Op 22 december 2020 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert (eiser) en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verweerder). De gemeente Weert heeft beroep ingesteld tegen de definitieve toekenning van de gebundelde uitkering van het rijk voor de uitvoering van de Participatiewet in het jaar 2015. De staatssecretaris weigerde de verdeelsleutel te beoordelen, omdat de gemeente geen bezwaar had gemaakt tegen de voorlopige toekenning. De rechtbank oordeelde dat de verdeelsleutel wettelijk is vastgesteld bij de voorlopige toekenning en daarom niet meer ter discussie kan worden gesteld bij de definitieve toekenning. Het beroep van de gemeente is ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente Weert in 2015 een definitief budget van € 11.749.224,- heeft ontvangen, na een voorlopige toekenning van € 11.509.752,-. De gemeente had geen bezwaar gemaakt tegen de voorlopige toekenning, waardoor de rechtbank oordeelde dat de relatieve verdeling van het macrobudget niet meer ter discussie kon worden gesteld. De rechtbank heeft ook overwogen dat de gronden van de gemeente niet voldoende waren om de beslissing van de staatssecretaris te weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht het bezwaar van de gemeente ongegrond heeft verklaard en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.