ECLI:NL:RBLIM:2020:10184

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
C/03/281996 / HA ZA 20-440
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident onbevoegdheid in vordering tot nakoming echtscheidingsconvenant met internationale aspecten

In deze zaak, die voorligt bij de Rechtbank Limburg, is op 16 december 2020 een vonnis gewezen in een incident betreffende de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter. De eiseres in de hoofdzaak, die ook verweerster in het incident is, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde in de hoofdzaak, die tevens eiser in het incident is. De vordering betreft de nakoming van een echtscheidingsconvenant dat is gesloten na de ontbinding van hun huwelijk in 1994. De eiseres vordert inzage in en betaling van haar aandeel in het Duitse ouderdomspensioen van de gedaagde, dat sinds oktober 2017 wordt uitgekeerd. De gedaagde heeft in het incident aangevoerd dat de Nederlandse rechter onbevoegd is, omdat de kwestie zou vallen onder het huwelijksvermogensrecht, dat niet onder de reikwijdte van de Brussel I bis Verordening valt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vordering niet ziet op huwelijksvermogensrecht, maar op de nakoming van verbintenissen uit het echtscheidingsconvenant. Hierdoor is de Brussel I bis Verordening wel van toepassing en is de Nederlandse rechter bevoegd. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de gedaagde afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. De hoofdzaak zal verder worden behandeld met een mondelinge zitting op 4 februari 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/281996 / HA ZA 20-440
Vonnis in incident van 16 december 2020
in de zaak van
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R.R.F.J. Palmen te Brunssum,
tegen
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. M.M. Bäumler te Hoensbroek.
Partijen zullen hierna [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 juli 2020 met producties 1 tot en met 4
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid tevens (voorwaardelijke) conclusie van antwoord met productie 1
  • de conclusie van antwoord in incident tot onbevoegdheid.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] vordert in de hoofdzaak – voor zover hier van belang – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] veroordeelt om aan [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] , binnen 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, inzage te verschaffen in de hoogte van het sedert oktober 2017 aan door [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] te ontvangen ouderdomspensioen van het pensioenfonds van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] in Duitsland, op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,00,
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] veroordeelt om aan [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] , binnen 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, inzichtelijk te maken middels justificatoire bewijsstukken en/of een berekening van het Duitse pensioenfonds van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] , welk bedrag van het maandelijks aan [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] door diens Duitse pensioenfonds uit te keren ouderdomspensioen opgebouwd over de periode tot 3 juni 1994, aan [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] toekomt, op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,00,
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] veroordeelt tot betaling van aan [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] toekomende, nog nader door [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] inzichtelijk te maken/te (laten) becijferen bedrag zoals hiervoor bedoeld onder 2, uit hoofde van de aanspraken van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] in het Duitse ouderdomspensioen van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] , vanaf oktober 2017, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening,
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] veroordeelt in de kosten van dit geding.
2.2.
Aan die vorderingen legt [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] het volgende ten grondslag. Bij beschikking van 21 april 1994 (productie 1 bij dagvaarding) is het in 1973 tussen partijen gesloten huwelijk ontbonden en de echtscheiding uitgesproken. In voornoemde echtscheidingsbeschikking is opgenomen hetgeen [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] op het stuk van hun onderlinge betrekkingen hebben geregeld zoals blijkt uit het aan de echtscheidingsbeschikking gehechte echtscheidingsconvenant (productie 2 bij dagvaarding). In het echtscheidingsconvenant is bepaald dat de opgebouwde pensioenrechten per datum inschrijving echtscheidingsbeschikking gelijkelijk zullen worden verdeeld. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 3 juni 1994 (productie 3 bij dagvaarding). [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] is sinds oktober 2017 vervroegd met pensioen gegaan in Duitsland. [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] maakt aanspraak op het haar toebedeelde aandeel in het Duitse pensioen van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] . Zij tast in het duister omtrent het bedrag dat haar maandelijks zou toekomen vanaf het moment waarop het pensioen wordt uitgekeerd en kan het (buitenlandse) pensioenfonds niet dwingen om haar aandeel uit te betalen of om inzage te geven in de hoogte/waarde van het aan haar toebedeelde aandeel.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, met veroordeling van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] in de proceskosten. [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] heeft daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] vordert verdeling van ouderdomspensioen. Er is sprake van een kwestie van huwelijksvermogensrecht, die valt buiten de materiële reikwijdte van Brussel II-bis, de EEX-vo, het EEX-verdrag en het EVEX 2007. Andere verdragen of verordeningen zijn niet relevant. Dit betekent dat alleen de bevoegdheidsregels van de artikelen 1 tot en met 14 Rv bepalend zijn. Geen van die artikelen geeft de Nederlandse rechter rechtsmacht.
3.2.
De conclusie van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] strekt tot afwijzing van de incidentele vordering.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in het incident

