In deze zaak is de vraag aan de orde of de gemeente terecht een bouwstop heeft opgelegd aan eisers voor het bouwen van een bijgebouw bij hun recreatiewoning. De gemeente stelde dat de bouwactiviteiten het maximum bebouwd oppervlak van het bestemmingsplan overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de strikte lezing van het bestemmingsplan geen eenduidig antwoord biedt op de vraag wat het maximum bebouwd oppervlak is. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij het systeem van het bestemmingsplan en de bedoeling van de planwetgever. Het afgeleide maximum bebouwd oppervlak is door eisers overschreden, waardoor de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank oordeelt dat de ernst van de overtreding geen grond biedt om van de bouwstop af te zien, en dat het beroep van eisers ongegrond is verklaard.
Het proces begon met een besluit van de gemeente op 14 juni 2018, waarin eisers werd gelast om de bouwactiviteiten onmiddellijk te stoppen. Eisers maakten bezwaar tegen dit besluit, maar de gemeente verklaarde het bezwaar ongegrond. Vervolgens hebben eisers beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 februari 2020, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde. De gemeente werd vertegenwoordigd door haar gemachtigden, terwijl de derde-partij niet aanwezig was.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante artikelen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) besproken en vastgesteld dat eisers geen omgevingsvergunning hadden voor de bouw van het bijgebouw. De rechtbank concludeert dat de bebouwde oppervlakte, inclusief bijbehorende bouwwerken, niet meer mag bedragen dan 125 m². Aangezien zowel de door de gemeente als de door eisers opgegeven oppervlakte deze limiet overschrijdt, is er sprake van een overtreding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bouwstop terecht is opgelegd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.