ECLI:NL:RBLIM:2020:10697

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 maart 2020
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
C/03/265717 HAZA 19-325
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op basis van een overeenkomst van opdracht tussen een financieel specialist en een gemeenschappelijke regeling

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap, betaling van een bedrag van € 41.817,60 van de gedaagde, een publiekrechtelijke rechtspersoon, op basis van een veronderstelde overeenkomst van opdracht. De eiseres stelt dat er een mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen voor het verrichten van interim werkzaamheden als financieel specialist. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat een overeenkomst is ontstaan. De rechtbank wijst erop dat de offerte van de eiseres niet door de gedaagde is geaccepteerd en dat de gedaagde niet op de hoogte was van de beëindiging van de overeenkomst tussen de eiseres en haar eerdere opdrachtgever, FinanceStar. De rechtbank concludeert dat er geen rechtsgeldige overeenkomst is tot stand gekomen en wijst de vorderingen van de eiseres af. Tevens wordt de eiseres veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer / rolnummer: C/03/265717 / HA ZA 19-325
Vonnis van 4 maart 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap
[bedrijfsnaam eiseres] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Maastricht,
eiseres,
advocaat: mr. J.P. Folkertsma,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING MER,
zetelend te Echt, gemeente Echt-Susteren,
gedaagde,
advocaat: mr. G.P.F. van Duren.
Partijen worden hierna [eiseres] en MER genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 7 januari 2020.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 21 december 2018 is tussen MER en FinanceStar BV (hierna: FinanceStar) een
overeenkomst van opdracht gesloten met betrekking tot de inzet van [eiseres]
(hierna: [eiseres] ) voor de tijdelijke invulling van de functie van specialist
financiën bij MER. De ingangsdatum was 1 december 2018 voor 24 uur per week en
vervolgens van 1 januari 2019 tot 1 april 2019 voor 36 uur per week. Per 1 april 2019 is deze overeenkomst verlengd tot 1 juli 2019.
2.2.
Op 5 april 2019 heeft [eiseres] een e-mail met de volgende inhoud aan FinanceStar gestuurd:
“Beste,
Ik heb vanmorgen 5 april 2019 om 9.00 uur een gesprek gehad met de directeuren van financestar ( [persoon 1] en [persoon 2] ) en te horen gekregen dat jullie mijn betalingen blokkeren.
Ik stel jullie hierbij aansprakelijk en verantwoordelijk voor contractbreuk. Hierbij staak ik per direct mijn werkzaamheden.
Ik zal middels een deurwaarder alle rekeningen laten blokkeren.
Wordt vervolgd.
Groet, [eiseres] ”
2.3.
Eveneens op 5 april 2019 heeft [eiseres] een offerte aan MER, in de persoon van [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ), gestuurd met, voor zover relevant, de volgende inhoud:
“(…) In aansluiting op de mondelinge offerteaanvraag van 05 april jongstleden treft u hierbij de aanbieding aan voor de interim werkzaamheden als Financieel Specialist bij de gemeenschappelijke regeling MER op de locatie in [plaatsnaam] .
Werkzaamheden
In de periode van 8 april 2019 tot 1 juli 2019 zullen wij voor u werkzaamheden verrichten als interim Financieel Specialist voor gemiddeld 36 uur per week.
Aanbieding
De werkzaamheden worden uitgevoerd door [eiseres] . Het uurtarief bedraagt € 80,00 (tachtig euro). Dit bedrag is exclusief btw, doch inclusief alle bijkomende kosten.
De totale inzet wordt geraamd op een gemiddelde wekelijkse inzet van 36 uur en een doorlooptijd (8 april 2019 - 1 juli 2019) van 12 kalenderweken. De totale kosten worden derhalve geraamd op € 34.560,00 exclusief btw (vierendertigduizend en vijfhonderdzestig euro).
Wij stellen voor de bovengenoemde werkzaamheden uit te voeren op basis van werkelijk gewerkte uren. (…)
Ondertekenen en retourneren
Indien u akkoord gaat met deze offerte, verzoeken wij u één exemplaar ondertekend aan ons te retourneren. (…)”
2.4.
Aan de door [eiseres] voor MER uitgevoerde werkzaamheden is op 9 april 2019 een eind gekomen.
