ECLI:NL:RBLIM:2020:10269

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
ROE 16/1797
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen definitieve toekenning gebundelde uitkering Participatiewet door gemeente Weert

Op 22 december 2020 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert (eiser) en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verweerder). De gemeente Weert heeft beroep ingesteld tegen de definitieve toekenning van de gebundelde uitkering van het rijk voor de uitvoering van de Participatiewet in het jaar 2015. De staatssecretaris weigerde de verdeelsleutel te beoordelen, omdat de gemeente geen bezwaar had gemaakt tegen de voorlopige toekenning. De rechtbank oordeelde dat de verdeelsleutel wettelijk is vastgesteld bij de voorlopige toekenning en daarom niet meer ter discussie kan worden gesteld bij de definitieve toekenning. Het beroep van de gemeente is ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente Weert in 2015 een definitief budget van € 11.749.224,- heeft ontvangen, na een voorlopige toekenning van € 11.509.752,-. De gemeente had geen bezwaar gemaakt tegen de voorlopige toekenning, waardoor de rechtbank oordeelde dat de relatieve verdeling van het macrobudget niet meer ter discussie kon worden gesteld. De rechtbank heeft ook overwogen dat de gronden van de gemeente niet voldoende waren om de beslissing van de staatssecretaris te weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht het bezwaar van de gemeente ongegrond heeft verklaard en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 16/1797

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2020 in de zaak tussen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, eiser

