7.2.De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat met dit voorschrift de geluidsoverlast voor eiser voldoende wordt beperkt. Daartoe overweegt de rechtbank dat weliswaar de holes op minimaal 35 meter van eisers perceel zijn gesitueerd, maar dat de spelers wel gebruik kunnen maken van deze zone. Deze zone maakt immers onderdeel uit van het besluitvak (het gebied waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend en dus het van het bestemmingsplan afwijkende gebruik wordt toegestaan) en in het betreffende voorschrift staat ook expliciet dat (ook) deze gronden gebruikt mogen worden in afwijking van het bestemmingsplan. Er is geen sprake van een fysieke afscheiding of een verbod voor spelers om zich in deze zone te bevinden. Het enkele feit dat de holes niet in deze zone zijn gelegen waarborgt, bij een spel als boerengolf waar ook minder vaardige spelers verwacht mogen worden, onvoldoende dat personen zich niet met enige regelmaat binnen de 35 meter-zone zullen bevinden. De rechtbank acht het dus niet onaannemelijk dat zich regelmatig meerdere spelers tegelijk in deze zone zullen bevinden. De (mogelijke) door deze spelers veroorzaakte geluidsoverlast wordt door het voorschrift niet beperkt. Dit betekent dat ook deze beroepsgrond van eiser slaagt.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en daarbij concreet moeten regelen, in beginsel via aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften (en/of door beperking van het gebied waarvoor de omgevingsvergunning geldt), welke bezoekersaantallen en welke gebruikstijden gelden voor de boerengolfactiviteiten en waar wel en niet gespeeld mag worden. Verweerder zal hierbij ook moeten motiveren waarom de in dit verband te stellen normen waarborgen dat sprake is van (extensief) recreatief medegebruik c.q. ter plaatse planologisch aanvaardbaar gebruik. Omdat verweerder zelf zal moeten afwegen welke normen in dit verband precies gesteld zullen gaan worden, kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien.
9. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding overeenkomstig artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb te bepalen dat de voorbereiding van het nieuwe besluit niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb hoeft te geschieden. Dit betekent dat verweerder, met inachtneming van deze uitspraak, een besluit over de omgevingsvergunning kan nemen zonder dat hieraan voorafgaand een ontwerp daarvan ter inzage hoeft te worden gelegd. De reden daarvoor is dat het nieuwe besluit gelet op hetgeen hiervoor onder 8 is overwogen, een beperking zal inhouden ten opzichte van het bestreden besluit, zodat omwonenden en andere belanghebbenden niet worden benadeeld door het achterwege laten van de voorbereidingsprocedure en dat die beperkingen gebaseerd zijn op hetgeen reeds in de stukken behorende bij de aanvraag en bij de omgevingsvergunning is verwoord, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat het belang van de vergunninghouder om snel te beschikken over een nieuwe omgevingsvergunning groter is dan het belang om zienswijzen te kunnen indienen tegen het ontwerp van die vergunning waarin de betreffende beperkingen zijn vervat. In dit verband overweegt de rechtbank dat het niet hoeven volgen van genoemde voorbereidingsprocedure er niet aan in de weg staat dat verweerder met vergunninghouder in overleg treedt over de concreet te stellen voorschriften en op die wijze het nieuwe besluit zorgvuldig voorbereidt.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 525,- en een wegingsfactor 1). De door eiser gemaakte reiskosten stelt de rechtbank vast op € 10,84.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat dit nieuwe besluit niet hoeft te worden voorbereid overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.060,84.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2020
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 23 december 2020