ECLI:NL:RBLIM:2020:10561

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
C/03/285815 / KG ZA 20-495
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot ontruiming van de woning in kort geding wegens onrechtmatig verblijf en verbale agressie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 23 december 2020 een kort gedingvonnis gewezen in een geschil tussen een vrouw en een man die een affectieve relatie hebben gehad. De vrouw, eiseres, heeft de man, gedaagde, verzocht de woning te verlaten, omdat hij onrechtmatig in de woning verblijft en er sprake is van verbale agressie en spanningen die onveiligheid voor de minderjarige dochter van de vrouw veroorzaken. De vrouw heeft tijdelijk de woning verlaten met haar dochter en verblijft bij een vriendin. De man heeft geweigerd de woning te verlaten, ondanks herhaalde verzoeken van de vrouw.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrouw de enige huurder van de woning is en dat de man geen recht heeft om daar te verblijven. Er is sprake van een spoedeisend belang, gezien de onveilige situatie voor de vrouw en haar dochter. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vrouw toegewezen en de man bevolen de woning binnen 24 uur te verlaten, met een dwangsom van € 250,- per dag voor iedere dag dat hij niet voldoet aan deze veroordeling, tot een maximum van € 7.500,-. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak : 23 december 2020
Zaaknummer : C/03/285815 / KG ZA 20-495
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
inzake
[de vrouw],
wonend te [woonplaats] ,
eiseres, hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.P.M. Hogervorst, gevestigd te Maastricht (toevoeging);
tegen:
[de man],wonend te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna te noemen de man,
advocaat mr. R. Smeets, gevestigd te Maastricht (toevoeging).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit het verkort vonnis van 23 december 2020. De voorzieningenrechter heeft vanwege het spoedeisend karakter van de zaak op 23 december 2020 verkort vonnis gewezen, onder toezegging dat een uitgewerkt vonnis binnen veertien dagen zal volgen. Een afschrift van het verkort vonnis is op 23 december 2020 aan partijen verstrekt.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad welke inmiddels door de vrouw is verbroken.
2.2.
De vrouw huurt sinds 25 maart 2010 de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . De man is eind april 2019 bij de vrouw ingetrokken. Hij staat sinds mei 2019 op voormeld adres ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.
2.3.
De man heeft aan de verzoeken van de vrouw om de woning te verlaten tot op heden geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw heeft op de in de dagvaarding vermelde gronden – die ter zitting nader zijn toegelicht – gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
‘Gedaagde te bevelen binnen 24 uur na betekening van dit vonnis in kort geding de woning, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] te verlaten desnoods met behulp van politie en justitie met medeneming van zijn persoonlijke spullen en met afgifte van de sleutels van de woning aan eiseres, alsmede gedaagde te gebieden deze woning niet meer te betreden, met verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dagdeel dat gedaagde niet voldoet aan het in deze te wijzen vonnis.’
3.2.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat het nimmer haar intentie is geweest om met de man te gaan samenwonen. Zij heeft de man diverse malen verzocht om andere woonruimte te zoeken. De man weigert echter te vertrekken. De woning heeft slechts een slaapkamer en is niet geschikt voor een gezin. Partijen worden daarnaast als fiscaal partners gezien, hetgeen gevolgen heeft voor de uitkering van de vrouw, alsmede de door haar te ontvangen huurtoeslag en het kindgebonden budget. De man draagt niet bij aan de kosten van de woning en/ of het huishouden. Verder handelt hij naar eigen goeddunken en is hij verbaal agressief richting de vrouw en de minderjarige dochter van de vrouw. De vrouw en de dochter van de vrouw voelen zich niet meer veilig in huis en de situatie is voor hen onhoudbaar geworden. Zij hebben op advies van Veilig Thuis inmiddels de woning verlaten en verblijven tijdelijk bij een vriendin. De vrouwenopvang heeft aangegeven niets voor hen te kunnen betekenen. De maatschappelijk werker heeft de man opties gegeven betreffende tijdelijk verblijf, maar de man weigert deze.
3.3.
