ECLI:NL:RBLIM:2020:10348

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
03/135016-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen woningoverval in Kessel met bewijsbeoordeling en schadevergoeding

Op 23 december 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een woningoverval in Kessel op 1 oktober 2018. De verdachte, geboren in 1997 en gedetineerd in Sittard, werd bijgestaan door advocaat mr. J.J.H.M. de Crom. Tijdens de zittingen op 26 november, 2 en 9 december 2020 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De officier van justitie achtte de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van de diefstal van een portemonnee, en stelde dat er tijdens de overval een geldbedrag van € 15.000,- was weggenomen. De verdediging betwistte de hoogte van het gestolen bedrag en vroeg om vrijspraak voor de diefstal van de portemonnee. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn mededaders wettig en overtuigend schuldig waren aan de woningoverval, waarbij een geldbedrag van € 12.500,- was gestolen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 3 jaar op, met aftrek van voorarrest, en wees de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die door de overval in hun veiligheid zijn aangetast. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/135016-19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
gedetineerd in Penitentiaire Inrichting te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.J.H.M. de Crom, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 26 november, 2 en 9 december 2020. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn op 26 november en 2 december 2020 ter terechtzitting verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is op 9 december 2020 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte samen met een ander of anderen een woningoverval heeft gepleegd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de diefstal van een portemonnee. Bewezen kan worden verklaard dat tijdens de woningoverval een geldbedrag van € 15.000,- is weggenomen.
De officier van justitie heeft in dit verband onder meer verwezen naar de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting, en de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank, behoudens de hoogte van het uit de woning weggenomen geldbedrag en de diefstal van een portemonnee. Bewezen kan worden verklaard dat door de verdachte en zijn mededader(s) een geldbedrag van € 12.500,- uit de woning is weggenomen. Van de diefstal van een portemonnee dient de verdachte te worden vrijgesproken, nu uit het dossier blijkt dat uit de woning geen portemonnee is weggenomen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de tenlastegelegde woningoverval wettig en overtuigend kan worden bewezen. Omdat de verdachte ter terechtzitting van 26 november 2020 het feit heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
26 november 2020;
- de aangifte van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [2]
Vrijspraakoverweging portemonnee
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat tijdens de woningoverval een portemonnee is weggenomen, met als gevolg dat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging over de hoogte van het weggenomen geldbedrag
Bij de woningoverval op 1 oktober 2018 is een geldkistje met daarin een geldbedrag weggenomen. Om vast te kunnen stellen welk geldbedrag bij deze woningoverval is weggenomen dient allereerst te worden vastgesteld welk geldbedrag zich op die datum in het geldkistje bevond.
De aangifte
Door [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) is op 1 oktober 2018 om 03:02 uur aangifte gedaan van de woningoverval. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij en haar echtgenoot op 26 september 2018 naar de betreffende woning aan de [adres] te Kessel zijn verhuisd. De verhuizing is verzorgd door het bedrijf [bedrijf] uit Susteren. Op de dag van de verhuizing heeft [slachtoffer 1] aan de verhuizers verteld dat zij en haar echtgenoot kort daarvoor hun bedrijf hadden verkocht. In de nacht van 1 oktober 2018 heeft de overval plaatsgevonden, waarbij de daders onder meer schreeuwden: ‘
