In deze zaak heeft de kinderrechter op 18 december 2020 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een ongeboren kind. De ouders, die niet gehuwd zijn, verwachten samen een zoontje, met een uitgerekende datum van 2 januari 2021. De vader heeft het ongeboren kind erkend, en de ouders hebben afgesproken dat de vader na de geboorte het gezag over het kind zal krijgen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het ongeboren kind onder toezicht te stellen van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, vanwege zorgen over de opvoedingssituatie en de kwetsbaarheid van de ouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders beperkte opvoedingscapaciteiten hebben en dat er risico's zijn voor de ontwikkeling van het kind. De moeder heeft een verleden met drugsgebruik en een belaste gezinsachtergrond, wat aanleiding geeft tot zorgen over de opvoeding. De kinderrechter heeft geoordeeld dat het ongeboren kind voor de duur van negen maanden onder toezicht moet worden gesteld, om te waarborgen dat de ouders de nodige ondersteuning en begeleiding krijgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ouders hebben het recht om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.