ECLI:NL:RBLIM:2020:10349

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
03/086235-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen woningoverval in Kessel met eerdere diefstallen

Op 23 december 2020 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een woningoverval in Kessel op 1 oktober 2018. De verdachte, die als verhuizer werkzaam was, had op 26 september 2018 een geldbedrag van € 11.500,- gestolen uit een woning waar hij had gewerkt. Hij gaf vervolgens informatie aan medeverdachten over de aanwezigheid van meer geld in de woning, wat leidde tot de woningoverval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet lijfelijk aanwezig was tijdens de overval, maar wel als tipgever en organisator kan worden aangemerkt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen deels toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die door zijn daden was veroorzaakt. De rechtbank heeft ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere straf behandeld, wat resulteerde in de volledige tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van zes maanden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/086235-19
Parketnummer : 03/700589-15 (vordering tot tenuitvoerlegging)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
gedetineerd in Penitentiaire Inrichting te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A. Carli, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 26 november, 2 en 9 december 2020. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn op 26 november en 2 december ter terechtzitting verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op de terechtzitting van 9 december 2020 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten. De verdachte is ook op 9 december 2020 ter terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven en na wijziging van de tenlastelegging, op neer dat de verdachte:
Feit 1:dat de verdachte samen met een ander of anderen een woningoverval heeft gepleegd
(primair)dan wel dat de verdachte medeplichtig aan deze woningoverval is geweest
(subsidiair);
Feit 2:een diefstal heeft gepleegd;
Feit 3:een diefstal heeft gepleegd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder feit 1 primair moet worden vrijgesproken. Het subsidiair tenlastegelegde kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De officier van justitie heeft in dit kader naar voren gebracht dat het dossier wettig en overtuigend bewijs bevat voor de rol die de verdachte bij het plegen van de woningoverval op 1 oktober 2018 heeft gespeeld, te weten dat hij voorafgaand aan de woningoverval informatie over de woning en de aanwezigheid van een groot geldbedrag aan medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verstrekt. Het openbaar ministerie is van oordeel dat de overigens cruciale rol van de verdachte dient te worden gekwalificeerd als die van medeplichtige.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat door de verdachte op 26 september 2018 een geldbedrag van
€ 10.000,- uit deze woning is gestolen. Voor wat betreft de wegnemingshandeling heeft de officier van justitie verwezen naar de bekennende verklaring van de verdachte. Voor wat betreft de hoogte van het gestolen geldbedrag heeft de officier van justitie verwezen naar de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , de verklaring van [slachtoffer 1] over de inhoud van het geldkistje en de inhoud van het WhatsApp-bericht dat op 26 september 2020 door de verdachte naar medeverdachte [medeverdachte 1] is gestuurd.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie heeft in dit verband verwezen naar de aangifte, de bevindingen van de politie en de inhoud van de WhatsApp-gesprek tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder feit 1 primair en feit 1 subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat op basis van de inhoud van het procesdossier geen betrokkenheid van de verdachte bij een vooropgezet plan of een nauwe samenwerking met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kan worden vastgesteld. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat om tot een bewezenverklaring te kunnen komen dubbel opzet moet worden vastgesteld. De verdachte heeft tijdens de verhuizing op 26 september 2018 uit een geldkistje een geldbedrag van
€ 1.000,- gestolen. Dit heeft hij later aan [getuige] verteld. De verdachte heeft op geen enkel moment het adres van de betreffende woning met iemand gedeeld. Dat
[medeverdachte 1] vervolgens aan [getuige] het betreffende adres heeft gevraagd en
[getuige] dit vervolgens ook heeft gegeven, kan niet aan de verdachte worden toegerekend. De verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , inhoudende dat de verdachte als dé tipgever voor de woningoverval moet worden aangemerkt, moeten naar het oordeel van de verdediging als ongeloofwaardig worden bestempeld.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat bij de inhoud van de aangifte de nodige vraagtekens kunnen worden gezet. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor het wegnemen van een bedrag hoger dan € 1.000,-.
Ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, nu wettig en overtuigend bewijs voor het tenlastegelegde ontbreekt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feiten 1 en 2
Inleiding
In de nacht van 1 oktober 2018 heeft in de woning aan de [adres] te Kessel een woningoverval plaatsgevonden.
Aan de verdachte is onder feit 1 – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan deze woningoverval dan wel dat hij hieraan medeplichtig is geweest. Onder feit 2 is aan de verdachte – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij op 26 september 2018 uit diezelfde woning een geldbedrag heeft gestolen. Om de leesbaarheid van dit vonnis te bevorderen zal de rechtbank de feiten 1 en 2 gezamenlijk bespreken.