Geld, geld, geld. Ik weet dat jullie geld hebben want jullie hadden een bedrijf’. [slachtoffer 1] heeft tijdens de overval aan de daders verteld dat er geen geld in de woning aanwezig was. Er was echter wel een geldbedrag in de woning aanwezig. Dit geldbedrag hadden de bewoners bewaard en weggestopt in een verhuisdoos. Onderin deze verhuisdoos bevond zich een geldkistje, blauw van kleur, met daarin een geldbedrag ter hoogte van € 25.000,-. Bovenop dit geldkistje waren bewust diverse spullen geplaatst, om het geldkistje aan het zicht te onttrekken. Na de overval zagen de bewoners dat dit geldkistje was weggenomen. [slachtoffer 1] heeft voorts verklaard dat het bedrag van € 25.000,- was verdeeld in een tiental stapels. Deze stapels waren samengebonden door middel van elastiekjes. Over de daders heeft [slachtoffer 1] verklaard dat deze een opvallend Limburgs accent hadden. Dit opvallende accent deed haar meteen aan de verhuisploeg denken. [slachtoffer 1] heeft voorts verklaard dat de verhuisdoos met daarin het geldkistje niet door de verhuizers maar door haarzelf is verhuisd. [3]
Op 1 oktober 2018 om 10:30 uur heeft [slachtoffer 1] aanvullend verklaard dat de verhuisdoos met daarin het betreffende geldkistje op de dag van de verhuizing in haar auto heeft gestaan. Zij heeft de doos zelf naar de nieuwe woning gebracht. Deze doos stond na de verhuizing op de kamer naast de muurkast. Er stond ‘
badkamer’ op de bewuste doos en er lagen badmatten en een deken op het geldkistje in deze doos. Toch hebben de daders het geldkistje gevonden. [4] [slachtoffer 1] heeft later nog verklaard dat zij op de dag van de verhuizing bij haar dochter is gaan eten. De verhuisdoos met daarin het geldkistje is toen in de keuken blijven staan. [5] Het geld in het geldkistje bestond uit stapels van telkens vijftig briefjes van € 50,-. In 2017 is het geldbedrag voor het laatst geteld. [6]
De echtgenoot van [slachtoffer 1] , de heer [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), heeft verklaard dat in het geldkistje een bedrag van ongeveer € 20.000,- tot € 25.000,- zat. In het geldkistje zaten bijna allemaal bankbiljetten van vijftig euro. Deze bankbiljetten zaten in pakketjes van vijftig briefjes bij elkaar met een elastiek eromheen. [7]
Op het spoor van medeverdachte [medeverdachte 2] en zijn diefstal op 26 september 2018
Na de woningoverval is door de politie een onderzoek ingesteld, onder meer naar het door [slachtoffer 1] genoemde verhuisbedrijf. Uit dit onderzoek kwam onder meer de naam van medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) naar voren. [medeverdachte 2] heeft verklaard op
26 september 2018 als verhuizer bij de verhuizing aanwezig te zijn geweest. [medeverdachte 2] heeft voorts verklaard op 26 september 2018 tijdens de verhuizing een verhuisdoos met daarin een geldkistje te hebben gezien. In dit geldkistje lagen bundeltjes briefgeld. Deze bundeltjes waren bij elkaar gebonden met dunne elastieken. [medeverdachte 2] heeft vervolgens een geldbedrag uit dit geldkistje weggenomen. [8]
Uit telecomgegevens blijkt dat [medeverdachte 2] op die middag tussen 12:15:03 en 12:35:39 uur via WhatsApp naar medeverdachte [medeverdachte 1] onder meer de volgende berichten heeft gestuurd:
- ‘
Ik ga niet meer pleiten’
- ‘Heb net goeie gemaakt”
- ‘Heb zeker 4K’
- ‘Gepakt’. [9]
In het procesdossier bevinden zich voorts WhatsApp-berichten die door [medeverdachte 2] naar zijn zus zijn gestuurd. Op 2 oktober 2018 stuurt [medeverdachte 2] aan zijn zus dat hij een riem heeft gekocht met een certificaat erbij. [10] Ook stuurt hij dat hij zo nog even een nieuwe telefoon moet gaan halen. [11] Op 3 oktober 2018 appt [medeverdachte 2] naar zijn zus dat hij een jas van het merk Moncler heeft gekocht, waarop zijn zus antwoordt: ‘
