ECLI:NL:RBLIM:2020:1133

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
C/03/270754 / HA ZA 19-571
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil over een geldleningsovereenkomst met een Duitse partij

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg te Maastricht is behandeld, betreft het een incident bij vervroeging in een civiele procedure over een geldlening. De eiseres, wonend in Nederland, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die in Duitsland woont, met betrekking tot een leningsovereenkomst die op 2 september 2014 is gesloten voor een bedrag van € 40.000,00. De gedaagde heeft de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren, stellende dat de Duitse rechter bij uitsluiting bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De rechtbank heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordeeld aan de hand van de EEX-Vo II, die bepaalt dat de rechter waar de verweerder woonplaats heeft bevoegd is. Aangezien de gedaagde in Duitsland woont, is de Duitse rechter in beginsel bevoegd. Echter, de rechtbank heeft ook gekeken naar de plaats waar de verbintenis moet worden uitgevoerd, wat in dit geval de terugbetaling van de lening betreft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres als uitlener in Nederland woont, waardoor het Nederlands recht van toepassing is op de overeenkomst. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, en heeft de incidentele vordering van de gedaagde afgewezen. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten van het incident.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/270754 / HA ZA 19-571
Vonnis in incident bij vervroeging van 12 februari 2020
in de zaak van
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident],
wonend te [woonplaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. C. Litt,
tegen
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. A.J.G. Bisscheroux.
Partijen zullen hierna [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 8
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdheid
  • de akte houdende reactie in het onbevoegdheidsincident met productie 9.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] legt in de hoofdzaak een overeenkomst tot geldlening aan haar vordering ten grondslag, daarbij stellende dat partijen op 2 september 2014 een leningsovereenkomst hebben gesloten ten belope van € 40.000,00. De vordering strekt tot terugbetaling van dit bedrag.
2.2.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Hij stelt dat de Duitse rechter bij uitsluiting bevoegd is van de onderhavige vordering kennis te nemen. Volgens [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] is de rechtbank bevoegd.
2.2.1.
De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] dient te worden beoordeeld aan de hand van de Verordening EU nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo II) omdat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] woonplaats heeft in een EU-lidstaat (Duitsland) en sprake is van een geschil als bedoeld in artikel 1 lid 1 EEX-Vo II. Ingevolge de hoofdregel van artikel 4 lid 1 EEX-Vo II is het gerecht bevoegd waar de verweerder woonplaats heeft. Dat is in dit geval de Duitse rechter. In de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 7 EEX-Vo II is daarnaast (in lid 1 onder a) bepaald dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Deze verbintenis is in het onderhavige geval de verplichting tot volledige terugbetaling van het geleende bedrag. Aan hetgeen [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] heeft gesteld omtrent het bestaan van twee overeenkomsten wordt voorbij gegaan omdat die stelling niet naar behoren is onderbouwd.
2.2.2.
Om de plaats te bepalen waar de verbintenis tot terugbetaling moet worden uitgevoerd, dient te worden beoordeeld wat het toepasselijke recht is dat volgens internationaal privaatrecht van de aangezochte rechter (in dit geval de Nederlandse rechter) op de overeenkomst van toepassing is (HvJ 6 oktober 1976, 12/76, NJ 1977/169). Het toepasselijke recht moet worden vastgesteld aan de hand van de Verordening (EG) Nr. 953/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I).
In artikel 4 lid 2 Rome I is bepaald dat bij gebreke van een rechtskeuze zoals in dit geval, in beginsel van toepassing is het recht van het land waar de partij is gevestigd die de kenmerkende prestatie moet verrichten.
2.2.3.
De overgelegde leningsovereenkomst is gedateerd op 2 april 2014. Dit betekent, gelet op art. 200 Overgangswet NBW, dat de bepalingen van titel 7A.14 (oud) BW van toepassing zijn. Krachtens die bepalingen kwam de leningsovereenkomst pas tot stand door/nadat de geleende som was afgegeven. Die afgifte moet worden gezien als de kenmerkende prestatie bij de onderhavige geldlening omdat de overeenkomst tot stand is gekomen door die afgifte of, anders gezegd, de afgifte van het geld aan [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] de prestatie is geweest waarvoor thans de gevorderde betaling verschuldigd is. Nu [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] als uitlener in Nederland woonachtig is, is Nederlands recht van toepassing op de overeenkomst van geldlening.
Zoals [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] terecht heeft opgemerkt dient de terugbetaling van de door haar gestelde geldlening conform artikel 6:116 lid 1 BW te geschieden aan haar woonplaats in Vaals. Dat betekent dat op grond van artikel 5 lid 1 sub a EEX-Verordening de onderhavige rechtbank bevoegd is van de vordering van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] kennis te nemen. De incidentele vordering ligt daarmee voor afwijzing gereed.
2.3.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] tot op heden begroot op € 543,00,
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
25 maart 2020voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: AH