De aangifte
Door [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) is op 1 oktober 2018 om 03:02 uur aangifte gedaan van een woningoverval. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij en haar echtgenoot [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) op 26 september 2018 naar de betreffende woning aan de [adres] te Kessel zijn verhuisd. De verhuizing is verzorgd door het bedrijf [bedrijf] uit Susteren. Op de dag van de verhuizing heeft [slachtoffer 1] aan de verhuizers verteld dat zij en haar echtgenoot kort daarvoor hun bedrijf hadden verkocht. [2]
Op 1 oktober 2018 omstreeks 02:30 uur werden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opgeschrikt door twee gemaskerde mannen die in hun slaapkamer stonden. [slachtoffer 1] hoorde direct een van de mannen schreeuwen: ‘
Geld, geld, geld. Ik weet dat jullie geld hebben want jullie hadden een bedrijf.’[slachtoffer 1] heeft voorts verklaard tijdens de overval aan de daders te hebben verteld dat er geen geld in de woning aanwezig was. Er was echter wel een geldbedrag in de woning aanwezig. Dit geldbedrag hadden de bewoners bewaard en weggestopt in een verhuisdoos. Onderin deze verhuisdoos bevond zich een geldkistje, blauw van kleur, met daarin een geldbedrag ter hoogte van € 25.000,-. Bovenop dit geldkistje waren bewust diverse spullen geplaatst, om het geldkistje aan het zicht te onttrekken. Na de overval zagen de bewoners dat dit geldkistje was weggenomen. [slachtoffer 1] heeft voorts verklaard dat het bedrag van € 25.000,- was verdeeld in een tiental stapels. Deze stapels geld waren samengebonden door middel van elastiekjes. Over de daders heeft [slachtoffer 1] verklaard dat deze een opvallend Limburgs accent hadden. Dit opvallende accent deed haar meteen aan de verhuisploeg denken. [slachtoffer 1] heeft voorts verklaard dat de verhuisdoos met daarin het geldkistje niet door de verhuizers maar door haarzelf is verhuisd. [3]
Op 1 oktober 2018 is door [verbalisant] een sporenonderzoek bij de woning ingesteld. Uit dit onderzoek bleek dat de achterdeur van de woning was opengebroken. De schildplaat was aan de buitenzijde, onder de deurkruk, weggebroken. Het buitenste gedeelte van de slotcilinder was afgebroken. [4]
Op 1 oktober 2018 om 10:30 uur heeft [slachtoffer 1] aanvullend verklaard dat de verhuisdoos met daarin het betreffende geldkistje op de dag van de verhuizing in haar auto heeft gestaan. Zij heeft de doos zelf naar de nieuwe woning gebracht. Deze doos stond na de verhuizing op de kamer naast de muurkast. Er stond ‘
badkamer’ op de bewuste doos en er lagen badmatten en een deken op het geldkistje in deze doos. Toch hebben de daders het geldkistje gevonden. [5] [slachtoffer 1] heeft later nog verklaard dat zij op de dag van de verhuizing bij haar dochter is gaan eten. De verhuisdoos met daarin het geldkistje is toen in de keuken blijven staan. [6] Het geld in het geldkistje bestond uit stapels van telkens vijftig briefjes van € 50,-. In 2017 is het geldbedrag voor het laatst geteld. [7]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat in het geldkistje een bedrag van ongeveer € 20.000,- tot
€ 25.000,- zat. In het geldkistje zaten bijna allemaal bankbiljetten van vijftig euro. Deze bankbiljetten zaten in pakketjes van vijftig briefjes bij elkaar met een elastiek eromheen. [8]
Op het spoor van de verdachte
Na de woningoverval is door de politie een onderzoek ingesteld, onder meer naar het door [slachtoffer 1] genoemde verhuisbedrijf. Uit onderzoek kwam naar voren dat de verdachte als verhuizer bij deze verhuizing aanwezig was geweest. Naar aanleiding van deze bevindingen in combinatie met TCI-informatie heeft de politie van 12 maart 2019 tot en met 9 april 2019 de telecommunicatie van de verdachte opgenomen. Daaruit blijkt dat de verdachte op
21 maart 2019 telefonisch contact heeft opgenomen met een persoon genaamd
[naam 1] . In dit telefoongesprek zegt de verdachte onder meer:
- ‘jonge ik heb daar gewerkt’
- ‘dus als puntje bij paaltje komt pik en ik loop prevelen dan kan ik gewoon 3 – 4 – 5 jaar pakken’;
- ‘kunt gaan prevelen want dan uh pik, maar ik ben tipgever, dat is harder he pik’. [9]
De verdachte is vervolgens op 9 april 2019 door de politie aangehouden. De verdachte heeft verklaard op 26 september 2018 bij de betreffende verhuizing aanwezig te zijn geweest en tijdens deze verhuizing een verhuisdoos met daarin een geldkistje te hebben waargenomen. In dit geldkistje lagen bundeltjes met briefgeld en een aantal losse biljetten. Deze bundeltjes waren bij elkaar gebonden met dunne elastieken. De verdachte heeft vervolgens een geldbedrag uit dit geldkistje weggenomen. [10] Van deze diefstal van een geldbedrag op
26 september 2018 heeft [slachtoffer 1] op 10 juli 2019 aangifte gedaan. [11]
Over de hoogte van het op 26 september 2018 gestolen geldbedrag
In het procesdossier bevinden zich WhatsApp-berichten die door de verdachte naar zijn zus zijn gestuurd. Op 2 oktober 2018 stuurt verdachte aan zijn zus dat hij een riem heeft gekocht met een certificaat erbij. [12] Ook stuurt hij dat hij zo nog even een nieuwe telefoon moet gaan halen. [13] Op 3 oktober 2018 appt de verdachte naar zijn zus dat hij een jas van het merk Moncler heeft gekocht, waarop zijn zus antwoordt: ‘