Ja zijn ook mooie jassen maar zijn zo duur. Is bijna onze huur. [12] [medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting als getuige verklaard dat deze jas € 550,- heeft gekost. [13] Op 20 oktober 2018 heeft [medeverdachte 2] een foto van zijn nieuwe tattoo naar [medeverdachte 1] gestuurd. [14] [medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting als getuige verklaard dat deze tattoo
€ 160,- of € 180,- heeft gekost. [15]
Bij de politie heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij van het geldbedrag dat hij op 26 september 2018 uit het geldkistje heeft gestolen twee keer naar de dierentuin is geweest, naar de Apenheul, is gaan uiteten en de rest zo heeft opgemaakt, aan eten en aan wiet. [16]
De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] en de verdachte
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft over de dag van de verhuizing het volgende verklaard. [medeverdachte 2] heeft hem die middag bovengenoemd WhatsApp-bericht gestuurd. Later die middag hebben ze elkaar op een parkeerplaats ontmoet. [medeverdachte 2] heeft tijdens deze ontmoeting aan [medeverdachte 1] het geld laten zien dat hij die middag bij de verhuizing had weggenomen. [medeverdachte 1] zag meteen dat dit een groter geldbedrag was dan de ‘4K’ waarover [medeverdachte 2] hem een bericht had gestuurd. [medeverdachte 1] zag dat [medeverdachte 2] vier bundels geld en nog een aantal losse biljetten uit zijn broekzak en vest haalde. [17] [medeverdachte 2] zou later tegen [medeverdachte 1] hebben verteld dat het totaalbedrag € 11.500,- bedroeg. [18] [medeverdachte 1] heeft bekend de woningoverval op 1 oktober 2018 te hebben gepleegd en heeft voorts verklaard bij deze woningoverval een geldkistje met daarin een geldbedrag van € 12.500,- te hebben gestolen. [19]
De verdachte heeft bekend de woningoverval samen met [medeverdachte 1] te hebben gepleegd en heeft verklaard dat ze bij de woningoverval een geldbedrag van net € 12.000,- hebben buitgemaakt. De verdachte heeft verder verklaard dat hij door [medeverdachte 1] voor het plegen van deze woningoverval is benaderd. [medeverdachte 1] had gezien dat de tipgever van deze woningoverval iets van € 10.000,- in zijn handen had gehad. [20]
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op basis van bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, bewezen dat door [medeverdachte 2] op 26 september 2020 een bedrag ter hoogte van € 11.500,- uit het geldkistje is weggenomen en dat door de verdachte en zijn mededaders bij de woningoverval op 1 oktober 2018 een geldkistje met daarin een geldbedrag van € 12.500,- is weggenomen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de verklaringen van de aangevers volgt dat zich op 26 september 2018 in het geldkistje een geldbedrag tussen de € 20.000,- en € 25.000,- bevond. Dit geldbedrag was verdeeld in stapeltjes van € 2.500,-, bestaande uit 50 briefjes van € 50,-, met om elk bundeltje een elastiek. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard tijdens de verhuizing op 26 september 2018 een geldbedrag uit dit betreffende geldkistje te hebben gestolen. De verdere verklaring van [medeverdachte 2] , inhoudende dat de verhuisdoos met daarin het geldkistje door het verhuisbedrijf (en niet door aangeefster [slachtoffer 1] zelf) is verhuisd en dat hij tijdens deze verhuizing een geldbedrag ter hoogte van slechts € 1.000,- heeft weggenomen, vindt de rechtbank niet aannemelijk geworden. Door [slachtoffer 1] is verklaard dat zij de verhuisdoos met daarin het geldkistje zelf heeft verhuisd en dat deze doos slechts een kort onbewaakt ogenblik in de keuken van de nieuwe woning heeft gestaan. De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van de verklaring van [slachtoffer 1] op dit punt te twijfelen. Enige aanleiding om te veronderstellen dat er meerdere geldkistjes met inhoud in de woning aanwezig waren ziet de rechtbank niet. De rechtbank verwijst voor wat betreft de hoogte van het weggenomen geldbedrag door [medeverdachte 2] op 26 september 2018 naar de inhoud van het WhatsApp-bericht dat diezelfde middag door [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] is