(gemachtigde: mr. T. Barkhuysen),
en

de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.E. van der Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een definitief budget voor de gebundelde uitkering Participatiewet (PW), IOAW, IOAZ en loonkostensubsidies (gebundelde uitkering) voor het jaar 2015 toegekend ten bedrage van
€ 11.749.224,-.
Bij besluit van 28 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Na desgevraagde aanhouding van de behandeling van het beroep heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 13 oktober 2020, gevoegd met het beroep 16/1798. Namens eiser zijn verschenen [naam 1] en mr. L.W.H.M. Heesen, bijgestaan door de gemachtigde van eiser en mr. A.M. Zwanenburg. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 2] . Na de behandeling ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst en wordt daarin afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Bij besluit van 26 september 2014 heeft verweerder eiser een voorlopig budget voor de gebundelde uitkering voor het jaar 2015 toegekend ten bedrage van
€ 11.509.752,-. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser een definitief budget voor de gebundelde uitkering voor het jaar 2015 toegekend ten bedrage van € 11.749.224,-.
2. Bij besluit van 29 september 2016 heeft verweerder eiser een ‘vangnetuitkering’ over 2015 toegekend (€ 669.034,-). De rechtbank heeft de verzoeken van eiser om toepassing van 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dan wel rechtstreeks beroep (op grond van artikel 7:1a Awb) met betrekking tot dit laatste besluit afgewezen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt - kort weergegeven - dat met het primaire besluit geen (nieuwe) beslissing is genomen over de verdeling van het macrobudget, maar alleen een aanpassing op grond van artikel 71, eerste lid, van de PW op basis van nieuwe ramingsgegevens. Daarnaast zijn enkele aanpassingen aangebracht naar aanleiding van geconstateerde onjuistheden bij de toepassing van het model. Dit heeft echter voor geen van de gemeenten tot een bijstelling ten nadele geleid. Eiser heeft, volgens verweerder, alleen gronden aangevoerd tegen de relatieve verdeling van het macrobudget die al met het besluit van 26 september 2014 is vastgelegd.
4. Eiser voert in beroep aan - kort samengevat - dat ook de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in zijn uitspraken van 1 juli 2019 de samenhang tussen de voorlopige en definitieve beschikkingen inzake het bijstandsjaar 2015 heeft benadrukt. Het primaire besluit vormt een volledige vervanging van de voorlopige vaststelling van het budget en betreft in zoverre een bijzondere situatie. Voorts stelt eiser zowel in bezwaar als in beroep gronden te hebben aangevoerd tegen de bij het (primaire) besluit gehanteerde wijziging van het macrobudget als geheel en de uitkomst die daaraan is verbonden. Verweerder had in elk geval de aangevoerde bezwaargronden mede moeten beschouwen als gericht tegen de voorlopige vaststelling van het budget. De weigering om deze gronden tegen de toegepaste verdeling van het macrobudget te beoordelen acht eiser ten slotte een aantasting van zijn belangen die onevenredig is aan het belang van verweerder daarbij.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de PW wordt bij wet het totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkering, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld, waarbij uitgangspunt is dat dit bedrag voor het desbetreffende kalenderjaar toereikend is voor de geraamde kosten van alle gemeenten in verband met uitgaven als bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge artikel 71, eerste lid, van de PW wordt het totale bedrag, bedoeld in artikel 69, tweede lid, voor de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, in het jaar waarop het bedrag betrekking heeft bij of krachtens de wet aangepast op basis van nieuwe ramingsgegevens.
In de Memorie van Toelichting (MvT: 2004:29850, nr.3) is het volgende vermeld:
Het budget dat per gemeente wordt verstrekt voor het inkomensdeel (de uitkering op grond van artikel 69, eerste lid, onderdeel b, WWB (thans PW)) wordt in september voorafgaand aan het uitvoeringsjaar voorlopig vastgesteld door het op grond van artikel 69, tweede lid, vastgestelde verdeelmodel toe te passen op het dan geraamde macrobudget. De raming van het macrobudget is op dat moment nog niet nauwkeurig genoeg. In september van het uitvoeringsjaar (t) wordt die daarom nog geactualiseerd op basis van definitieve realisatiecijfers over het basisjaar voor de raming (t-1), nieuwe inzichten in de conjunctuur en gevolgen van rijksbeleid. Dit vloeit voort uit artikel 71, eerste lid, WWB (PW). De verdeling blijft echter ongewijzigd. Artikel 71, tweede lid, WWB (PW) staat nu namelijk alleen toe dat het gemeentelijk budget wordt aangepast voor wijzigingen in het macrobudget. Met name groeigemeenten ondervinden er nadeel van dat bij de definitieve vaststelling van het budget in september van jaar t de verdeling gebaseerd is op cijfers die in september t-1 beschikbaar waren. Het aantal huishoudens, waarmee de bijstandslasten samenhangen, is immers toegenomen.
6. De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat het macrobudget (voor alle gemeenten) voor de gebundelde uitkering voorlopig wordt vastgesteld in de maand september voorafgaand aan het uitvoeringsjaar op basis van artikel 69 van de PW en definitief wordt vastgesteld in de maand september van het uitvoeringsjaar op basis van artikel 71 van de PW, zodat rekening kan worden gehouden met de meest actuele gegevens en inzichten. De relatieve verdeling van het macrobudget over de verschillende gemeenten wordt vastgesteld op grond van artikel 69 van de PW en vormt bij de toepassing van artikel 71 van de PW een gegeven.
Omvang geding
7. Gelet op hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd dient de rechtbank te beoordelen of verweerder terecht de relatieve verdeling van het macrobudget voor 2015 bij de beoordeling van het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit buiten beschouwing heeft gelaten. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
8. De rechtbank is, met verweerder en anders dan eiser heeft aangevoerd, van oordeel dat het besluit van 26 september 2014 niet in zijn geheel is vervangen door het primaire besluit. Voor zover bij laatstgenoemd besluit is uitgegaan van wijzigingen in de verdeling van het macrobudget ten opzichte van de voorlopige verdeling, is er slechts sprake van (relatief) geringe correcties van technische aard die geen betrekking hebben op de daarbij gehanteerde verdeelmaatstaven. De toegepaste correcties hebben bovendien voor eiser geen nadelig gevolg gehad. Het feit dat in de tekst van het primaire besluit ook artikel 69 van de PW is vermeld, maakt niet, gelet op de inhoud van het besluit, dat de relatieve verdeling van het macrobudget opnieuw voor bezwaar vatbaar is geworden.
9. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit, gelet op de tekst van het bezwaarschrift van 16 december 2015 (met als onderwerp: pro-forma bezwaarschrift tegen gebundelde uitkering 2015 definitief) niet ook gericht heeft moeten achten tegen het besluit van 26 september 2014. Blijkens het verslag van de hoorzitting van 5 april 2016 is van de zijde van eiser ook, desgevraagd, verklaard dat de gemeente heeft vergeten bezwaar te maken tegen het besluit van 26 september 2014. Het feit dat de CRvB in de uitspraken van 1 juli 2019 de samenhang tussen de vaststelling van het voorlopig en definitief budget heeft benadrukt, maakt dit niet anders, reeds omdat in die uitspraken wel bezwaar was gemaakt tegen de vaststelling van het voorlopig budget door de desbetreffende gemeenten.
10. Verder is de rechtbank van oordeel dat het betoog van eiser dat hij door het buiten beschouwing laten van de gronden tegen de toepassing van het verdeelmodel van het macrobudget onevenredig in zijn belangen wordt geschaad, niet slaagt. Nu het primaire besluit wat betreft de rechtsgevolgen voor eiser de toepassing van artikel 71 van de PW betreft, is er geen ruimte is om door middel van een belangenafweging daarbij de verdeling op grond van artikel 69 van de PW te betrekken.
11. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht het standpunt inneemt dat bij de heroverweging van het primaire besluit de relatieve verdeling van het macrobudget niet (meer) kan worden betrokken.
Het bestreden besluit
12. De rechtbank stelt vast dat door eiser geen beroepsgronden zijn aangevoerd tegen de op artikel 71 van de PW gebaseerde aanpassingen van de gebundelde uitkering bij het primaire besluit. Dit betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond moet worden verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, voorzitter, en mr. R.M.M. Kleijkers en mr. E.M.J. Hardy, leden, in aanwezigheid van mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2020
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 december 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.