Ja zijn ook mooie jassen maar zijn zo duur. Is bijna onze huur. [14] De verdachte heeft ter terechtzitting als getuige verklaard dat deze jas € 550,- heeft gekost. [15] Op 20 oktober 2018 heeft de verdachte een foto van zijn nieuwe tattoo naar [medeverdachte 1] gestuurd. [16] De verdachte heeft ter terechtzitting als getuige verklaard dat deze tattoo € 160,- of € 180,- heeft gekost. [17]
Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij van het geldbedrag dat hij op 26 september 2018 uit het geldkistje heeft gestolen twee keer naar de dierentuin is geweest, naar de Apenheul, is gaan uiteten en de rest zo heeft opgemaakt, aan eten en aan wiet. [18]
Uit telecomgegevens blijkt dat de verdachte de middag van de verhuizing, tussen 12:15:03 en 12:35:39 uur, via WhatsApp naar [medeverdachte 1] onder meer de volgende berichten heeft gestuurd:
- ‘
Ik ga niet meer pleiten’
- ‘Heb net goeie gemaakt”
- ‘Heb zeker 4K’
- ‘Gepakt’. [19]
Ook heeft de verdachte die middag om 14:51:46 en 15:09:46 uur naar [medeverdachte 1] gebeld. Gedurende de registratie van 14:51 uur bevond de verdachte zich in een geografisch gebied alwaar onder andere [bedrijf] is gelegen. [20]
De verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
[medeverdachte 1] heeft verklaard die middag bovenstaand WhatsApp-bericht van de verdachte te hebben ontvangen. Later die middag hebben hij en de verdachte elkaar op een parkeerplaats ontmoet. De verdachte heeft toen aan [medeverdachte 1] het geld laten zien dat hij bij de verhuizing had weggenomen. [medeverdachte 1] zag meteen dat dit een groter geldbedrag was dan de ‘4K’ waarover de verdachte hem eerder die middag een bericht had gestuurd. [medeverdachte 1] zag dat de verdachte vier bundels geld en nog een aantal losse biljetten uit zijn broekzak en vest haalde. [21] De verdachte heeft later tegen [medeverdachte 1] verteld dat het totaalbedrag € 11.500,- bedroeg. [22] De verdachte vertelde verder tijdens dit gesprek dat in de betreffende woning veel meer te halen was, dat die mensen in een verhuizing zaten en dat [medeverdachte 1] snel moest zijn. De verdachte kan dit volgens [medeverdachte 1] hebben gezegd om zijn eigen diefstal op
26 september 2018 te verhullen. De verdachte vertelde vervolgens aan [medeverdachte 1] dat het geld in een verhuisdoos zat, dat op deze verhuisdoos het woord ‘
badkamer’stond en dat deze verhuisdoos zich in een kamer bovenaan de trap aan de linkerkant bevond. De verdachte zou hierbij tegen [medeverdachte 1] hebben gezegd: ‘
Denk aan mij als je dat gedaan hebt’. Het plan was dat de verdachte het precieze adres aan [medeverdachte 1] zou geven, maar omdat de verdachte die week niet meer hoefde te werken bij het verhuisbedrijf heeft [medeverdachte 1] het aan een collega van de verdachte, te weten [getuige] , gevraagd. [medeverdachte 1] heeft naar aanleiding van deze informatie van de verdachte op 1 oktober 2018 een overval op deze woning gepleegd. De verdachte heeft voor het geven van de tip na afloop van de woningoverval tipgeld ontvangen. Op maandagavond, de avond na de overval, is de verdachte dit geld bij [medeverdachte 1] op komen halen. [medeverdachte 1] heeft verder verklaard bij de woningoverval een geldkistje met daarin een geldbedrag van € 12.500,- te hebben gestolen, waarvan de verdachte € 2.000,- aan tipgeld heeft gekregen. [23]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij op 1 oktober 2018 samen met [medeverdachte 1] de tenlastegelegde woningoverval heeft gepleegd. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij twee tot drie dagen voor het plegen van het feit door [medeverdachte 1] is aangesproken. [medeverdachte 1] had een tip gekregen van iemand. Het zou om een simpele inbraak gaan. Opdracht was om tijdens de inbraak alles overhoop te gooien om een andere diefstal te verhullen. [medeverdachte 1] zei de tip van de verhuizers te hebben gekregen. [medeverdachte 2] heeft van tevoren geen contact met de tipgever gehad, dit is allemaal via [medeverdachte 1] gegaan. [medeverdachte 1] had gezien dat deze tipgever iets van
€ 10.000,- in zijn handen had. [medeverdachte 2] heeft verder verklaard dat de tipgever na afloop van de woningoverval tipgeld heeft gekregen, te weten een bedrag van € 2.000,-. [medeverdachte 2] heeft verder verklaard dat ze bij de woningoverval een geldbedrag van net € 12.000,- hebben gestolen. [24]
De verklaring van de getuige [getuige]
heeft ter terechtzitting als getuige verklaard dat hij na 26 september 2018 op verzoek van [medeverdachte 1] het adres van de betreffende woning in het navigatiesysteem van het verhuisbedrijf heeft opgezocht en hiervan een foto naar [medeverdachte 1] heeft gestuurd. [getuige] heeft voorts verklaard geen overige informatie over een eventuele buit of de woning te hebben gegeven. [getuige] is niet bij de verhuizing op 26 september 2018 aanwezig geweest. [25]
Het oordeel van de rechtbank over de weggenomen geldbedragen