gestuurd, inhoudende dat hij ‘zeker 4K had gepakt’. [medeverdachte 1] heeft verklaard die middag bij [medeverdachte 2] een viertal bundels geld en een aantal losse bankbiljetten te hebben waargenomen, waarover [medeverdachte 1] meteen tegen [medeverdachte 2] zei dat dit meer was dan € 4.000,-. Uit de inhoud van dit WhatsApp-bericht en de daarop volgende waarnemingen door en het gesprek met [medeverdachte 1] leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] in de veronderstelling was dat elke bundel een geldbedrag van € 1.000,- zou bevatten. Dat door [medeverdachte 2] op die dag meer dan de door hem verklaarde € 1.000,- is weggenomen vindt ook steun in het uitgavenpatroon van [medeverdachte 2] kort na de diefstal. De rechtbank ziet, gelet op het bovenstaande, geen aanleiding om de verklaringen van de aangevers, [medeverdachte 1] en de verdachte op dit punt als onbetrouwbaar te bestempelen en zal de verklaring van [medeverdachte 1] voor wat betreft de hoogte van het tijdens de woningoverval op 1 oktober 2018 gestolen geldbedrag dan ook volgen. De rechtbank acht aldus bewezen dat door de verdachte en zijn mededaders [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 1 oktober 2018 het geldkistje met daarin een geldbedrag van € 12.500,- is weggenomen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 1 oktober 2018 te Kessel, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd uit een
woning, gelegen aan de [adres] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een hoeveelheid geld (12.500 euro), dat geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader:
- voornoemde woning zijn binnengedrongen en
- met een mes de slaapkamer van genoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn binnengestapt en
- dreigend hebben gezegd: “Jullie hebben geld, jullie hebben een zaak. In een zaak is geld” en daarbij met een mes op meubels hebben geslagen en
- die genoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gedwongen om met een kussen op hun hoofd te blijven liggen en
- een mes tegen de keel van die [slachtoffer 2] hebben gezet en
- die genoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben opgesloten in een trappenkast.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de oplegging van een deels voorwaardelijke straf gevangenisstraf bepleit, te weten primair een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk en subsidiair 42 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat heeft de verdachte gedaan?
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woningoverval. Hij is samen met zijn mededader midden in de nacht de woning aan de [adres] te Kessel binnengedrongen. In de woning zijn ze gaan zoeken naar een geldkistje met geld. Dit kistje konden ze echter niet zo snel vinden. Toen ze zagen dat de bewoners in de woning aanwezig waren en lagen te slapen, hebben ze de keuze gemaakt beneden in de keuken een mes te pakken en de bewoners onder bedreiging van een mes te sommeren geld te geven. Tijdens de woningoverval moesten de bewoners op hun buik op het bed gaan liggen met een kussen over hun hoofd, moesten ze zich verplaatsen naar de badkamer en werden ze uiteindelijk opgesloten in een kast. Tijdens de gehele overval werd agressief geschreeuwd om geld en werd met een mes op de meubels en het bed geslagen. Ook werd het mes op de keel van de mannelijke bewoner gezet. De mobiele telefoon van de bewoners werd vernield zodat de politie niet kon worden gebeld. Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijk feit vergaande gevolgen voor de slachtoffers heeft. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen en, zoals blijkt uit de slachtofferverklaring die namens de slachtoffers ter terechtzitting is afgelegd, is het voor hen een zeer heftige en schokkende ervaring geweest om juist daar te zijn overvallen en met een mes te zijn bedreigd. De bewoners hebben naar eigen zeggen die nacht doodsangsten doorstaan. Daarnaast versterken dergelijke feiten gevoelens van onveiligheid die in de samenleving bestaan.