2.5.
Op 12 april 2019 heeft [persoon 3] - in reactie op een bericht van 9 april 2019 van [eiseres] - aan [eiseres] het volgende bericht:
“Geachte [eiseres] ,
Op vrijdag 5 april 2019 hebt u [persoon 4] geïnformeerd dat u uw werkzaamheden voor FinanceStar wenste te beëindigen. U hebt voorgesteld dat u niettemin op basis van een persoonlijk contract voor SC MER werkzaam zou willen blijven tot 1 juli 2019. In reactie daarop is door [persoon 4] aan u te kennen gegeven dat hij de situatie betreurt en dat hij in beginsel met u door wil tot 1 juli 2019, indien de overeenkomst tussen SC MER en FinanceStar in goed overleg met FinanceStar correct is beëindigd en afgewikkeld. Aan u is duidelijk gemaakt - en u was daarmee ook al bekend - dat SC MER tot 1 juli 2019 een contract met FinanceStar heeft en dat beëindiging van het contract met FinanceStar niet mogelijk is indien FinanceStar een andere kandidaat voordraagt.
Op maandag 8 april 2019 hebben wij kennisgenomen van uw offerte d.d. 5 april 2019, die in beraad is genomen, mede tegen de achtergrond van het benodigde overleg met FinanceStar. De betreffende offerte is noch mondeling noch schriftelijk door of namens MER geaccepteerd. Op dinsdag 9 april 2019 heeft door uw toedoen een stevig incident in de werksfeer plaatsgevonden, waarbij u tegenover medewerkers uitlatingen hebt gedaan die voor ons onacceptabel en ontoelaatbaar zijn. Op grond daarvan hebben wij u naar huis gestuurd en hebben wij u te kennen gegeven dat u niet meer welkom bent bij SC MER.
Inmiddels hebben wij van FinanceStar bericht ontvangen dat u op 9 april 2019 per e-mail aan FinanceStar hebt laten weten dat u met terugwerkende kracht vanaf 8 april 2019 geen
werkzaamheden meer voor FinanceStar zult verrichten en dat op grond daarvan de samenwerking tussen u en FinanceStar is beëindigd. FinanceStar heeft ons te kennen gegeven het lopende contract met ons te zullen uitdienen door inzet van een andere medewerker.
Gelet op het bovenstaande zullen wij geen gebruik maken van uw offerte d.d. 5 april 2019 en wordt uw aansprakelijkstelling afgewezen omdat daarvoor noch feitelijk noch juridisch enige grondslag bestaat. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - veroordeling van MER bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 41.817,60 inclusief btw, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
[eiseres] legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
[eiseres] heeft op verzoek van MER een offerte uitgebracht voor het verrichten van werkzaamheden in de periode van 8 april 2019 tot 1 juli 2019. Deze offerte is mondeling geaccepteerd door MER. Daardoor is tussen MER en [eiseres] een overeenkomst tot stand gekomen. [eiseres] heeft ook uitvoering gegeven aan deze overeenkomst door op 8 en 9 april 2019 op de locatie van MER werkzaamheden voor MER te verrichten. Voor zover geen sprake is van een mondelinge aanvaarding van de offerte, blijkt uit de gedragingen van MER dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen. MER is op grond van artikel 4.9 van de toepasselijke algemene voorwaarden gehouden om de door [eiseres] voor de periode van het verrichten van de opdracht gereserveerde werktijd integraal te vergoeden. Het betreft een bedrag van € 41.817,60 inclusief btw.
3.3.
MER voert verweer.
3.4.
Op hetgeen partijen verder hebben aangevoerd wordt, voor zover van belang, onder de beoordeling teruggekomen.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] stelt dat de offerte van 5 april 2019 door MER mondeling is geaccepteerd. Niet gesteld of gebleken is wanneer dit heeft plaatsgevonden. [eiseres] heeft ter zitting erkend dat [persoon 4] (hierna: [persoon 4] ), waarmee is gesproken over het uitbrengen van de offerte, niet bevoegd is om namens MER overeenkomsten als de onderhavige te sluiten. [eiseres] heeft tevens erkend dat zij daarvan op de hoogte was. Gelet daarop kan dus uit enige acceptatie van [persoon 4] , waarvan overigens evenmin gebleken is, niet worden aangenomen dat MER daardoor is gebonden. Gesteld noch gebleken is voorts dat de bevoegde persoon bij MER, [persoon 3] , de offerte van [eiseres] mondeling heeft geaccepteerd. Dit zou dan tussen 5 april 2019 en 9 april 2019 moeten zijn gebeurd, maar dat is door [eiseres] - zoals gezegd - niet gesteld.