De rechtbank acht op basis van bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, bewezen dat de verdachte op 26 september 2018 uit een geldkistje een geldbedrag ter hoogte van € 11.500,- heeft gestolen en dat bij de woningoverval op 1 oktober 2018 een geldkistje met daarin een geldbedrag van € 12.500,- is weggenomen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de verklaringen van de aangevers volgt dat zich op 26 september 2018 in het geldkistje een geldbedrag tussen de € 20.000,- en € 25.000,- bevond. Dit geldbedrag was verdeeld in stapeltjes van € 2.500,-, bestaande uit 50 briefjes van € 50,-, met om elk bundeltje een elastiek. De verdachte heeft verklaard tijdens de verhuizing op 26 september 2018 een geldbedrag uit dit betreffende geldkistje te hebben gestolen. De verdere verklaring van verdachte, inhoudende dat de verhuisdoos met daarin het geldkistje door het verhuisbedrijf is verhuisd (en niet door [slachtoffer 1] zelf) en dat hij tijdens deze verhuizing slechts een geldbedrag ter hoogte van € 1.000,- heeft weggenomen, vindt de rechtbank niet aannemelijk geworden. Door [slachtoffer 1] is verklaard dat zij de verhuisdoos met daarin het geldkistje zelf heeft verhuisd en dat deze doos slechts een kort onbewaakt ogenblik in de keuken van de nieuwe woning heeft gestaan. De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van de verklaring van [slachtoffer 1] op dit punt te twijfelen. Enige aanleiding om te veronderstellen dat er meerdere geldkistjes met inhoud in de woning aanwezig waren ziet de rechtbank niet. De rechtbank verwijst voor wat betreft de hoogte van het weggenomen geldbedrag door de verdachte op 26 september 2018 onder meer naar de inhoud van het WhatsApp-bericht dat diezelfde middag door de verdachte naar [medeverdachte 1] is gestuurd, inhoudende dat hij ‘zeker 4K had gepakt’. [medeverdachte 1] heeft verklaard die middag bij de verdachte een viertal bundels geld en een aantal losse bankbiljetten te hebben waargenomen, waarover [medeverdachte 1] meteen tegen de verdachte zei dat dit meer was dan € 4.000,-. Uit de inhoud van dit WhatsApp-bericht en de daarop volgende waarnemingen door en het gesprek met [medeverdachte 1] leidt de rechtbank af dat de verdachte in de veronderstelling was dat elke bundel een geldbedrag van € 1.000,- zou bevatten. Dat door de verdachte op die dag meer dan de door hem verklaarde € 1.000,- is weggenomen vindt ook steun in het uitgavenpatroon van de verdachte kort na de diefstal. De rechtbank ziet, gelet op het bovenstaande, geen aanleiding om de verklaringen van de aangevers, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op dit punt als onbetrouwbaar te bestempelen en zal de verklaring van [medeverdachte 1] voor wat betreft de hoogte van het tijdens de woningoverval op
1 oktober 2018 gestolen geldbedrag dan ook volgen.
De rechtbank acht aldus bewezen dat door de verdachte op 26 september 2018 een geldbedrag uit de woning in Kessel is gestolen, zoals onder feit 2 tenlastegelegd, waarbij de rechtbank uitgaat van een bedrag van € 11.500,-. De rechtbank acht voorts bewezen dat op
1 oktober 2018 het geldkistje met daarin nog een geldbedrag van € 12.500,- is weggenomen.
De rol van de verdachte bij de woningoverval op 1 oktober 2018 (feit 1)
Een volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is hoe de rol die de verdachte heeft gespeeld bij de woningoverval op 1 oktober 2018 moet worden gekwalificeerd. Op basis van het vorenstaande stelt de rechtbank het volgende vast.
De verdachte is op 26 september 2018 in de hoedanigheid van verhuizer bij de verhuizing van de inboedel naar de woning aan de [adres] te Kessel aanwezig geweest. De verdachte heeft die middag in deze woning uit een geldkistje € 11.500,- gestolen. De verdachte heeft vervolgens vrijwel direct naar [medeverdachte 1] geappt dat hij ‘zeker 4k had gepakt’. Later die middag hebben zij elkaar ook nog ontmoet. Tijdens deze ontmoeting heeft de verdachte aan [medeverdachte 1] het geldbedrag laten zien dat hij uit de woning had gestolen. De verdachte heeft vervolgens aan [medeverdachte 1] verteld dat er nog veel meer geld te halen viel, maar dat [medeverdachte 1] wel snel moest zijn. Dan zouden de bewoners niet merken dat er al door hem een geldbedrag uit het geldkistje verdwenen was. Ook moest tijdens de inbraak alles overhoop worden gehaald om die eerdere diefstal te verhullen. De verdachte heeft vervolgens meerdere details over het te stelen geldbedrag gedeeld, zoals dat het geld in een geldkistje zat, dat dit geldkistje in een verhuisdoos zat, dat op deze verhuisdoos het woord ‘
badkamer’stond en dat deze verhuisdoos in een van de kamers op de bovenverdieping stond. Ook heeft de verdachte verteld dat de bewoners onlangs hun bedrijf hadden verkocht. Omdat de verdachte die week niet meer hoefde te werken bij het verhuisbedrijf was het voor hem niet mogelijk het precieze adres aan [medeverdachte 1] te geven. [medeverdachte 1] heeft dit daarom vervolgens aan [getuige] gevraagd. Bij het geven van bovenstaande informatie heeft de verdachte nog aan [medeverdachte 1] gezegd: ‘
Denk aan mij als je dat gedaan hebt’. De dag na de woningoverval is de verdachte meteen bij [medeverdachte 1] thuis zijn aandeel op komen halen, te weten (nog eens) een geldbedrag van € 2.000,-.
Gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, en hetgeen daarover hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat er sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders, dat verdachte moet worden aangemerkt als medepleger. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De verdachte is degene die bij de verhuizing op 26 september 2018 aanwezig is geweest, die tijdens deze verhuizing al een groot geldbedrag uit het betreffende geldkistje heeft gestolen en vervolgens [medeverdachte 1] van de aanwezigheid van een resterend geldbedrag in deze woning op de hoogte heeft gesteld. Daarbij heeft de verdachte meerdere essentiële en kloppende details gedeeld, bijvoorbeeld dat de bewoners pas hun bedrijf hadden verkocht, dat het geldkistje in een verhuisdoos zat met het woord ‘
badkamer’ erop en dat de verhuisdoos in een kamer op de bovenverdieping van de woning stond. Ook kreeg [medeverdachte 1] de opdracht snel te zijn en de woning overhoop te halen, zodat de diefstal van de verdachte op 26 september 2018 niet aan het licht zou komen en nergens uit zou blijken dat de daders al wisten waar het geldkistje zich bevond. De avond na de overval heeft de verdachte zijn deel van de buit bij [medeverdachte 1] opgehaald. Dat de verdachte om praktische redenen het precieze adres van de woning niet aan [medeverdachte 1] heeft gegeven doet niets af aan de rol die de verdachte heeft gespeeld. De rechtbank verwijst voor wat betreft die rol ook naar het tapgesprek waarin de verdachte zelf zegt de tipgever te zijn geweest.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat de rol van de verdachte veel verder ging en dat de enkele reden voor de verdachte om niet lijfelijk aanwezig te zijn bij de inbraak op
1 oktober 2018 is naar het oordeel van de rechtbank gelegen in het feit dat de verdachte slechts een paar dagen voorafgaand aan de woningoverval in de woning aanwezig was geweest en met de bewoner had gesproken, waardoor een herkenning een te groot risico zou opleveren. De rechtbank is op grond van het dossier en op grond van het onderzoek ter terechtzitting tot het oordeel gekomen dat de verdachte moet worden aangemerkt als organisator van dit delict, dat hij door anderen heeft laten uitvoeren omdat zijn aanwezigheid een te groot risico op zou leveren. Tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] bestaan kennelijk, zo bleek mede uit het onderzoek ter terechtzitting, vaste afspraken met betrekking tot het plegen van strafbare feiten en het verdelen van de buit, die derhalve niet telkens geëxpliciteerd behoeven te worden. Tussen de verdachte en [medeverdachte 1] is in casu ruzie ontstaan over de persoon die [medeverdachte 1] had meegenomen om de woninginbraak te plegen, kennelijk omdat de verdachte het niet eens was met deze keuze van [medeverdachte 1] . Het was naar de beleving van de verdachte kennelijk
zijnwoninginbraak, waar hij ook de zeggenschap over had. De verdachte is voorafgaand aan de diefstal zeer actief betrokken geweest bij de voorbereiding en wijze van uitvoering van de diefstal. Nadat de diefstal gepleegd was, die uitgemond is in een woningoverval, heeft de verdachte zich hiervan niet gedistantieerd, maar is hij, zodra hij kennis nam van het gepleegd zijn van de woningoverval, zijn aandeel gaan ophalen bij [medeverdachte 1] thuis.
De rechtbank is alles overwegende van oordeel, anders dan de officier van justitie en de verdediging, dat de samenwerking van de verdachte met zijn mededaders zodanig volledig en nauw is geweest dat bij de verdachte van medeplegen dient te worden gesproken. Dat de verdachte niet lijfelijk aanwezig is geweest op de plaats van het misdrijf van 1 oktober 2018 doet volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad hier niets aan af.
De rechtbank heeft zich voorts de vraag gesteld of het opzet van de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, zich ook uitstrekte tot het door de medeverdachten bij die inbraak gepleegd geweld. Een sterke aanwijzing daartoe levert het feit op dat de verdachte, toen hij kennis droeg van het feit dat de geplande woninginbraak uitgelopen was op een woningoverval, binnen korte tijd zijn deel van de buit op is gaan halen bij medeverdachte [medeverdachte 1] thuis. Uit deze gedraging valt af te leiden dat de verdachte zich niet gedistantieerd heeft van de gepleegde woningoverval en het gepleegde geweld daarmee kennelijk op de koop toe heeft genomen. Uit de justitiële documentatie van de verdachte blijkt voorts dat hij eerder veroordeeld is voor een diefstal met geweld, gepleegd op 19 oktober 2015. Ook daarin kan een aanwijzing worden gevonden dat de verdachte zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, zich uitstrekte tot het door de medeverdachten gepleegde geweld. De rechtbank is echter van oordeel dat in casu uit de bewijsmiddelen onvoldoende aanwijzingen naar voren komen om die vraag bevestigend te beantwoorden. Op basis van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank tot het oordeel dat het opzet van de verdachte was gericht op het medeplegen van een woninginbraak. Dat de verdachte wist dan wel kon weten dat zijn mededaders tijdens de woninginbraak de bewoners zouden bedreigen met geweld en zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, ook daarop was gericht, is naar het oordeel van de rechtbank niet uit het dossier gebleken. De verdachte zal om die reden onder feit 1 primair worden veroordeeld voor het medeplegen aan een woninginbraak. Voor het overige zal de verdachte worden vrijgesproken.