Namens de slachtoffers is ter terechtzitting onder meer het volgende naar voren gebracht:
‘Dit wordt het meest verschrikkelijke verhaal van mijn leven. (…) Midden in de nacht schrokken wij wakker. Wij zagen plotseling twee zwarte koppen door de slaapkamerdeur. Ik dacht gelijk aan “Opsporing Verzocht”. De schrik sloeg mij op het hart. Twee messen hadden ze bij zich en schreeuwden, geld, geld. Ze maakten een enorm kabaal en staken met het mes overal in. Ook kreeg mijn man een mes op zijn keel gezet. Ik voelde een doodsangst en vreesde voor ons leven. Alles wat ik de jongen had verteld over de verhuizing kreeg ik te horen. Dat geweld dat werd gebruikt en het geschreeuw zal ik nooit vergeten. Ik kon geen kant op, ik wist nog niet eens hoe het raam open moest om hulp te schreeuwen. Jullie hebben misbruik gemaakt van de toestand van mijn man en ook van mij, omdat ik voelde dat ik alles moest beschermen tegen jullie geweld. Verhuisd, tot rust komen, onze hoop op een nieuw leven, een terras en dan gebeurd dit. Dan valt het leven compleet in duigen. Beseffen jullie wel wat er is aangericht door jullie. Als ik nu ’s avonds op bed lig weet ik nog precies hoe ik lag toen jullie binnenstormden en voel de angst en de geestelijke pijn nog steeds. (…) Ik heb maanden gehuild en getrild, niet wetende hoe uit de angstsituatie te komen. (…) Door jullie ben ik het vertrouwen in mensen verloren. Het is ongelofelijk laf, brutaal en gewetenloos dat jullie ons, op het moment dat we het leven weer op wilden pakken, ons zoveel leed en ellende hebben bezorgd. (…)’
De LOVS-oriëntatiepunten
De rechtbank heeft zich voor de straftoemeting mede georiënteerd op de voor een soortgelijk strafbaar feit gebruikelijke straffen. Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting, gepubliceerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), is voor een woningoverval met licht geweld en bedreiging met geweld de oplegging van een gevangenisstraf van 3 jaren uitgangspunt voor de toemeting van de straf.
Strafvermeerderende factoren
Ten opzichte van die oriëntatiepunten is sprake van een strafverzwarende omstandigheid, te weten dat tijdens de woningoverval een mes is gebruikt. Ook acht de rechtbank strafverzwarend dat de overval in vereniging is gepleegd.
Strafverminderende factoren
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank weegt in het voordeel van de verdachte mee dat de verdachte openheid van zaken heeft gegeven en verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen.
Ook neemt de rechtbank de jeugdige leeftijd van de verdachte mee en het feit dat – hoewel er ernstig is gedreigd met het mes – geen fysiek geweld jegens de bewoners is gebruikt.
De reclassering
De reclassering heeft in haar rapporten van 5 december 2019 en 20 mei 2020 toepassing van het volwassenenstrafrecht geadviseerd. De reclassering schat het recidiverisico in als gemiddeld. Het risico op letselschade wordt eveneens ingeschat als gemiddeld. Recidive verhogende factoren zijn het ontbreken van een legale inkomstenbron en zinvolle dagbesteding, alsook het hebben van een pro crimineel sociaal netwerk, het gebruik van softdrugs, psychosociaal functioneren en houding. Toezicht/interventie is wenselijk. De reclassering adviseert in dit rapport dan ook de oplegging van bijzondere voorwaarden, mocht de verdachte tot een (deels) voorwaardelijke straf worden veroordeeld. Deze bijzondere voorwaarden houden in een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, het meewerken aan een gedragsinterventie middelengebruik, het meewerken aan middelencontrole, inzicht geven in zijn financiën en het meewerken aan het hebben van een zinvolle dagbesteding en/of het hebben van werk. Ook acht de reclassering een elektronische controle wenselijk. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag.
Welke straf is passend?
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
De rechtbank acht, alles overwegende, de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren passend en geëigend. De rechtbank acht – gelet op de ernst van het feit – een deels voorwaardelijke straf met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden niet passend.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 28.000,- bestaande uit materiële schade ad € 25.000,- en immateriële schade ad € 3.000,-.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 3.689,80, bestaande uit materiële schade ad € 689,80 en immateriële schade ad € 3.000,-.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 15.000,-. De vordering tot immateriële schadevergoeding dient te worden toegewezen tot het gevorderde totaalbedrag van € 3.000,-. Dit alles onder vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de gehele vordering, onder vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
De vordering tot materiële schadevergoeding
De raadsvrouw refereert zich tot een bedrag van € 12.500,- aan het oordeel van de rechtbank. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De vordering tot immateriële schadevergoeding
De raadsvrouw heeft primair de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit. Door de benadeelde wordt uitdrukkelijk op grond van artikel 6:106 sub b BW aanspraak gemaakt op vergoeding van de geleden immateriële schade, omdat hij stelt te zijn aangetast in de persoon op andere wijze. De Hoge Raad heeft bepaald dat degene die zich daarop beroept, voldoende concrete gegevens moet aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. In de regel zal de benadeelde een schrijven van een psychiater of psycholoog moeten overleggen waarin een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gediagnosticeerd. Aan deze eis wordt door benadeelde niet voldaan. Subsidiair dient de vordering te worden gematigd tot een bedrag van € 875,-.
