ECLI:NL:RBLIM:2020:10632

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
C/03/279098 / HA RK 20-125
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid van het verzoek

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 20 juli 2020 een verzoek tot wraking van rechter mr. J.W. Rijksen afgewezen. Het wrakingsverzoek was ingediend door verzoeker op 12 juni 2020, na de einduitspraak in de hoofdzaak. Verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was en niet onafhankelijk handelde, omdat hij niet alle relevante stukken had opgevraagd en de tegenpartij in staat had gesteld om stukken achter te houden. Daarnaast werd aangevoerd dat de rechter niet had gereageerd op het verzoek om een zitting, wat volgens verzoeker in strijd was met artikel 6 van het EVRM, dat het recht op een eerlijk proces waarborgt.

De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat hij niet in de wraking berustte. Hij stelde dat wraking na kennisneming van de uitspraak niet mogelijk is en dat het aan partijen is om te bepalen welke stukken zij willen overleggen. De rechter ontkende ook dat hij telefonisch contact had gehad met verzoeker en benadrukte dat de keuze voor schriftelijke afdoening legitiem was.

De wrakingskamer oordeelde dat indiening van een wrakingsverzoek na de einduitspraak niet mogelijk is, en dat verzoeker niet gerechtvaardigd was in zijn wrakingsverzoek omdat hij niet wist wie de behandelend rechter was. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om een rechter te wraken na de einduitspraak. Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen zonder behandeling ter zitting, op grond van kennelijke niet-ontvankelijkheid.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C/03/279098 / HA RK 20-125
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
dat strekt tot wraking van:
mr. J.W. Rijksen, rechter in de rechtbank Limburg (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 12 juni 2020 bij de rechtbank binnengekomen wrakingsverzoek,
  • de schriftelijke reactie van de rechter, ontvangen op 24 juni 2020.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft – zakelijk weergegeven – het navolgende aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd:
- uit het oordeel van de rechter volgt dat hij niet juist gehandeld heeft, vooringenomen is en niet onafhankelijk. Hij heeft niet alle relevante stukken opgevraagd en zo toegestaan dat de tegenpartij stukken achterhield;
- de rechter heeft alleen de stellingen van de tegenpartij in zijn oordeel betrokken en niet (naar de wrakingskamer begrijpt) hetgeen in het telefonische contact is aangevoerd bij zijn oordeel betrokken;
- de rechter heeft het verzoek om een zitting niet gehonoreerd. Dit is in strijd met artikel 6 van het EVRM (het recht op een eerlijk proces). De corona-crisis is geen argument om de zaak schriftelijk af te doen. Het betreft geen spoedzaak;
- verzoeker is pas achteraf kenbaar is gemaakt welke rechter de behandelend rechter is. Er is hem geen inhoudelijke uitleg gegeven. De rechter wraken na einduitspraak is dan ook gerechtvaardigd.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten. Hij heeft primair aangevoerd dat wraking na kennisneming van de uitspraak niet mogelijk is, omdat gegrondheid van het verzoek niet tot vernietiging van de uitspraak kan leiden. Subsidiair heeft de rechter aangevoerd dat:
- het aan partijen is om te bepalen welke stukken zij willen overleggen. In uitzonderlijke gevallen kan een partij worden bevolen bepaalde stukken in geding te brengen, maar dit was in deze procedure niet aan de orde;
- hij geen telefonisch contact heeft gehad met verzoeker en dit ook verboden is;
- het een procesbeslissing betreft om een zitting te bepalen of de zaak schriftelijk door te laten lopen. Hier is besloten tot schriftelijke afdoening. Beide mogelijkheden zijn door de wet gegeven en daarmee legitiem. Dat schriftelijke afdoening niet de voorkeur heeft van verzoeker is spijtig, maar daarmee is hem niet enig recht ontnomen om zijn standpunten kenbaar te maken. Weliswaar niet mondeling, maar wel schriftelijk. Verzoeker heeft van deze mogelijkheid ook gebruik gemaakt.

4.De beoordeling

Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
De wrakingskamer stelt voorop dat indiening van een wrakingsverzoek nadat de einduitspraak is gedaan, niet mogelijk is (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 18 december 1998, NJ 1999, 271). Verzoeker heeft na de einduitspraak het wrakingsverzoek ingediend, zodat deze situatie aan de orde is. Het feit dat verzoeker vanwege de schriftelijke afdoening van de procedure niet wist wie de behandelend rechter is, maakt niet dat de wraking na de einduitspraak gerechtvaardigd is. De wet voorziet simpelweg niet in die mogelijkheid. In de meeste gevallen kan de wrakingsgrond als grief in hoger beroep worden aangevoerd. Als geen rechtsmiddel openstaat, kan de wrakingsgrond niet meer worden beoordeeld.
In artikel 9.1, onder c, van het Wrakingsprotocol Rechtbank Limburg is bepaald dat de wrakingskamer het verzoek tot wraking wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid zonder behandeling ter zitting aanstonds kan afwijzen indien het verzoek is ingediend na het tijdstip waarop in de hoofdzaak einduitspraak is of wordt gedaan. Deze situatie doet zich hier voor, zodat het wrakingsverzoek wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid zal worden afgewezen zonder behandeling ter zitting.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzitter, mr. M.B.T.G. Steeghs en mr. Y.J.C.A. Roeffen, leden. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2020. [1]
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.type: NO