Vrijspraakoverweging portemonnee
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat op 1 oktober 2018 een portemonnee uit de woning is weggenomen, met als gevolg dat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Feit 3
In de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] werd een WhatsApp-gesprek met de verdachte aangetroffen. Op 5 november 2018 om 21:19 uur ontving [medeverdachte 1] van de verdachte een foto. Op deze foto is een doorzichtig plastic zakje met daarin gouden sieraden te zien. [26] Bij deze foto stuurde de verdachte het volgende bericht: ‘
Hahaha. Was weer ff werken’. Om 21.28 uur stuurde de verdachte: ‘
Precies maar ik moet delen met [getuige] . Maar heb ik zelf gedaan. Ik riep hem voor op te letten. Kon ook alles alleen pakken. Maar beetje gunnen toch.’ [27]
Bij de politie rees vervolgens het vermoeden dat de verdachte op 5 november 2018 betrokken was geweest bij een verhuizing in opdracht van [bedrijf] te Susteren. [28] In een schrijven van het verhuisbedrijf stond dat de verdachte incidenteel op proef had meegelopen. Blijkens deze lijst hadden op 5 november 2018 een tweetal verhuizingen plaatsgevonden, waaronder een verhuizing in Landgraaf. [29]
De verbalisant heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met [naam 2] . Zij bevestigde vorig jaar verhuisd te zijn. Haar inboedel was verhuisd door [bedrijf] uit Susteren. Zij herkende op de foto de SOS-hanger, een ring en een ketting als sieraden die zij in haar bezit had gehad en thans uit haar sieradendoos mist. Dit sieradendoosje had zij tijdens de verhuizing verpakt in een verhuisdoos. Het kan zijn dat deze sieraden tijdens de verhuizing van haar inboedel zijn gestolen. [30] [naam 2] heeft op 28 juli 2019 aangifte van deze diefstal gedaan. [31]
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op basis van bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 5 november 2018 in Landgraaf sieraden heeft gestolen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1 primair
op 1 oktober 2018 te Kessel, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd uit een woning, gelegen aan de [adres] , tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid geld (12.500 euro), die geheel aan een ander dan aan verdachte of zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 2
op 26 september 2018 te Kessel een hoeveelheid geld, die geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 3
op 5 november 2018 in de gemeente Landgraaf sieraden, die geheel aan een ander toebehoorden, te weten aan [naam 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1
diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen en waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
feit 2
diefstal
feit 3
diefstal
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geheel subsidiair de oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat heeft de verdachte gedaan?
De verdachte heeft zich op 26 september 2018 tijdens zijn werk als verhuizer schuldig gemaakt aan de diefstal van een groot geldbedrag uit een woning. Na deze diefstal heeft hij [medeverdachte 1] over de aanwezigheid van een resterend geldbedrag in deze woning geïnformeerd, met de aanwijzing snel in te breken en de woning overhoop te halen zodat zijn eerdere diefstal niet ontdekt zou worden en hij verder kon delen in de buit. Zijn mededaders [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben vervolgens op 1 oktober 2018 naar aanleiding hiervan de inbraak medegepleegd, waarbij de woninginbraak is uitgemond in een woningoverval. Na de overval heeft de verdachte meegedeeld in de buit. Het is een feit van algemene bekendheid dat een woninginbraak vergaande gevolgen voor de slachtoffers heeft. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen en, zoals blijkt uit de slachtofferverklaring die namens de slachtoffers ter terechtzitting is afgelegd, is het voor hen een zeer heftige en schokkende ervaring geweest en een groot gemis dat zij door dit feit dat gevoel van veiligheid nu moeten missen. Daarnaast versterken dergelijke feiten gevoelens van onveiligheid die in de samenleving bestaan.
Strafvermeerderende factoren
De verdachte was ten tijde van het plegen van de delicten werkzaam als verhuizer. Door zijn werk is hij in de gelegenheid geweest om de diefstallen en de inbraak (mede) te plegen. Hij heeft de woninginbraak bovendien medegepleegd en op die wijze meerdere personen bij het plegen van zijn strafbare handelingen betrokken. De rechtbank ziet daarin een strafverzwarende omstandigheid. Met zijn gedrag heeft de verdachte het vertrouwen dat een bedrijf in zijn werknemers dient te hebben, ernstig geschaad. Ook heeft hij het vertrouwen dat consumenten in een verhuisbedrijf moeten kunnen hebben geschaad. Zwaar weegt de rechtbank het gegeven dat het gedrag van verdachte gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers en in de samenleving in het algemeen heeft veroorzaakt.
Daarnaast heeft de verdachte de diefstal van geld op 26 september 2018 proberen te verhullen door zijn mededaders opdracht te geven snel te zijn en de woning overhoop te halen. Korte tijd na de diefstal en de woninginbraak heeft de verdachte zich tijdens zijn werk als verhuizer opnieuw schuldig gemaakt aan de diefstal van sieraden. De rechtbank rekent de verdachte deze herhaling van strafbare feiten aan en ziet ook daarin een strafverzwarende omstandigheid. Kennelijk heeft zijn handelen en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers, de verdachte niet tot inkeer gebracht. Ook heeft de verdachte tot op heden geen openheid van zaken gegeven en aldus geen verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen.
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat de verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Deze eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Ook heeft de verdachte zich in een proeftijd schuldig gemaakt aan het plegen van deze nieuwe strafbare feiten.
De harde criminele houding die de verdachte ter terechtzitting heeft getoond maakt dat de rechtbank zich ernstige zorgen maakt over de toekomst van de verdachte.
Uit het dossier komt een beeld naar voren van een verdachte die er niet voor terugdeinst getuigen te beïnvloeden en het strafrechtelijk onderzoek te belemmeren. Op basis van de inhoud van tapgesprekken rijst het sterke vermoeden dat de getuige [getuige] onder druk is gezet om te moeten verklaren wat de verdachte hem heeft ‘
gesmoest’, zodat de verdachte een vrijspraak zou kunnen krijgen.
