ECLI:NL:RBLIM:2020:10483

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
29 december 2020
Zaaknummer
C/03/283958 / FT RK 20/531
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken van voldoende belang en wilsbekwaamheid

In deze zaak heeft verzoeker, die vanwege zijn gezondheidssituatie niet in staat is om gehoord te worden, een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker werd vertegenwoordigd door zijn beschermingsbewindvoerder, de heer [naam beschermingsbewindvoerder], tijdens de zitting op 2 december 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker verblijft in een verzorgingstehuis in Geleen en door een hersenbloeding gedeeltelijk verlamd is. Hierdoor is hij wilsonbekwaam en kan hij niet zelf verklaren of deelnemen aan het proces. De beschermingsbewindvoerder heeft verklaard dat er beslag ligt op het inkomen van verzoeker, maar dat hij niet weet op welke vorderingen dit beslag betrekking heeft. De Kredietbank Limburg, vertegenwoordigd door mevrouw [naam vertegenwoordigster], heeft aangegeven dat de vooruitzichten voor verzoeker uitzichtloos zijn en dat er geen nieuwe schulden meer gemaakt kunnen worden.

De rechtbank oordeelt dat verzoeker technisch gezien in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, maar verklaart het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk. Dit is te wijten aan het ontbreken van voldoende belang, aangezien verzoeker niet in staat is om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen. Bovendien kan de beschermingsbewindvoerder verzoeker niet vertegenwoordigen in deze procedure, omdat het indienen van een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling niet binnen zijn bevoegdheden valt. De rechtbank concludeert dat, hoewel de intenties van de beschermingsbewindvoerder en de Kredietbank sympathiek zijn, het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
Toezicht / insolventies
rekestnummer: C/03/283958 / FT RK 20/531
uitspraakdatum: 15 december 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
hierna: verzoeker

