiepunten voor de Wet Wapens en Munitie volgt dat voor het voorhanden hebben van een alarmrevolver doorgaans een geldboete van € 550,00 wordt opgelegd.
De rechtbank heeft het strafblad van de verdachte van 12 december 2019 gezien, dat beperkt is tot twee oude sepots en een transactie uit 2005 voor een overtreding de Wet wapens en munitie. Ook heeft de rechtbank het reclasseringsadvies gezien waaruit volgt dat de verdachte weinig problemen heeft op de leefgebieden. De verdachte maakt naar het oordeel van de reclassering een stabiele indruk. Hij werkt in de gehandicaptenzorg en heeft geen financiële problemen. Wel is er sprake van een familievete. De reclassering kan geen inschatting maken van de kans op recidive, maar acht interventies of toezicht niet nodig. Zij adviseren daarom om een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het strafblad en het reclasseringsadvies geen reden om af te wijken van de oriëntatiepunten. Zij legt de verdachte dus op een geldboete van € 550,00. Zij zal deze geldboete geheel voorwaardelijk opleggen omdat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, maar ook als waarschuwing dat de verdachte zich een volgende keer bedenkt om wapens voorhanden te hebben en – indien hij desondanks een wapen voorhanden zou krijgen - hij meteen nagaat of er een verlofplicht op rust.
De verdachte werkt, zoals eerder genoemd, in de zorg en moet om de drie jaar een Verklaring Omtrent het Gedrag aanvragen. Het voortbestaan van zijn zorgproject, waarin hij dagbesteding biedt aan mensen met psychiatrische problemen, dementie en gehandicapten, is daar afhankelijk van. Hoewel de rechtbank zich er terdege van bewust is dat de beslissing over de verkrijging van een VOG is voorbehouden aan het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag, zou deze veroordeling van de verdachte naar haar oordeel geen reden mogen zijn om de afgifte van een VOG te weigeren aan verdachte, gelet op de aard van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd.

8.Het beslag

Door de verdediging is ter terechtzitting namens de verdachte afstand gedaan van de in beslag genomen voorwerpen. De rechtbank zal daarom geen beslissing meer nemen over het beslag.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde onder feit 1;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde onder feit 2 bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een voorwaardelijke geldboete van € 550,00;
  • beveelt dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal volgt, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 11 dagen;
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M.W. Nuijts, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en mr. M. Driever, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.K. Klompe, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 januari 2020.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 januari 2016 te [woonplaats], in elk geval in de gemeente Voerendaal, voorhanden heeft gehad:
- ( een onderdeel/onderdelen van) een wapen van categorie III onder 1°, te weten een vuurwapen in de vorm van een geweer (merk Manu Arm, model enkelschots grendelgeweer, kaliber 9 mm randvuur)) en/of
- ( een onderdeel/onderdelen van) een wapen van categorie III onder 1°, te weten een vuurwapen in de vorm van een geweer (merk Voere, model enkelschots grendelgeweer, kaliber 9 mm glatt randvuur) en/of
- ( een onderdeel/onderdelen van) een wapen van categorie III onder 1°, te weten een vuurwapen in de vorm van een geweer (merk Rhoner, type enkelschots grendelgeweer, model SM 69 A) en/of
- ( een onderdeel/onderdelen van) een of meer wapen(s) van categorie II onder 1°, te weten 2 lopen van een grendelgeweer inclusief grendel en trekker,
welk/welke onderdeel/onderdelen specifiek bestemd zijn voor dat wapen/die wapens en van wezenlijke aard zijn;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op of omstreeks 28 januari 2016 te [woonplaats], in elk geval in de gemeente Voerendaal, voorhanden heeft gehad:
- ( een onderdeel/onderdelen van) een wapen van categorie III onder 1°, te weten een vuurwapen in de vorm van een geweer (merk Danzig, type 1888 Commissiegeweer, kaliber 8x57 mm) en/of
- ( een onderdeel/onderdelen van) een wapen van categorie III onder 1 en/of 4, te weten een alarm/startrevolver (merk Melcher, model ME 27/E, kaliber .22 Long Knall,
welk/welke onderdeel/onderdelen specifiek bestemd zijn voor dat wapen/die wapens en van van wezenlijke aard zijn;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Districtsrecherche Parkstad-Limburg, proces-verbaalnummer [nummer], gesloten d.d. 6 december 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 103.
2.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 10 januari 2020.
3.De stukken met de vergunninggegevens van de verdachte, p. 11 en 12.
4.Proces-verbaal van bevindingen doorzoeking d.d. 28 januari 2016, p. 26 en 27.
5.Kennisgeving van inbeslagneming artikel 94 Wetboek van Strafvordering d.d. 29 januari 2016, p. 56.
6.het proces-verbaal omschrijving wapens en munitie d.d. 6 juli 2016, p. 89 en 90.
7.Het rapport van FARE consultants, opgemaakt door [deskundige], d.d. 15 februari 2019, p. 3, 11 en 12. Dit rapport maakt geen deel uit van het doorgenummerde proces-verbaal.