Strafsoort
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om tevens een deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Gezien het strafblad van de verdachte is daar geen reden toe en ook worden er door de reclassering geen mogelijkheden voor sturing of gedragsbeïnvloeding of behandelmogelijkheden gezien die het recidiverisico zouden kunnen verminderen. De reclassering heeft over de verdachte meerdere rapporten uitgebracht. Steeds wordt toepassing van het volwassenstrafrecht geadviseerd. De reclassering heeft beschreven dat aan de verdachte in het verleden meermalen reclasseringstoezicht is opgelegd. De responsiviteit van de verdachte is zeer laag. De meerwaarde van reclasseringsbemoeienis in een vervolgtraject wordt dan ook door zowel de verdachte als door de reclassering niet gezien.
Welke straf is passend?
De rechtbank acht, alles overwegende, de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 28.000,- bestaande uit materiële schade ad € 25.000,- en immateriële schade ad € 3.000,-.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 3.689,80, bestaande uit materiële schade ad € 689,80 en immateriële schade ad € 3.000,-.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vorderingen tot materiële en immateriële schadevergoeding, onder vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de gehele vordering, onder vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, nu de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte op 1 oktober 2018 niet in de woning aanwezig is geweest en zich aan die bestanddelen die in de situatieschets van het schadeonderbouwingsformulier als oorzakelijk verband met de schade worden genoemd niet schuldig heeft gemaakt.
Ten aanzien van feit 2
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van feit 2 met een maximumbedrag van
€ 1.000,- is de verdachte bereid dit bedrag terug te betalen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat door de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde strafbare feiten materiële schade met een totaalbedrag van
€ 24.000,- is geleden, te weten dat een schadebedrag ter hoogte van € 11.500,- het rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezenverklaarde en een schadebedrag van
€ 12.500,- het rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezenverklaarde. Deze schadepost is voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar, onder vermeerdering van de wettelijke rente over dit bedrag, voor een bedrag ter hoogte van € 11.500,- te berekenen over de periode vanaf 26 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en een bedrag ter hoogte van € 12.500,- over de periode 1 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Aangezien [verdachte] is veroordeeld voor de woninginbraak maar is vrijgesproken voor de uitmonding daarvan in een woningoverval met bedreiging met geweld, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de gevorderde immateriële schade.
Nu de verdachte ter zake van het hiervoor bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de benadeelde partij aansprakelijk is voor de materiële schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel besloten.
Omdat de mededaders, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , ten aanzien van de benadeelde partij tot vergoeding van de schade tot een bedrag ter hoogte van € 12.500,- worden veroordeeld, zijn zij voor dit bedrag hoofdelijk aansprakelijk voor de vergoeding van de schade op grond van artikel 6:102 BW.
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat door de benadeelde partij
[slachtoffer 1] als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit materiële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het tenlastegelegde. Nu de verdachte de omvang van de materiële schade niet heeft betwist, ligt de vordering voor toewijzing gereed met uitzondering van de post die ziet op reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Op grond van artikel 238, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kunnen geen reiskosten voor het bijwonen van de zitting worden vergoed als een benadeelde partij bij gemachtigde procedeert. De proceskosten, waaronder begrepen de reiskosten, worden dan geacht te zijn verdisconteerd in het liquidatietarief. Dit betekent dat ten aanzien van de materiële schade een bedrag van € 638,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, te berekenen over de periode vanaf 1 oktober 2018 tot aan de dag van algehele voldoening en dat het meerdere zal worden afgewezen.
Aangezien [verdachte] is veroordeeld voor de woninginbraak maar is vrijgesproken voor de uitmonding daarvan in een woningoverval met bedreiging met geweld zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de gevorderde immateriële schade.
Nu de verdachte ter zake van het hiervoor bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de benadeelde partij aansprakelijk is voor de materiële schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel besloten.