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De vordering tot immateriële schadevergoeding
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de immateriële schadevergoeding primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu uit de bijgevoegde stukken van Sensus niet onmiskenbaar blijkt dat er een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is vastgesteld. Het blijkt dat er een EMDR behandeling was opgestart die was gericht op het voorkomen van PTSS. Wanneer er een EMDR behandeling wordt opgestart, betekent dat nog niet altijd dat de klachten zodanig zijn dat kan worden gesproken van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Het feit dat er wordt gesproken over het voorkomen van PTSS lijkt bovendien te impliceren dat van een dergelijke stoornis juist nog geen sprake was. Subsidiair dient de vordering te worden gematigd tot een bedrag van € 875,-.
De vordering tot materiële schadevergoeding
Nu de raadsvrouw ten aanzien van de immateriële schadevergoeding de
niet-ontvankelijkheid heeft bepleit, dienen de opgevoerde kosten voor de hypnotherapie eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dit geldt eveneens voor de reiskosten die betrekking hebben gehad op het volgen van de hypnotherapie.
Ten aanzien van de overige reiskosten heeft de raadsvrouw bepleit dat deze moeten worden toegewezen als proceskosten en niet als materiële kosten.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat door de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit materiële schade is geleden en dat deze schade ten aanzien van de schadepost ‘Diefstal contant geld’ tot een bedrag van
€ 12.500,- het rechtstreeks gevolg is van het tenlastegelegde, hetgeen duidelijk uit het procesdossier volgt. Deze schadepost is voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar, onder vermeerdering van de wettelijke rente over dit bedrag, te berekenen over de periode vanaf 1 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade geeft de door de benadeelde partij ingediende onderbouwing geen ruimte voor toewijzing van de schade. Immers, in de onderbouwing wordt namelijk gesteld dat de geestelijke impact die de overval op het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft gehad eigenlijk niet is aan te tonen. De reden daarvoor is dat de benadeelde partij drie maanden voor de overval een herseninfarct heeft gehad waardoor kennelijk niet tot zijn bewustzijn is doorgedrongen wat hij tijdens de overval heeft meegemaakt. De rechtbank kan niet anders dan van deze onderbouwing uitgaan en daardoor bestaat er rechtens voor de rechtbank geen ruimte meer voor toekenning van een immateriële schadevergoeding. De benadeelde partij zal ten aanzien van de immateriële schade daarom dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de verdachte ter zake van het hiervoor bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de benadeelde partij aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel besloten.
Nu de mededaders, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , ten aanzien van de benadeelde partij tot vergoeding van dezelfde schade worden veroordeeld, zijn zij hoofdelijk aansprakelijk voor de vergoeding van de schade op grond van artikel 6:102 BW.
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat door de benadeelde partij
[slachtoffer 1] als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit materiële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het tenlastegelegde. Nu de verdachte de omvang van de materiële schade niet heeft betwist, ligt de vordering voor toewijzing gereed met uitzondering van de post die ziet op reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Op grond van artikel 238, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kunnen geen reiskosten voor het bijwonen van de zitting worden vergoed als een benadeelde partij bij gemachtigde procedeert. De proceskosten, waaronder begrepen de reiskosten, worden dan geacht te zijn verdisconteerd in het liquidatietarief. Dit betekent dat ten aanzien van de materiële schade een bedrag van € 638,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, te berekenen over de periode vanaf 1 oktober 2018 tot aan de dag van algehele voldoening en dat het meerdere zal worden afgewezen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade neemt de rechtbank
zonder meeraan dat de woningoverval traumatisch voor [slachtoffer 1] is geweest. De aard en de ernst van de normschending brengen met zich dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon en gederfde levensvreugde kunnen worden aangenomen. De rechtbank is aldus van oordeel dat er immateriële schade is geleden die het rechtstreeks gevolg is van het door de verdachte gepleegde strafbaar feit. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor gehele toewijzing van het bedrag van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, te berekenen over de periode vanaf 1 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu de verdachte ter zake van het hiervoor bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de benadeelde partij aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel besloten.