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Verzoeker heeft een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
1.2.
Verzoeker is vanwege zijn gezondheidssituatie niet in staat om gehoord te worden. Hij werd ter zitting van 2 december 2020 vertegenwoordigd door de beschermingsbewindvoerder, de heer [naam beschermingsbewindvoerder] namens Atlas Bewindvoering. Mevrouw [naam vertegenwoordigster] , namens de Kredietbank Limburg was eveneens aanwezig.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Verzoeker verblijft vanwege zijn gezondheidssituatie in een verzorgingstehuis in Geleen. Hij heeft een hersenbloeding gehad en is gedeeltelijk verlamd. Gezien zijn gezondheid is hij niet in staat om een gesprek te voeren; hij werd ter zitting vertegenwoordigd door de heer [naam beschermingsbewindvoerder] , beschermingsbewindvoerder van verzoeker.
2.2.
De heer [naam beschermingsbewindvoerder] heeft ter zitting verklaard dat er beslag ligt op het inkomen van verzoeker. Het beslag is gelegd door deurwaarderskantoor GGN. Op welke vordering dan wel vorderingen via het beslag wordt afbetaald is bij de beschermingsbewindvoerder niet bekend. De heer [naam beschermingsbewindvoerder] heeft voorts verklaard dat hij het als zijn plicht ziet om aan verzoeker een schuldenvrije toekomst te bieden. Een arbeidsplicht zal aan verzoeker niet opgelegd worden, de informatieplicht richting een eventuele schuldsaneringsbewindvoerder zal door de heer [naam beschermingsbewindvoerder] vervuld worden. Momenteel heeft de beschermingsbewindvoerder wel contact met het verzorgend personeel van verzoeker alsmede met zijn dochter. Contact met verzoeker is mede door Covid-19 niet mogelijk, maar de gezondheidssituatie is echter ook dermate slecht dat verzoeker de heer [naam beschermingsbewindvoerder] niet herkent en dat verzoeker niet in staat is om iets te verklaren. Verzoeker is wilsonbekwaam. Daarom heeft de beschermingsbewindvoerder zelf het verzoek namens verzoeker ingestoken bij de kredietbank. De kredietbank heeft ook niet gesproken met verzoeker maar het verzoekschrift uitsluitend opgesteld aan de hand van de informatie van de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Mevrouw [naam vertegenwoordigster] heeft namens de Kredietbank Limburg verklaard dat de vooruitzichten voor verzoeker uitzichtloos zijn. Zij erkent dat de schulden wellicht niet geheel te goeder trouw zijn ontstaan, maar gezien verzoekers situatie zullen er in elk geval geen nieuwe schulden meer gemaakt kunnen worden. Het leefgeld dat verzoeker toekomt wordt aan de dochter betaald waarmee zij de benodigdheden voor haar vader kan kopen.
2.4.
De rechtbank oordeelt als volgt.
2.5.
Het is evident dat verzoeker niet ter zitting heeft kunnen verschijnen. Dat hij dus afwezig was, werpt de rechtbank hem op zichzelf genomen niet tegen. De rechtbank is verder van oordeel dat, conform artikel 284 lid 1 Faillisementswet, verzoeker, technisch gezien, in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Aan die voorwaarde is wel voldaan.
2.6.
Maar daar houdt het op. De rechtbank vindt namelijk dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
2.7.
Allereerst is daar het ontbreken van voldoende belang. De rechtbank heeft zich, ook ter zitting hardop, afgevraagd of de schuldsaneringsregeling bedoeld is voor een situatie als de onderhavige, áls de beschermingsbewindvoerder al bevoegd zou zijn om het verzoek te doen namens rechthebbende. Er ligt weliswaar beslag op het inkomen van verzoeker, echter dit beslag is volgens wet- en regelgeving vastgesteld en verzoeker lijkt hier verder geen hinder van te ondervinden. Verzoeker zal verder bij toelating op geen enkele manier welke uit de schuldsaneringsregeling ook maar voortvloeiende verplichting kunnen nakomen. Dat is toch echt een groot struikelblok voor toelating tot de schuldsanering.
2.8.
Verzoeker zelf is bovendien niet wilsbekwaam en weet dus zelf niets van dit traject, waarvoor hij zogenaamd opteert.
2.9.
Het streven van de beschermingsbewindvoerder om verzoeker een schuldenvrije toekomst te bieden, kan de rechter op zich wel waarderen, maar daarbij overziet de bewindvoerder wel de (maatschappelijke) kosten van het schuldsaneringstraject. Los daarvan geldt dat een substantieel deel van de schulden, namelijk de vordering van het Ministerie van Justitie ter hoogte van € 33.383,44 niet door een schuldsaneringsregeling gesaneerd kan worden nu dit een strafrechtelijke vordering betreft. Een beslag zal hoe dan ook, ook na een eventuele toelating tot de schuldsaneringsregeling, dus niet volledig afgewend kunnen worden.
2.10.
Kortom: wat verzoeker zelf wil of niet wil, is niet meer te achterhalen. Wat de beschermingsbewindvoerder namens hem wil, is wél duidelijk maar zal in elk geval met betrekking tot één hele grote schuld al sowieso niet lukken. Bovendien en eigenlijk op de eerste plaats: de beschermingsbewindvoerder kán helemaal geen toelating vragen namens een wilsonbekwame rechthebbende, omdat een beschermingsbewindvoerder wat dat betreft een rechthebbende niet kan vertegenwoordigen. Het valt buiten zijn taakveld en bevoegdheden. Hij heeft het beheer over de onder bewind staande goederen en kan daarover beschikken (met machtiging soms van de kantonrechter) maar het indienen van een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling kan niet als daad van beheer worden beschouwd en behoort niet tot de taak van de beschermingsbewindvoerder.
2.11.
Het verzoek is dus niet-ontvankelijk, hoe sympathiek ook de achterliggende intenties van de beschermingsbewindvoerder en de Kredietbank zijn.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2020 in tegenwoordigheid van de griffier. (MJ)
Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.