Omdat de mededaders ten aanzien van de benadeelde partij tot vergoeding van dezelfde schade worden veroordeeld, zijn zij hoofdelijk aansprakelijk voor de vergoeding van de schade op grond van artikel 6:102 BW.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03/700589-15

Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Limburg van
5 juni 2016, gewezen onder parketnummer 03/700589-15. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze vordering aan alle daaraan krachtens de wet te stellen eisen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Aan de rechtbank is niet gebleken van het bestaan van bijzondere omstandigheden, die aan een bevel tot de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf in de weg staan.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tot een gevangenisstraf van
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van 24.000,00 euro, bestaande uit materiële schade, voor een bedrag van € 11.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 september 2018 en voor een bedrag van € 12.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, in dier voege, dat in zoverre het bedrag ter hoogte van € 12.500,- door een van zijn mededaders geheel of gedeeltelijk is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van deze betalingsverplichting;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot
op nihil;
  • veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk;
  • legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het
slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van 24.000,00 euro, voor een bedrag van
€ 11.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 september 2018 en voor een bedrag van € 12.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, in dier voege, dat in zoverre het bedrag ter hoogte van € 12.500,- door een van zijn mededaders geheel of gedeeltelijk is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van deze betalingsverplichting;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 155 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de
staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te
vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot
betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in
zoverre komt te vervallen;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe voor een bedrag van € 638,00 en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, in dier voege, dat in zoverre dit bedrag door een van zijn mededaders geheel of gedeeltelijk is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van deze betalingsverplichting;
  • wijst de vordering af voor een bedrag van € 51,80;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot
op nihil;
  • veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
  • legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het
slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van 638,00 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, en in dier voege, dat in zoverre dit bedrag door een van zijn mededaders geheel of gedeeltelijk is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van deze betalingsverplichting;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 12 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de
staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te
vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot
betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in
zoverre komt te vervallen;
De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03/700589-15
- gelast de gehele tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.M.G. Rulkens, voorzitter, mr. drs. J.M.A. van Atteveld en mr. A.M. Koster-van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. K.J.M. Feron-Voncken, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 december 2020.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 1 oktober 2018 te Kessel, in elk geval in de
gemeente Peel en Maas, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd
in/uit een woning, gelegen aan de [adres] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een hoeveelheid geld (ongeveer 25.000 euro) en/of een portemonnee
(met inhoud), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een
ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te
weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft/hebben
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen, en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben
verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden,
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan
zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
verdachte en/of zijn mededader(s):
- voornoemde woning is/zijn binnengedrongen en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, de
slaapkamer van genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is/zijn binnengestapt en/of
- ( dreigend) heeft/hebben gezegd: “Jullie hebben geld, jullie hebben
een zaak. In een zaak is geld” en/of (daarbij) met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen meubels heeft/hebben
geslagen en/of
- die genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gedwongen
om met een kussen op het/hun hoofd te blijven liggen en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, tegen de keel,
althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezet/geplaatst
en/of
- die genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben opgesloten
in een trappenkast/ruimte onder de trap;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of
omstreeks 1 oktober 2018 te Kessel, in elk geval in de gemeente Peel en
Maas, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in/uit een woning,
gelegen aan de [adres] , tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid geld (ongeveer 25.000
euro) en/of een portemonnee (met inhoud), in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan een ander dan aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]
en/of [medeverdachte 3] en/of zijn/hun mededader(s)
toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
, heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen,
en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben
verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
of bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan
zichzelf en/of andere deelnemers aan dat misdrijf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
genoemde [medeverdachte 1] / [medeverdachte 2] / [medeverdachte 3] en/of een of meer onbekend gebleven personen:
- voornoemde woning is/zijn binnengedrongen en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, de
slaapkamer van genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is/zijn
binnengestapt en/of
- ( dreigend) heeft/hebben gezegd: “Jullie hebben geld, jullie hebben
een zaak. In een zaak is geld” en/of (daarbij) met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen meubels heeft/hebben
geslagen en/of
- die genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gedwongen
om met een kussen op het/hun hoofd te blijven liggen en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, tegen de keel,
althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezet/geplaatst en/of
- die genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben opgesloten
in een trappenkast/ruimte onder de trap,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de
periode van 26 september 2018 tot en met 1 oktober 2018 in de
gemeente Peel en Maas, in elk geval in de provincie Limburg,
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid,
middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door aan genoemde [medeverdachte 1] / [medeverdachte 2] / [medeverdachte 3] en/of een of meer onbekend gebleven personen de informatie te verstrekken dat er (een grote
hoeveelheid) geld in voornoemde woning althans in een woning (in Kessel) waar hij (kort)van tevoren als verhuizer had gewerkt zou liggen;
2.
hij op of omstreeks 26 september 2018 te Kessel, in elk geval in de
gemeente Peel en Maas, althans in Nederland,
een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij in of omstreeks de periode van 16 oktober 2018 tot en met 5
november 2018 in de gemeente Echt-Susteren en/of Landgraaf, althans
in Nederland, een of meer sieraden in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
een ander toebehoorde, te weten aan [naam 2] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 2018149712, gesloten d.d. 2 oktober 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1725.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 1 oktober 2018, pagina’s 78 tot en met 82.
3.Proces-verbaal van aangifte d.d. 1 oktober 2018, pagina’s 78 tot en met 82.
4.Proces-verbaal van sporenonderzoek plaats delict d.d. 19 maart 2019, pagina 131.
5.Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 1 oktober 2018, pagina 86.
6.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 4 oktober 2018, pagina 96.
7.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 16 april 2019, pagina 120.
8.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 2 oktober 2018, pagina 90.
9.Bijlage 1 bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 april 2019, pagina 898.
10.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 26 november 2020.
11.Proces-verbaal van aangifte d.d. 10 juli 2019, pagina’s 1533 en 1534.
12.Bijlage 3 bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juli 2019, pagina’s 314 en 315.
13.Bijlage 3 bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juli 2019, pagina 314.
14.Bijlage 3 bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juli 2019, pagina 317.
15.Proces-verbaal van terechtzitting d.d. 26 november 2020.
16.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juli 2019, pagina 502.
17.Proces-verbaal van terechtzitting d.d. 26 november 2020.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 28 mei 2019, pagina 1559.
19.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juni 2019, pagina’s 491 tot en met 493.
20.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juli 2019, pagina 779.
21.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 26 november 2020.
22.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 28 augustus 2019, pagina 1450.
23.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 28 augustus 2019, pagina’s 1449 tot en met 1457.
24.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 10 januari 2020, pagina 1720.
25.De verklaring van de getuige [getuige] , afgelegd ter terechtzitting d.d. 26 september 2018.
26.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juli 2019, pagina 503.
27.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juli 2019, pagina 503.
28.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juli 2019, pagina 1610.
29.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juli 2019, pagina 1611.
30.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juli 2019, pagina 1611.
31.Proces-verbaal aangifte d.d. 28 juli 2019, pagina’s 1620 tot en met 1623.