In deze zaak heeft de moeder verzocht om de erkenning van de man als vader van haar kind te vernietigen, omdat uit een DNA-onderzoek is gebleken dat de man niet de biologische vader is. De moeder had echter al twijfels over de biologische afstamming ten tijde van de erkenning en heeft desondanks toestemming gegeven. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van wilsgebreken zoals bedoeld in artikel 1:205 lid 1 sub c BW, waardoor het verzoek van de moeder wordt afgewezen. De rechtbank gaat er wel vanuit dat de bijzondere curator namens het kind een verzoek tot vernietiging van de erkenning zal indienen, gezien de uitslag van het DNA-onderzoek. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 december 2020, maar de moeder en de man zijn niet verschenen. De bijzondere curator heeft het verzoek van de moeder ondersteund, stellende dat de moeder op basis van een onjuist uitgangspunt toestemming heeft gegeven voor de erkenning. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Nederlands recht van toepassing is op het verzoek tot vernietiging van de erkenning. De rechtbank wijst de verzoeken van de moeder af, maar geeft aan dat de bijzondere curator binnen vier weken een verzoek tot vernietiging kan indienen.