4.2.
[eiseres] heeft aangevoerd dat reeds vóór de beëindiging van de overeenkomst tussen [eiseres] en FinanceStar tussen [eiseres] en MER is overeengekomen dat een rechtstreekse overeenkomst gesloten zou worden tussen [eiseres] en MER. De rechtbank stelt vast dat [eiseres] deze stellingname eerst ter zitting heeft ingenomen en niet nader heeft onderbouwd. Wanneer deze besprekingen precies hebben plaatsgevonden is niet onderbouwd en evenmin zijn stukken overgelegd waaruit de inhoud van deze besprekingen volgt. Bij gebrek aan enige onderbouwing op dit punt dient de rechtbank deze stellingnamen, gelet op de betwisting daarvan door MER, te passeren.
4.3.
Voorts geldt dat de offerte van 5 april 2019 gezien dient te worden als een aanbod tot het sluiten van een overeenkomst en niet gezien kan worden als een bevestiging van reeds eerder gemaakte afspraken. Gesteld noch gebleken is overigens dat de offerte een weergave was van reeds eerder gemaakte mondelinge afspraken tussen [eiseres] en MER. Dat valt ook niet te rijmen met het verzoek in de offerte om, indien MER akkoord gaat met de inhoud daarvan, een ondertekend exemplaar daarvan aan [eiseres] te retourneren. Ook gelet hierop kan niet worden uitgegaan van de juistheid van de stellingname van [eiseres] dat reeds vóór de beëindiging van de overeenkomst tussen [eiseres] en FinanceStar is overeengekomen dat een overeenkomst gesloten zou worden tussen [eiseres] en MER.
4.4.
[eiseres] heeft verder nog aangevoerd dat uit de gedragingen van MER volgt dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen. Dit zou er in gelegen zijn dat [eiseres] op 8 en 9 april 2019 werkzaamheden heeft uitgevoerd voor MER.
MER heeft er in dit verband onweersproken op gewezen dat zij niet op de hoogte was van de e-mail van 5 april 2019, waarin [eiseres] zijn samenwerking met FinanceStar heeft beëindigd. Het was [eiseres] bekend dat MER de overeenkomst met FinanceStar niet had beëindigd en dat er dus sprake was van een nog lopende overeenkomst tussen MER en FinanceStar. Uit de e-mail van [persoon 3] aan [eiseres] van 12 april 2019 (zie hiervoor onder rechtsoverweging 2.5.) volgt enkel dat MER bekend was dat [eiseres] zijn overeenkomst met FinanceStar wenste te beëindigen, niet dat [eiseres] MER op 5 april 2019 heeft medegedeeld dat hij die overeenkomst al had beëindigd. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden aangenomen dat MER moest begrijpen dat [eiseres] zijn werkzaamheden op 8 en 9 april 2019 uitvoerde op basis van een overeenkomst tussen [eiseres] en MER.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat onvoldoende gesteld is dat tussen partijen een mondelinge overeenkomst is gesloten en evenmin voldoende gesteld is dat uit de gedragingen van MER volgt dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen.
Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. De vorderingen van [eiseres] dienen te worden afgewezen.
4.6.
De beslissingen van de rechtbank zijn gebaseerd op de overwegingen die hierboven staan. Alles wat partijen meer of anders hebben aangevoerd blijft verder buiten beschouwing omdat het voor de beslissing van de rechtbank niet (langer) relevant is.
4.7.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van MER worden begroot op:
- griffierecht € 1.992,00
- salaris advocaat €
2.148,00(2,0 punten × tarief € 1.074,00)
Totaal € 4.140,00
4.8.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot.
De nakosten worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en nakosten wordt eveneens toegewezen zoals onder de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van MER tot op heden begroot op € 4.140,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.L. Kalsbeek en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2020 door mr. R. Kluin. [1]

Voetnoten

1.type: PB