Nu de mededaders ten aanzien van de benadeelde partij tot vergoeding van dezelfde schade worden veroordeeld, zijn zij hoofdelijk aansprakelijk voor de vergoeding van de schade op grond van artikel 6:102 BW.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van 12.500 euro, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, in dier voege, dat in zoverre dit bedrag door een van zijn mededaders geheel of gedeeltelijk is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van deze betalingsverplichting;
- veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
  • veroordeelt de verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het
slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van 12.500 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, en in dier voege, dat in zoverre dit bedrag door een van zijn mededaders geheel of gedeeltelijk is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van deze betalingsverplichting;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 97 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de
staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te
vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot
betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in
zoverre komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij,
[slachtoffer 1] , van een bedrag van 3.638,00 euro, bestaande uit materiële schade ad 638,00 euro en immateriële schade ad 3.000,00 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, in dier voege, dat in zoverre dit bedrag door een van zijn mededaders geheel of gedeeltelijk is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van deze betalingsverplichting;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot
op nihil;
  • veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
  • wijst de vordering voor het overige af;
  • legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het
slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van 3.638,00 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, en in dier voege, dat in zoverre dit bedrag door een van zijn mededaders geheel of gedeeltelijk is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van deze betalingsverplichting;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 46 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de
staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te
vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot
betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in
zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.M.G. Rulkens, voorzitter, mr. drs. J.M.A. van Atteveld en mr. A.M. Koster-van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. K.J.M. Feron-Voncken, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 december 2020.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 oktober 2018 te Kessel, in elk geval in de gemeente
Peel en Maas, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in/uit een
woning, gelegen aan de [adres] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een hoeveelheid geld (ongeveer 25.000 euro) en/of een portemonnee
(met inhoud), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een
ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten
aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft/hebben
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen,
en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft
en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk
te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of
andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
verdachte en/of zijn mededader(s):
- voornoemde woning is/zijn binnengedrongen en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, de
slaapkamer van
genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is/zijn binnengestapt en/of
- ( dreigend) heeft/hebben gezegd: “Jullie hebben geld, jullie hebben een
zaak. In een zaak is geld” en/of (daarbij) met een mes, althans een
scherp
en/of puntig voorwerp, op/tegen meubels heeft/hebben geslagen en/of
- die genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gedwongen
om met
een kussen op het/hun hoofd te blijven liggen en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, tegen de keel,
althans
het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezet/geplaatst en/of
- die genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben opgesloten
in een trappenkast/ruimte onder de trap.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 2018149712, gesloten d.d. 2 oktober 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1725.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 1 oktober 2018, pagina’s 78 tot en met 83.
3.Proces-verbaal van aangifte d.d. 1 oktober 2018, pagina’s 78 tot en met 82.
4.Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 1 oktober 2018, pagina 86.
5.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 4 oktober 2018, pagina 96.
6.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 16 april 2019, pagina 120.
7.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 2 oktober 2018, pagina 90.
8.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 26 november 2020.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juni 2019, pagina’s 491 tot en met 493.
10.Bijlage 3 bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juli 2019, pagina’s 314 en 315.
11.Bijlage 3 bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juli 2019, pagina 314.
12.Bijlage 3 bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juli 2019, pagina 317.
13.Proces-verbaal van terechtzitting d.d. 26 november 2020.
14.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juli 2019, pagina 502.
15.Proces-verbaal van terechtzitting d.d. 26 november 2020.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 28 mei 2019, pagina 1559.
17.Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 26 november 2020.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 28 augustus 2019, pagina 1450.
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 28 augustus 2019, pagina 1450.
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 10 januari 2020, pagina 1720.