4.1.
Vooropgesteld wordt dat – nu de man woonplaats heeft in Duitsland – sprake is van een geschil met een internationaal karakter. Het gaat in deze zaak om nakoming van verbintenissen uit een echtscheidingsconvenant tussen partijen die in Nederland en Duitsland wonen. Een dergelijk convenant kwalificeert als een verbintenisscheppende overeenkomst. De vordering tot nakoming van een verbintenis uit zo’n convenant is een burgerlijke zaak. Volgens artikel 1 lid 1 van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: “Brussel I bis Vo” of “de Verordening”), strekt het toepassingsgebied van de Verordening zich uit tot “burgerlijke en handelszaken”. Bepaalde burgerlijke en handelszaken zijn echter door lid 2 van dit artikel van dit toepassingsgebied uitgezonderd. Dat is onder meer het geval met “het huwelijksvermogensrecht” (artikel 1 lid 2 sub a). De eerste vraag die dus beantwoord moet worden, is de vraag of de vordering tot nakoming van het echtscheidingsconvenant ziet op huwelijksvermogensrecht of niet. Als sprake is van een huwelijksvermogensrechtelijke kwestie, is de Verordening niet toepasselijk. Als geen sprake is van een huwelijksvermogensrechtelijke kwestie, is de Verordening wel van toepassing, omdat partijen in Nederland en Duitsland wonen en het geding aanhangig is gemaakt na 10 januari 2015.
Huwelijksvermogensrecht
4.2.
In 1979 heeft het (toenmalige) HvJEG aan het toenmalige begrip ‘huwelijksgoederenrecht’, thans ‘huwelijksvermogensrecht’, de volgende uitleg gegeven:

De term ‘huwelijksgoederenrecht’ omvat dan ook niet alleen de in sommige nationale wetgevingen bepaaldelijk en uitsluitend voor de goederen der echtelieden getroffen regelingen; zij betreft evenzeer alle vermogensrechtelijke relaties die rechtstreeks uit de huwelijksband – dan wel uit het slaken van de band – voortvloeien.” (HvJ EG 27 maart 1979,
NJ1979, 610 (De Cavel))
4.3.
Het onderhavige geding is niet een echtscheidingsgeding; het echtscheidingsgeding is tot een einde gekomen met de echtscheidingsbeschikking van 21 april 1994. Daarnaast gaat het in de zaak die voorligt niet om vermogensrechtelijke relaties die rechtstreeks voortvloeien uit het slaken van de huwelijksband, zoals hierna wordt uitgelegd.
Partijen hebben immers een “Echtscheidingskonvenant” gesloten. Daarin is, onder meer, het volgende bepaald (zie productie 2 bij dagvaarding):

(…) [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] (…) en (…) [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] (…)
KOMEN OVEREEN:
Dat zij de gevolgen van die echtscheiding, zodra die in de daartoe bestemde registers van de Burgerlijke Stand zal zijn ingeschreven, voor hen bindend willen regelen als volgt:
(…)
[onleesbaar]
e door partijen opgebouwde ouderdomspensioenrechten per datum inschrij-[onleesbaar]
ing echtscheidingsbeschikking zullen gelijkelijk worden verdeeld.[onleesbaar]
aartoe verplichten partijen zich binnen 4 weken na inschrijving van de[onleesbaar]
chtscheidingsbeschikking de gegevens omtrent de opgebouwde rechten uit[onleesbaar]
e wisselen en dan het Actuarieel Bureau Heerlen B.V. te verzoeken op[onleesbaar]
ezamenlijke kosten de kontante waarde te berekenen alsmede de voorwaar-[onleesbaar]
elijke rechten van degene die het minst heeft opgebouwd en in de vorm[onleesbaar]
an een bindend advies een konsept-ouderdomspensioenverdelingsovereen-[onleesbaar]
omst op te stellen, waaruit die voorwaardelijke rechten blijken van[onleesbaar]
egene die het minste opgebouwd heeft op het ouderdomspensioen van de[onleesbaar]
nder, zodra laatstgenoemde de pensioengerechtigde leeftijd zal hebben[onleesbaar]
ereikt.[onleesbaar]
e konceptovereenkomst zal binnen drie weken na ontvangst door beide[onleesbaar]
artijen getekend moeten zijn.
[onleesbaar]
enslotte doen partijen over en weer afstand van het eventuele recht[onleesbaar]
p ontbinding van deze overeenkomst te vorderen wegens niet, niet tijdige of[onleesbaar]
iet behoorlijke nakoming en wegens wilsgebreken, terwijl partijen verder[onleesbaar]
ver en weer afstand doe van vernietiging van deze overeenkomst wegens[onleesbaar]
enadeling voor meer dan een/vierde, daar zij geheel bewust deze overeen-[onleesbaar]
omst zijn aangegaan met het risiko van over- of onderbedeling.
[onleesbaar]
ls aan het bovenstaande uitvoering is gegeven verklaren beide partijen[onleesbaar]
ver en weer niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar over[onleesbaar]
n weer finale kwijting te verlenen.
Hiermee hebben partijen zelf een – omvattende – regeling getroffen voor hun vermogensrechtelijke relaties die rechtstreeks voortvloeien uit het slaken van de huwelijksband. Daarmee zijn de vermogensrechtelijke relaties die daaruit voortvloeien tot een einde gebracht. De inzet van het geding is ook niet de geldigheid van het convenant, maar de naleving daarvan: [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] baseert haar vorderingen juist op het convenant. Het gaat in de onderhavige zaak daarmee niet om vermogensrechtelijke relaties die rechtstreeks uit het slaken van de huwelijksband voortvloeien, maar om vermogensrechtelijke relaties die rechtstreeks uit het convenant voortvloeien. Dit een en ander betekent dat de uitzondering van artikel 1 lid 2 sub a Brussel I bis Vo, inzake “huwelijksvermogensrecht”, niet van toepassing is en dat de Brussel I bis Vo toegepast moet worden.
Toepassing van Brussel I bis Vo
4.4.
Volgens de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Brussel I bis Vo dient [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] voor de rechter te [woonplaats 2] te worden opgeroepen, nu hij aldaar zijn woonplaats heeft. Naast deze hoofdregel bepaalt artikel 7 lid 1 sub a (in verbinding met artikel 5) Brussel I bis Vo ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] ook kan worden gedagvaard voor het gerecht van de plaats in de lidstaat waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Het gaat in deze zaak in de kern om een vordering tot betaling van tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten. In het echtscheidingsconvenant is niet bepaald waar de overeenkomst uitgevoerd moet worden. Het bepalen van de plaats van uitvoering van die verbintenis moet daarom geschieden aan de hand van het recht dat overeenkomstig het conflictenrecht van de aangezochte rechter op de betrokken verbintenis van toepassing is (HvJ EG 6 oktober 1976, ECLI:EU:C:1976:133 (Tessili/Dunlop)).
Toepasselijk recht: beoordelen op grond van EVO-Verdrag
4.5.
De rechtbank zal bij het beantwoorden van de vraag welk recht op de vordering tot nakoming van toepassing is, het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Trb. 1980, 156, PbEG 1980, L 266/1, hierna: EVO-verdrag) toepassen, omdat het echtscheidingsconvenant is gesloten vóór 2007 (en daarom Verordening Rome I niet van toepassing is).
Artikel 3 lid 1 van het EVO-Verdrag bepaalt dat een overeenkomst wordt beheerst door het recht dat partijen hebben gekozen. Op het eerste blad van het echtscheidingsconvenant (zie productie 2 bij dagvaarding) staat:

Partijen kiezen nadrukkelijk voor toepassing van het Nederlandse Recht op de echtscheiding zelf, alsmede op de deling van hetgeen zij gemeenschappelijk hebben.
De rechtbank stelt op basis van dit citaat vast dat partijen Nederlands recht hebben gekozen, zodat naar Nederlands recht beoordeeld moet worden waar de gevorderde betaling van de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten uitgevoerd moet worden.
4.6.
Het betalen van een geldschuld is op grond van artikel 6:116 BW een brengschuld. Betaling moet worden gedaan aan de woonplaats van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] op het tijdstip van de betaling. [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] is woonachtig in [woonplaats 1] , Nederland. De verbintenis tot betaling van pensioenrechten moet dus in het arrondissement Limburg worden uitgevoerd.
Conclusie
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat tevens de rechter in de woonplaats van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] rechtsmacht toekomt, zodat de Rechtbank Limburg, locatie Maastricht bevoegd is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen.
Proceskosten
4.8.
Gelet op de omstandigheid dat partijen ex-echtgenoten van elkaar zijn, ziet de rechtbank aanleiding om de kosten in het incident te compenseren in die zin dat iedere partij haar eigen kosten dient te dragen.
in de hoofdzaak
4.9.
Het oordeel in het incident brengt mee dat de hoofdzaak zal worden behandeld door de rechtbank Limburg. De rechtbank zal een mondelinge behandeling bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Daarbij merkt de rechtbank op dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] bij conclusie van antwoord (productie 1) een specificatie van de voor de pensioenverzekering verzekerde tijdvakken (“
Versicherungsverlauf”) en berekeningsgrondslag (“
Entgeltpunkte”) per periode in het geding heeft gebracht, waarmee ter zitting aan de orde zal komen wat thans het belang van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] is bij haar in het petitum van de dagvaarding als nummer 1 geformuleerde vordering.
4.10.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter mondelinge behandeling de gevolgtrekkingen – ook in het nadeel van die partij – kan maken die zij geraden zal achten.
4.11.
In beginsel wordt ter mondelinge behandeling aan de raadslieden van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten met een maximale duur van 15 minuten. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van beknopte spreekaantekeningen. Uitgebreide mondelinge en schriftelijke uiteenzettingen zullen echter niet worden toegestaan.
4.12.
Op de mondelinge behandeling zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.
4.13.
Elke andere beslissing in de hoofdzaak wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
5.3.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen, het nader onderbouwen van hun stellingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. M. Driever in het gerechtsgebouw te Maastricht aan het St. Annadal 1 op
donderdag 4 februari 2021 om 09:30 uur,
5.4.
bepaalt dat [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] dan in persoon aanwezig moeten zijn,
5.5.
bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen
, binnen twee wekenna de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank - ter attentie van de roladministratie van het team burgerlijk recht - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op het uitstelverzoek
5.6.
houdt iedere andere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Driever en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2020. [1]

Voetnoten

1.type: MD