4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Feiten en omstandigheden:
Op 26 januari 2016 heeft [naam], de broer van de verdachte, een melding gedaan bij de politie dat er in de woning aan de [adres] wapens zouden liggen. Diezelfde dag nog heeft de politie een doorzoeking gedaan in de woning. In een slaapkamer op de eerste verdieping zijn, onder een bed en onder een kast, drie geweren van de merken Manu Arm, Voere en Rhoner aangetroffen alsmede twee losse lopen van een grendelgeweer.
Ten aanzien van de geweren:
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij de drie aangetroffen geweren op 26 januari 2016 voorhanden heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat de Hoge Raad heeft bepaald dat voor het voorhanden hebben van een wapen of munitie vereist is dat er sprake is (geweest) van een meerdere of mindere mate van bewustheid van de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen of die munitie.
De verdachte is eigenaar van de woning. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn moeder sinds 2002 woonachtig is in de woning. Voor 2002 verhuurde de verdachte de woning aan het echtpaar [naam]. Toen de heer [naam] is overleden en mevrouw [naam] (ook wel [naam]) verhuisde, zijn er spullen van hen achter gebleven in de kelder van de woning. De verdachte heeft in 2003, in verband met wateroverlast in de kelder van de woning, spullen vanuit de kelder naar de slaapkamer op de eerste verdieping gebracht. Bij deze spullen zaten twee lopen en een geweer. Deze waren van de heer [naam]. Het geweer dat bij deze spullen zat, heeft de verdachte toen mee naar huis genomen. In dat jaar heeft de verdachte navraag gedaan bij een wapenhandelaar en een schietbaan naar de wapens, maar heeft er sindsdien nooit meer naar omgekeken of aan gedacht. Hij heeft geen andere geweren in de woning gezien.
De getuige [naam] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat er bij haar verhuizing uit de woning aan de [adres] twee wapens van haar man zijn achtergebleven in de woning. Zij lagen bij het oud ijzer in de kelder.
De broer van de verdachte, [naam], heeft op 26 januari 2016 verklaard dat de woning eigendom is van de verdachte en dat de verdachte de slaapkamer waar de wapens zijn aangetroffen gebruikt voor het opslaan van zijn legerkleding, boeken, klappers met papieren, tijdschriften en andere spullen. Dat is al zeker twee jaar het geval. Twee jaar geleden heeft hij ook in die slaapkamer geslapen.
De moeder van de verdachte, [naam], heeft in de (niet ondertekende) verklaring die zij heeft afgelegd tegenover de politie verklaard dat de woning van haar zoon is. Zij komt in verband met haar handicap al jaren niet op de bovenverdieping. De verdachte gebruikt de bovenverdieping voor het opslaan van spullen en alleen hij komt daar.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte in 2003 in de woning aan de [adres] een geweer voorhanden heeft gehad en daarover toen beschikkingsmacht had. De verklaringen van de moeder en broer van de verdachte zijn echter te algemeen om tot de conclusie te komen dat de verdachte zich op 26 januari 2016, dertien jaar later, nog in enige mate bewust was van de aanwezigheid van het geweer op de slaapkamer. Ook bevat het dossier geen aanwijzingen voor de conclusie dat de verdachte de twee andere geweren voorhanden heeft gehad. Zijn broer en zijn moeder hebben weliswaar verklaard dat de verdachte gebruikmaakte van de bovenverdieping, en daarmee wijzen ze de suggestieve vinger naar de verdachte, maar zij verklaren niet dat de geweren van de verdachte zijn, dat hij deze in de slaapkamer heeft neergelegd of dat zij hem met de geweren hebben gezien.
Bij gebrek aan bewijs kan dan ook niet worden vastgesteld dat de verdachte op 26 januari 2016 de geweren van feit 1 voorhanden heeft gehad. De rechtbank spreekt de verdachte daarvan dan ook vrij.
Ten aanzien van de lopen van een grendelgeweer:
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij de twee aangetroffen lopen van een grendelgeweer voorhanden heeft gehad.
De deskundige [naam] heeft een rapport opgesteld over de wapens die zijn genoemd in de tenlastelegging. Over de twee aangetroffen lopen heeft hij, op basis van het proces-verbaal omschrijving vuurwapens en munitie (mede inhoudende foto’s van de lopen) van 23 augustus 2016, geconcludeerd dat het bezit daarvan verlofplichtig is, maar dat de lopen evenwel kunnen vallen onder de vrijstelling van artikel 18 RWM. Of dat laatste het geval is, kan de deskundige niet vaststellen zonder nader technisch onderzoek. Een nader onderzoek is echter niet meer mogelijk omdat de wapens zijn vernietigd.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het voorhanden hebben van de lopen, omdat zij op basis van het rapport van [deskundige] niet kan vast stellen of het voorhanden hebben hiervan zonder verlof strafbaar is.
Feit 2
Ten aanzien van het geweer:
Op 28 januari 2016 heeft de politie een doorzoeking gedaan in de woning van de verdachte aan de [adres]. De politie heeft onder meer een geweer van het merk Danzig aangetroffen. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij dit geweer voorhanden heeft gehad.
Ook van dit geweer heeft de deskundige [naam] in zijn rapport geconcludeerd dat het bezit verlofplichtig is, maar dat het kan vallen onder de vrijstelling van artikel 18 RWM. Ook hier heeft de deskundige zonder nader technisch onderzoek niet kunnen vaststellen of er sprake is van een vrijstelling voor dit geweer.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het voorhanden hebben van het geweer, omdat zij niet kan vaststellen of het voorhanden hebben hiervan zonder verlof strafbaar is.
Ten aanzien van de alarmrevolver:
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder gedachtestreepje 2 van feit 2, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het tenlastegelegde ter terechtzitting van 10 januari 2020 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
De rechtbank acht het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorhanden heeft gehad een alarmrevolver, op grond van:
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 januari 2020;
- de stukken met de vergunninggegevens van de verdachte, geldigheid van 1 november 2015 tot en met 31 oktober 2016;
- het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking van 28 januari 2016;
- de kennisgeving van inbeslagneming artikel 94 Wetboek van Strafvordering;het proces-verbaal omschrijving wapens en munitie van 6 juli 2016;
- het rapport van [deskundige] van 15 februari 2019.