De man heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd. Hij betwist dat hij verbaal agressief is (geweest) richting de vrouw en/of de minderjarige dochter van de vrouw. Er is enkel sprake van agressie aan de zijde van de vrouw. Normale communicatie is op dit moment niet met haar mogelijk. De man stelt niet ter discussie dat hij de woning moet verlaten. De door de vrouw verzochte termijn is echter niet redelijk. Het is moeilijk om in deze tijd een nieuwe woning te vinden. Hij is al een tijd opties aan het bekijken. Hij heeft getracht via het Leger des Heils tijdelijk onderkomen te vinden, maar dat heeft gevolgen voor zijn TOZO-uitkering. Hij is ook gaan kijken bij een (woonwerk)gemeenschap te Itteren, maar (ook) daar wil hij niet verblijven. Hij verwacht dat hij voor het einde van dit jaar alsnog geschikte woonruimte zal vinden. Gelet op zijn moeilijke financiële situatie maakt de man bezwaar tegen oplegging van een eventuele dwangsom.
3.4.
Op de door partijen betrokken stellingen zal de voorzieningenrechter hierna, voor zover nodig, nader ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Aan de hand van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat de vrouw (enig) huurder is van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en dat de man geen medehuurder is. Nu de vrouw de relatie heeft beëindigd en het gebruiksrecht heeft opgezegd c.q. de man niet langer in de woning wenst te laten verblijven, verblijft de man thans zonder recht of titel in de woning. De man heeft in beginsel dan ook geen aanspraak op verder verblijf in de woning.
4.2.
Voor toewijsbaarheid van de vordering is evenwel vereist dat er sprake is van spoedeisend belang. Beide partijen hebben ter zitting erkend dat er sprake is van verbale agressie en spanningen in huis (waarbij de voorzieningenrechter in het midden laat van wie de agressie afkomstig is) en dat zulks schadelijk is voor (elkaar en) de minderjarige dochter van de vrouw. De vrouw heeft zich gelet op de onveilige situatie genoodzaakt gezien de woning tijdelijk met de dochter te verlaten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee afdoende gebleken van een urgente/ onwenselijke situatie die ingrijpen vereist.
4.3.
Nu het spoedeisend belang is gegeven en de man geen gronden heeft aangevoerd op grond waarvan hij jegens de vrouw aanspraak kan maken op het voortgezet verblijf in de woning (en hij geen rechten op de woning kan doen gelden), zal de voorzieningenrechter de vordering van de vrouw op de hierna vermelde wijze toewijzen. In het betoog van de man ziet de voorzieningenrechter, mede gelet op voormelde urgente situatie, geen aanleiding om hem een langere termijn te verlenen om andere woonruimte te zoeken. De man heeft weliswaar gesteld dat hij mogelijk voor het eind van het jaar andere woonruimte zal hebben, maar heeft daarbij geen exacte datum aangegeven waarop hij zal vertrekken.
4.4.
De voorzieningenrechter zal, gelet op de bij haar gerezen twijfel omtrent het al dan niet daadwerkelijk (tijdig) verlaten van de woning door de man, aan de veroordeling een dwangsom als prikkel tot nakoming verbinden, zij het gemaximeerd zoals hierna in de beslissing is bepaald. Het is wat betreft het voorkomen van het inzetten van dit dwangmiddel in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de man ervoor te zorgen dat het niet zover zal hoeven te komen. Als de man dit vonnis nakomt, behoeft hij immers geen negatieve gevolgen te ondervinden van de opgelegde dwangsom.
4.5.
De vordering om de ontruiming te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm zal worden afgewezen nu artikel 556 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voorschrijft dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder. De deurwaarder zelf behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van sterke arm in te roepen. Die bevoegdheid ontleent hij immers rechtstreeks aan artikel 557 Rv.
4.6.
De voorzieningenrechter zal de kosten van dit geding, in aanmerking genomen dat partijen ex-partners zijn, compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen. In hetgeen de vrouw heeft aangedragen, vindt de voorzieningenrechter geen genoegzame argumentatie om af te wijken van de regel van compensatie van proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5. 1. beveelt de man om de woning aan de [adres] te [woonplaats] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te verlaten met medeneming van zijn persoonlijke spullen en onder afgifte van de sleutels, en ter vrije en algehele beschikking te stellen aan de vrouw, op verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag voor iedere dag dat de man niet aan deze veroordeling voldoet met een maximum van € 7.500,-- aan te verbeuren dwangsommen;
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst af de meer of anders gevorderde voorzieningen;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Salemans-Wijnen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. De schriftelijke vastlegging van dit uitgebreide vonnis heeft op 6 januari 2021 plaatsgevonden.
SD